ECLI:NL:GHARL:2020:10297

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
21-000971-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal door middel van valse sleutels met taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor diefstal door middel van valse sleutels. De feiten zijn als volgt: op 11 juni 2016 heeft de verdachte, die op dat moment nog werknemer was van de snackbar, een aanzienlijk geldbedrag van ongeveer 5200 euro weggenomen. Dit gebeurde tussen het sluiten van de snackbar en de ontdekking van de diefstal de volgende ochtend. De verdachte had toegang tot de snackbar door een sleutel die hij eerder had gekregen, maar vermoedelijk had hij deze laten namaken.

Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en een taakstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk. De politierechter had eerder een vergelijkbare straf opgelegd. Het hof heeft de verklaringen van de aangever, die als getuige is gehoord, als betrouwbaar beoordeeld. De verdachte heeft ontkend het geld te hebben weggenomen en verklaarde dat hij de snackbar binnenkwam omdat hij moest plassen. Het hof achtte deze verklaring niet geloofwaardig, vooral gezien het bewijs van camerabeelden en de tijdstippen van de gebeurtenissen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en de vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 2.750,-. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar heeft besloten geen hogere straf op te leggen dan eerder was gedaan. De wettelijke rente over de schadevergoeding is vastgesteld vanaf de datum van de diefstal.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000971-17
Uitspraak d.d.: 8 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 21 februari 2017 met parketnummer 16-239490-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. N. de Vos, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft het primair tenlastegelegde bewezen verklaard en heeft aan verdachte een taakstraf opgelegd voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.884,41 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en heeft de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 11 juni 2016 te [plaats] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen één of meer geldbedragen van in totaal (ongeveer) 5200 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] en/of [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten door onrechtmatig gebruik maken van zijn, verdachtes van dienstwege verstrekte sleutel;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 juni 2016 te [plaats] , in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meer geldbedragen van in totaal (ongeveer) 5200 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] en/of [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de verdediging is ter zitting van het hof aangevoerd, dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die verklaringen te twijfelen
Het hof overweegt hieromtrent verder het volgende.
Aangever [benadeelde partij] , de eigenaar van de betreffende vestiging van de [naam] , heeft verklaringen afgelegd bij de politie en is ten tijde van het hoger beroep op verzoek van de verdediging bij de gedelegeerd raadsheer-commissaris gehoord. Ter zitting van het hof is hij nogmaals als getuige gehoord. Hij heeft bij die gelegenheden voldoende helder, gedetailleerd en consistent verklaard. Het hof acht zijn verklaringen betrouwbaar.
Uit de aangifte blijkt dat aangever op 12 juni 2016 constateerde dat er tussen het sluiten van de snackbar op 11 juni 2016 omstreeks 19:30 uur en 12 juni 2016 om 10:46 uur een aanzienlijk geldbedrag was weggenomen uit het afgesloten pand en dat er geen braaksporen waren. Uit gegevens verstrekt door de alarmcentrale bleek dat het alarm op 11 juni 2016 om 21:32 uur was uitgeschakeld en 21:38 uur weer was ingeschakeld.
Uit de beschrijving door een verbalisant van camerabeelden, afkomstig van cameratoezicht [plaats] , blijkt dat verdachte, op dat moment formeel nog werknemer van de betreffende vestiging van de [naam] maar materieel niet meer in actieve dienst in verband met een door hem gestarte boekhoudopleiding, op 11 juni 2016 om 21:32.29 uur de deur van de snackbar opent en naar binnen stapt, en dat verdachte kort hierop om 21:37:48 uur weer naar buiten komt.
Aangever heeft verder verklaard dat hij, toen hij op 1 april 2016 eigenaar werd van deze vestiging van de [naam] , alle sloten heeft vervangen. Verdachte heeft vanuit praktische overwegingen een aantal dagen de beschikking gehad over de sleutel van het nieuwe slot maar heeft deze, toen dat niet meer nodig was, nadien weer teruggegeven. Aangever vermoedt dat verdachte in de tussentijd de sleutel heeft laten namaken.
