ECLI:NL:GHARL:2020:1021

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
200.252.011/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap van overleden persoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een overleden persoon. De zaak betreft een verzoek van de moeder van [verweerder] om het vaderschap van [G] vast te stellen. Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 3 oktober 2019, waarin een verwantschapsonderzoek is gelast. Dit onderzoek is uitgevoerd door Verilabs, die op 6 december 2019 een rapport heeft uitgebracht. In dit rapport werd geconcludeerd dat [D] uitgesloten kan worden als biologische vader van [verweerder]. De moeder heeft in haar reactie op het rapport gesteld dat er twee mogelijkheden waren voor het vaderschap, waarvan er één door de deskundige is uitgesloten. Het hof heeft vastgesteld dat [G] de biologische vader van [verweerder] is, op basis van de verklaringen van betrokkenen en het deskundigenrapport. De grieven van de moeder zijn verworpen, en het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het vaderschap van [G] is vastgesteld.

Daarnaast heeft het hof zich gebogen over de proceskosten. De rechtbank had de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. Het hof heeft deze beslissing bevestigd en de kosten van de deskundige ten laste van 's Rijks kas bepaald. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.252.011/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/206879 / FA RK 17-2126)
beschikking van 4 februari 2020
inzake
[verzoekster],
verblijvende in de PI [A] te [B] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M. Verhaar te Zwolle,
en
[verweerder],
wonende te [C] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. Ph.J.N. Aarnoudse te Deventer.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[D],
wonende te [C] ,
verder te noemen: [D] ,
en als informant:
de Staat der Nederlanden, Hoofd-Advocaat-Generaal van het ressort Arnhem-Leeuwarden,
kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 3 oktober 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum, waarin kort gezegd een verwantschapsonderzoek is gelast met benoeming van Verilabs tot deskundige.
1.2
Verilabs heeft op 6 december 2019 rapport uitgebracht, ingekomen bij het hof op
11 december 2019, dat door het hof in afschrift naar de belanghebbenden is gestuurd met gelegenheid voor reactie.
1.3
Het hof heeft kennisgenomen van de schriftelijke reacties van respectievelijk de advocaat van [verweerder] van 20 december 2019 en van de advocaat van de moeder van
30 december 2019.
1.4
Het hof acht zich nu voldoende geïnformeerd voor het nemen van de beslissing.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in zijn tussenbeschikking van
3 oktober 2019 voor zover hierna niet anders vermeld. In het bijzonder verwijst het hof voor een beschrijving van de feiten en achtergronden van de zaak, het geschil en het juridisch kader naar rechtsoverwegingen 3.1 t/m 5.4 in de tussenbeschikking.
2.2
Verilabs heeft in het voormelde rapport van 6 december 2019, ondertekend door
dr. [E] en [F] , verslag gedaan van het verwantschapsonderzoek
(op basis van DNA-materiaal van de moeder, [D] en [verweerder] ) en de bevindingen. Kort gezegd heeft Verilabs geconcludeerd dat [D] uitgesloten kan worden als biologische vader van [verweerder] .
2.3
In haar reactie op het rapport van de deskundige heeft de moeder onder meer opgemerkt dat er volgens haar twee mogelijkheden waren, waarvan een nu door de deskundige is uitgesloten, zodat ervan uitgegaan kan worden dat [G] de biologische vader is van [verweerder] . Laatstgenoemde heeft zich in zijn reactie op het rapport van de deskundige met die conclusie verenigd.
2.4
Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat [G] de biologische vader van [verweerder] is. Geen van betrokkenen heeft in dit verband een ander dan [G] of [D] als mogelijke vader genoemd en de deskundige heeft [D] uitgesloten. Mede gelet op de verklaringen van betrokkenen omtrent de relatie tussen de moeder en [G] ten tijde van de verwekking van [verweerder] , acht het hof voorts voldoende gebleken dat [verweerder] op natuurlijke wijze is verwekt. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen voor zover daarin het vaderschap van [G] ten aanzien van [verweerder] is vastgesteld. Voor gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een persoon is in dit verband niet meer vereist dan dat deze de verwekker is (artikel 1:207 lid 1 aanhef en onder b BW). De grieven 1 en 2 van de moeder treffen daarom geen doel.
