ECLI:NL:GHARL:2020:10322

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
200.273.821
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking partneralimentatie en behoeftelijst in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een tussenbeschikking in een hoger beroep over partneralimentatie. De man, verzoeker in het hoger beroep, heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend en is in eerste aanleg veroordeeld tot het betalen van partneralimentatie aan de vrouw. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 20 juni 2019 de man veroordeeld om een bedrag van € 3.606,- bruto per maand te betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, met als doel de partneralimentatie te verlagen naar nihil of een door het hof te bepalen bedrag.

De vrouw heeft eveneens hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzoekt om de man te veroordelen tot het verstrekken van informatie over zijn vermogen en om de partneralimentatie te verhogen. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling op 13 oktober 2020 de standpunten van beide partijen gehoord. De man heeft zijn financiële situatie betwist en stelt dat hij niet in staat is om de gevraagde alimentatie te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de vrouw op € 3.751,- netto per maand wordt geschat, maar dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, waardoor het hof niet in staat is om de draagkracht van de man vast te stellen.

Het hof heeft de man bevolen om aanvullende stukken over zijn financiële situatie te overleggen en heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. De beslissing is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij het hof de relevante stukken en toelichting van de man verwacht voor 25 januari 2021. De beschikking is op 10 december 2020 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.273.821/01 en 200.273.867
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 475182)
beschikking van 10 december 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het hoger beroep met zaaknummer 200.273.821/01,
verweerder in het hoger beroep met zaaknummer 200.273.867,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.J. de Raadt te [B] ,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verzoekster in het hoger beroep met zaaknummer 200.273.867,
verweerster in het hoger beroep met zaaknummer 200.273.821/01,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. du Bois te Amsterdam.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 november 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
in de zaak met zaaknummer 200.273.821/01:
  • het beroepschrift van de man tevens houdende verzoeken tot schorsing en tot zekerheidstelling met producties, ingekomen op 6 februari 2020;
  • het verweerschrift van de vrouw met producties;
in de zaak met zaaknummer 200.273.867:
  • het beroepschrift van de vrouw, ingekomen op 7 februari 2020;
  • het verweerschrift van de man met producties;
  • een journaalbericht van mr. Du Bois van 25 september 2020 met producties;
en in beide zaken:
  • een journaalbericht van mr. Du Bois van 5 oktober 2020 met producties;
  • de spreekaantekeningen van mr. Du Bois.
2.2
Bij beschikking van 12 mei 2020 met zaaknummer 200.273.821/02 heeft het hof de verzoeken van de man tot schorsing en tot zekerheidstelling afgewezen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 13 oktober 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1970 te [B] met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden. De huwelijkse voorwaarden sluiten iedere gemeenschap van goederen tussen partijen uit.
3.2
De man heeft op 6 februari 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.3
Bij beschikking van 20 juni 2019 heeft de rechtbank de man bij wijze van voorlopige voorziening voorlopig veroordeeld om aan de vrouw een bedrag van € 327,- bruto per maand te betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de man veroordeeld om met ingang van de datum van echtscheiding aan de vrouw een bedrag van € 3.606,- bruto per maand te betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De man is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de partneralimentatie.
De man verzoekt het hof, zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de partneralimentatie betreft en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van 8 november 2019 op nihil wordt gesteld, dan wel op een bedrag dat het hof juist acht.
4.3
De vrouw voert verweer tegen het hoger beroep van de man en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en zijn verzoeken af te wijzen. De vrouw heeft in haar verweerschrift verder de hierna genoemde verzoeken opgenomen onder ‘zelfstandig tegenverzoek’.
4.4
De vrouw is zelf met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de afwijzing van het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot het verstrekken van stukken en het doen van opgave van zijn vermogen (grieven 1 en 6), de partneralimentatie (grieven 2, 3 en 4) en de afwijzing van het verzoek van de vrouw te bepalen dat tussen partijen wordt afgerekend alsof er sprake was van een gemeenschap van goederen (grief 5).
De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen op de in haar grieven genoemde onderdelen en, opnieuw beschikkende, haar verzoeken toe te wijzen, kosten rechtens. Het hof begrijpt het door de vrouw in haar verweerschrift tegen het hoger beroep van de man geformuleerde ‘zelfstandig tegenverzoek’ als een nadere uitwerking van dit verzoek. Zij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw door betaling van
primair€ 720.000,- ineens of
subsidiair€ 5.000,- netto per maand met ingang 1 mei 2019;
te bepalen dat tussen partijen zal worden afgerekend als ware er sprake van algehele gemeenschap van goederen en de man te veroordelen tot het doen van opgave van de omvang van het volledig te verrekenen vermogen, met inbegrip van de vermogensbestanddelen in het buitenland, een en ander aan de hand van verificatoire bescheiden;
te bepalen dat partijen zich mogen uitlaten over de waardering van het vermogen;
kosten rechtens.
4.5
De man voert verweer tegen het hoger beroep van de vrouw en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar grieven, althans deze af te wijzen.