Verdachte heeft omtrent het tenlastegelegde verklaard, dat het klopt dat hij op 11 juni 2016 omstreeks 21:32 uur in de [naam] is geweest, maar dat hij geen geld heeft weggenomen. Hij was daar omdat hij erg nodig moest plassen en niet wilde wildplassen. Hij beschikte over een sleutel van het pand omdat hij deze sleutel in het kader van zijn werk had gekregen en nooit had hoeven teruggeven. Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij op het betreffende tijdstip in de [naam] was omdat hij erg nodig moest plassen, niet geloofwaardig. Uit de beschrijving van voornoemde camerabeelden blijkt namelijk ook dat verdachte zijn fiets niet voor de [naam] maar een stuk verderop had neergezet en dat hij als hij aan komt eerst langs de [naam] loopt, blijft staan en dan weer terug loopt en pas naar binnen gaat als er geen andere mensen meer in de buurt zijn. Het hof typeert dit gedrag als niet passend bij iemand die erg nodig moet plassen en wel passend bij het scenario dat verdachte naar binnen ging om geld weg te nemen. De verklaring van verdachte omtrent de sleutel van de [naam] is in strijd met de - betrouwbare – verklaring van aangever op dit punt.
Gelet op voorgaande stelt het hof vast dat het geld uit de afgesloten snackbar is weggenomen tussen 11 juni 2016 om 19:30 uur en 12 juni 2016 om 10:46 uur. Verdachte is in dat tijdsbestek in de snackbar geweest. Er is geen aanknopingspunt om te veronderstellen dat een ander persoon dan verdachte in dat tijdsbestek eveneens in de snackbar is geweest en het geld heeft weggenomen. Verdachte heeft voor zijn aanwezigheid in de snackbar geen verklaring gegeven die een alternatief scenario – anders dan dat waarin verdachte het geld heeft weggenomen - aannemelijk maakt.
Slotsom
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om te komen tot een veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 11 juni 2016 te [plaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 5200 euro, toebehorende aan [benadeelde partij] en/of [naam] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal door buiten werktijd een aanzienlijk geldbedrag, toebehorende aan zijn werkgever, weg te nemen. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van een door hem op een eerder moment gekopieerde sleutel van het pand. Verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van zijn werkgever en heeft het vertrouwen dat de aangever in hem had gesteld door hem een sleutel te lenen, beschaamd.
Het hof heeft bij de straftoemeting het strafrechtelijke verleden van verdachte in aanmerking genomen zoals dit blijkt uit een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 20 oktober 2020. Verdachte is eerder onherroepelijk veroordeeld voor strafbare feiten waaronder ook voor soortgelijke feiten. Dit betreffen echter oude veroordelingen. Het hof zal deze eerdere veroordelingen dan ook niet laten meewegen bij de strafoplegging.
Gelet op voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof de door de eerste rechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf geen recht doen aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Daar staat het volgende tegenover.
De raadsvrouw heeft in het geval het hof zou komen tot een strafoplegging gewezen op het grote tijdsverloop in de zaak en op het feit dat de verdediging niet voorafgaand aan de zitting de beschikking heeft gekregen over bepaalde ingebrachte stukken. Ten aanzien van dat laatste overweegt het hof dat deze latere ingebrachte stukken niet zijn gebruikt in de strafzaak. Reeds daarom ziet het hof geen reden om deze omstandigheid te laten meewegen bij de strafoplegging. Het hof houdt echter wel rekening met de overschrijding van de redelijke termijn welke is gelegen tussen het moment van instellen van het hoger beroep op 21 februari 2017 en de einduitspraak van het hof op 8 december 2020. Hoewel de zaak eenmaal is verwezen naar de raadsheer-commissaris om op verzoek van de verdediging een getuige te horen is deze overschrijding niet aan de verdediging te wijten. Het hof zal daarom afzien van het opleggen van een hogere straf dan de straf die door de eerste rechter was opgelegd en door de advocaat-generaal was gevorderd. Het hof acht in dit geval een taakstraf voor de duur van 120 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk passend en zal deze straf aan verdachte opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.698,47. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.884,41. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van € 2.750,-. Dit bedrag betreft het weggenomen geld minus een uitkering van de verzekering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.750,- (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.750,- (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 37 (zevenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 juni 2016.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 8 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.