2.5
De derde en laatste grief van de moeder is gericht tegen de in het dictum van de bestreden beschikking - op de voet van artikel 1:5 lid 7 BW - opgenomen verklaring van [verweerder] omtrent zijn achternaam. Deze grief faalt reeds omdat niet is gesteld of gebleken dat het desbetreffende onderdeel van het dictum niet overeenkomstig de verklaring en de wens van [verweerder] in deze is. Bovendien heeft de grief blijkens de toelichting daarop een afhankelijk karakter, zodat de grief ook om die reden het lot dient te volgen van de eerste twee grieven.
2.6
Bij gebrek aan belang kan hier in het midden blijven of de rechtbank al dan niet terecht tot intrekking van de opdracht aan Verilabs heeft besloten, nu immers in hoger beroep alsnog een deskundigenonderzoek heeft plaatsgevonden. Wel kan worden vastgesteld dat het oordeel van de rechtbank in de bestreden beschikking over de relevante feiten, ten aanzien waarvan haar een zekere beoordelingsvrijheid toekomt, in hoger beroep stand houdt.
2.7
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen op het punt van de vaststelling van het vaderschap van [G] ten aanzien van [verweerder] en de geslachtsnaamkeuze.
De proceskosten en kosten van de deskundige2.8 In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de proceskosten gecompenseerd, zodat de moeder en [verweerder] ieder de eigen kosten van het geding in eerste aanleg dragen. Daarbij is [verweerder] veroordeeld tot betaling van de door Verilabs gemaakte bezoek- en administratiekosten die door de rechtbank zijn bepaald op € 110,- inclusief btw.
2.9
[verweerder] heeft verzocht de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen dat de moeder alsnog in de kosten van beide instanties wordt veroordeeld (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim). In de brief van 20 december 2019 is namens [verweerder] tevens verzocht de moeder te veroordelen in de kosten van de deskundige. De moeder heeft deze verzoeken bestreden en het hof verzocht die af te wijzen. Zij heeft daartoe onder meer gewezen op de aard van de procedure en haar persoonlijke situatie.
2.1
Voor verzoekschriftprocedures is, met betrekking tot de proceskosten, bepaald dat de eindbeschikking tevens een veroordeling in de proceskosten kan inhouden (artikel 289 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 362 Rv). Daarbij geldt als uitgangspunt dat het aan het inzicht van de rechter die over de feiten oordeelt is overgelaten of hij in het gegeven geval aanleiding vindt een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.
2.11
In procedures die zaken van personen- en familierecht betreffen, worden in het algemeen de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt. De rechter is echter niet tot compensatie verplicht. Hij kan onder meer, ook ambtshalve en dus zonder een daartoe strekkend verzoek, een partij veroordelen in de proceskosten van de wederpartij als de in het ongelijk gestelde partij of als de procedure nodeloos is aangespannen of voortgezet. De rechter is daarbij niet gehouden aan het liquidatietarief en hoeft zich evenmin te laten leiden door een mogelijk op toevoeging procederen door één of beide partijen.
2.12
Alles afwegende acht het hof onvoldoende termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. Het hof zal daarom de proceskosten aldus compenseren dat ieder de eigen kosten van het geding draagt. De kosten van de deskundige zullen ten laste blijven van 's Rijks kas.

3.De slotsom

Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van
24 september 2018 voor zover aan dit hoger beroep onderworpen;
compenseert de proceskosten aldus dat de moeder en [verweerder] voornoemd ieder de eigen kosten van het geding dragen;
bepaalt dat de kosten van de deskundige ten laste van 's Rijks kas blijven;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, J.D.S.L. Bosch en J.G. Knot, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 4 februari 2020 in het openbaar uitgesproken.