5.De overwegingen voor de beslissing

Partneralimentatie
Ingangsdatum
5.1
Tussen partijen is niet langer in geschil dat 19 februari 2020, de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, als ingangsdatum moet worden gehanteerd.
Hoogte behoefte vrouw
5.2
De behoefte van de vrouw is in geschil. De hoogte van de behoefte van de vrouw is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat het hof in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest en daarnaast een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon en de aard van die uitgaven in dezelfde periode. Daarnaast zijn de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van belang.
5.3
Partijen hebben het hof onvoldoende inzicht verschaft in de inkomsten en uitgaven (omvang en aard) gedurende het huwelijk om de huwelijkse welstand te kunnen vaststellen. Wel hebben beide partijen behoeftelijsten overgelegd. De vrouw heeft bij journaalbericht van 5 oktober 2020 een aangepaste behoeftelijst overgelegd die tijdens de mondelinge behandeling is besproken. De man heeft een deel van de (hoogte van de) daarop vermelde posten betwist. Het hof neemt deze behoeftelijst als uitgangspunt bij het vaststellen van de behoefte van de vrouw en brengt een aantal correcties aan wegens dubbeltellingen en vanwege de betwisting van de hoogte van de posten door de man. De door de vrouw op haar behoeftelijst vermelde eenmalige uitgaven laat het hof buiten beschouwing omdat de vrouw onvoldoende heeft toegelicht in hoeverre deze uitgaven doorwerken in haar maandelijkse behoefte aan partneralimentatie. Dat geldt ook voor de vermelde jaarlijkse kosten voor de fiets. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat dit een eenmalig bedrag betreft.
5.4
Het hof stelt de behoefte van de vrouw in redelijkheid vast op € 3.751,- netto per maand. Daarbij gaat het hof uit van de volgende bedragen:
  • € 1.250,- woonlasten;
  • € 151,- gas- en elektriciteitskosten;
  • € 52,- televisie en internet;
  • € 12,- WA- en inboedelverzekering;
  • € 14,- CV-onderhoud;
  • € 14,- waterschapslasten;
  • € 15,- afvalstoffenheffing;
  • € 175,- premie ziektekostenverzekering en eigen risico;
  • € 63,- lidmaatschap golfvereniging;
  • € 25,- contributie tennisclub;
  • € 42,- dagbladabonnement;
  • € 15,- maandbladabonnement;
  • € 22,- telefoonabonnement;
  • € 40,- kapper;
  • € 33,- nagels;
  • € 38,- medicatie en middelen, inclusief lenzen;
  • € 300,- boodschappen;
  • € 300,- kleding;
  • € 150,- uitgaan, cadeaus en activiteiten kleinkinderen;
  • € 350,- vakantie en reizen, inclusief verzekering;
  • € 40,- dierenarts en dierenopvang;
  • € 400,- autokosten, inclusief verzekering;
  • € 50,- benzinekosten;
  • € 50,- kosten openbaar vervoer;
  • € 150,- overig, inclusief reservering onvoorziene kosten.
Behoeftigheid
5.5
Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven, om volledig in haar eigen behoefte te kunnen voorzien.
5.6
De rechtbank heeft het netto besteedbare inkomen van de vrouw berekend op € 1.288,- per maand gelet op haar AOW-uitkering met toepassing van de algemene heffingskorting en (alleenstaande) ouderenkorting. Gebleken is dat de vrouw daarnaast € 302,- per maand aan netto pensioen ontvangt, zodat het hof het netto besteedbare inkomen van de vrouw vaststelt op € 1.590,- per maand. Daarmee beschikt de vrouw over onvoldoende inkomsten om volledig in haar eigen behoefte te kunnen voorzien. De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt € 2.161,- netto per maand of, gelet op de aangehechte berekening, € 3.418,- bruto per maand.
Draagkracht van de man
5.7
De draagkracht van de man is in geschil.
De man heeft een aangifte inkomstenbelasting 2019 overgelegd, waaruit volgt dat de man een pensioenuitkering (€ 1.005,-), een lijfrente-uitkering (€ 7.599,-) en een AOW-uitkering (€ 15.519,-) ontvangt. De vrouw stelt dat de man daarnaast inkomsten uit verhuur van onroerende goederen heeft en over aanzienlijk vermogen beschikt dat hij liquide kan maken om te kunnen voorzien in de aanvullende behoefte van de vrouw. De man betwist vermogen te hebben dat hij kan liquideren en voert aan dat de kosten verbonden aan de door hem verhuurde panden de huurinkomsten overstijgen. De man heeft ter onderbouwing hiervan een aantal stukken overgelegd, waaronder een vermogensopstelling en huurovereenkomsten, waarvan de vrouw de juistheid en volledigheid gemotiveerd betwist.
Het hof acht zich gelet hierop onvoldoende voorgelicht om de draagkracht van de man voor partneralimentatie te kunnen vaststellen. Om deze draagkracht op de juiste wijze te kunnen vaststellen, heeft het hof behoefte aan:
  • een gedocumenteerd overzicht van de onroerende goederen die de man in eigendom heeft, met vermelding van de WOZ-waarde van deze goederen, de huurstaat, de werkelijke huurinkomsten en de daaraan verbonden kosten in 2019 en 2020;
  • een nadere toelichting van de betekenis van (de verhuur van) deze onroerende goederen voor de draagkracht van de man;
  • de jaarrekeningen van [C] B.V. over 2017, 2018 en 2019;
  • een antwoord op de vraag in hoeverre de reserves in [C] B.V. redelijkerwijs voor uitkering vatbaar zijn, rekening houdend met artikel 2:216 BW en de daarin vervatte balans- en uitkeringstest.
Het hof zal de man bevelen deze stukken en toelichting over te leggen overeenkomstig artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en een antwoord te geven op de vraag over de uitkering en zal de vrouw in de gelegenheid stellen hierop te reageren.
5.8
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

6.Aanhechten berekening

Het hof heeft een berekening gemaakt van de aanvullende behoefte van de vrouw. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
beveelt de man uiterlijk op
25 januari 2021de hiervoor onder 5.7 genoemde stukken en toelichting aan het hof te overleggen en een antwoord te geven op de vraag over de uitkering;
stelt de vrouw in de gelegenheid uiterlijk op
25 februari 2021schriftelijk te reageren op de door de man overgelegde stukken en toelichting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 10 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.