ECLI:NL:GHARL:2020:10189

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
200.277.795/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om extra beloning voor werkzaamheden door bewindvoerder in erfeniszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de bewindvoerder van de rechthebbende, die extra beloning vroeg voor werkzaamheden verricht in het kader van de afwikkeling van een erfenis. De bewindvoerder, [verzoeker] B.V., had verzocht om een machtiging tot het in rekening brengen van een nota van € 2.575,04 voor extra verrichte werkzaamheden. De kantonrechter had dit verzoek in eerste aanleg afgewezen, waarna de bewindvoerder in hoger beroep ging.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld, waarbij het verloop van de procedure en de feiten zijn uiteengezet. De bewindvoerder stelde dat de werkzaamheden die hij had verricht, zoals het aanvragen van een verklaring van erfrecht en het onderhouden van contacten met de makelaar, uitzonderlijk waren en daarom recht gaven op een extra beloning. Het hof heeft echter geoordeeld dat de werkzaamheden niet als uitzonderlijk konden worden aangemerkt volgens de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Het forfaitaire beloningsstelsel dat in deze regeling is opgenomen, staat niet toe dat voor alle werkzaamheden buiten het normale patroon een extra beloning kan worden gevraagd.

Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat de verrichte werkzaamheden van de bewindvoerder zo uitzonderlijk waren dat deze een extra vergoeding rechtvaardigen. De beslissing van de kantonrechter is bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de bewindvoerder afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het forfaitaire beloningsstelsel en de noodzaak voor bewindvoerders om vooraf duidelijkheid te verkrijgen over welke werkzaamheden onder de reguliere beloning vallen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.277.795/01
(zaaknummer rechtbank 0000036572)
beschikking van 1 december 2020
inzake
de besloten vennootschap
[verzoeker] B.V.,
gevestigd te [A] ,
verzoeker in hoger beroep, verder (ook) te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. G.B de Jong te Hoogezand,
en
[de rechthebbende],
wonende te [B] ,
hierna te noemen: de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen) van 27 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 7 april 2020;
- een tweetal brieven van mr. De Jong van 14 en 21 april 2020, met als productie het aangepaste beroepschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 oktober 2020 plaatsgevonden.
Namens [verzoeker] B.V., is de bewindvoerder de heer [C] verschenen, bijgestaan door mr. De Jong.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] B.V. is de bewindvoerder van [de rechthebbende] sinds
4 januari 2011. Verder is over de rechthebbende met ingang van 29 januari 2019 een mentorschap ingesteld met benoeming van [verzoeker] B.V. tot mentor.
3.2
De vader van de rechthebbende, dhr. [D] , is [in] 2019 overleden. De rechthebbende is enig erfgenaam.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 9 januari 2020, heeft de bewindvoerder verzocht een machtiging te verlenen tot het in rekening brengen en uitbetalen van een nota van € 2.575,04 inclusief btw voor de door haar verrichte extra werkzaamheden in verband met het afwikkelen van de nalatenschap van dhr. [D] .
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de bewindvoerder afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is het verzoek van de bewindvoerder om een machtiging te verlenen tot het in rekening brengen en uitbetalen van een nota van € 2.575,04 inclusief btw voor extra verrichte werkzaamheden.
4.2
De bewindvoerder verzoekt het hof de bestreden beschikking van 27 januari 2020 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de machtiging voor het uitbetalen van voornoemde nota voor extra werkzaamheden af te geven.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Artikel 1:447 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek luidt:
De bewindvoerder heeft aanspraak op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn vastgesteld.
5.2
De regeling waarop het artikellid doelt betreft de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren en in deze zaak zoals die geldt vanaf 1 januari 2020 (hierna: de Regeling). In deze Regeling is een forfaitair beloningsstelsel opgenomen voor de vergoeding van de werkzaamheden van de bewindvoerder. De vergoeding bestaat uit een jaarbeloning en eventueel enkele incidentele vergoedingen voor in de Regeling benoemde gevallen. De beloning geldt als een gemiddelde en het systeem gaat uit van de solidariteitsgedachte dat de eenvoudige bewinden mede de lasten van ingewikkelder bewinden dragen. Inherent hieraan is dat niet voor alle werkzaamheden buiten het normale patroon een extra beloning kan worden gevraagd. Naast de benoemde incidentele beloningen is nog slechts ruimte voor beloning van extra door de bewindvoerder gemaakte uren in uitzonderlijke gevallen.
In de toelichting op de Regeling is hieromtrent opgenomen dat niet te snel mag worden aangenomen dat van de Regeling kan worden afgeweken. Dat is in de Regeling nog eens benadrukt met de omschrijving "uitzonderlijke omstandigheden”, welke omschrijving in de plaats is gekomen van de eerder voorgestelde omschrijving “bijzondere omstandigheden” die te weinig de uitzonderlijkheid benadrukte.
Het moet daarbij, aldus de toelichting, gaan om “incidentele extra werkzaamheden in uitzonderlijke gevallen”.
5.3
De vraag is of het verrichten van de werkzaamheden als door de bewindvoerder gedaan in het kader van de afwikkeling van een erfenis van de vader van de enige erfgenaam, zijnde de rechthebbende een uitzonderlijke omstandigheid vormt als bedoeld in de Regeling.
5.4
De bewindvoerder stelt dat sprake is van een uitzonderlijke situatie.
Hij heeft namelijk in deze zaak feitelijk als een executeur werkzaamheden ter afwikkeling van de erfenis verricht, waarvoor anders zou zijn verwezen naar een notaris en/of erfrechtadvocaat. Het is op zich geen taak van een bewindvoerder om de erfenis zelf af te wikkelen als ware hij of zij een executeur. In de onderhavige zaak was er sprake van een eigen woning en (naar eerste schatting van de bewindvoerder waardevolle) goederen (waaronder een auto en inboedel). De bewindvoerder had ervoor kunnen kiezen om een notaris of erfrechtadvocaat in te schakelen voor deze erfenis, mede gelet op de waarde van de woning, maar heeft ervoor gekozen om de erfenis zelf af te wikkelen. Zij was namelijk van oordeel dat binnen haar organisatie de daarvoor aangewezen persoon/behandelaar zodanig bekwaam en ervaren was dat deze de betreffende werkzaamheden zelf zou kunnen doen. Bij het besluit hiertoe speelde een rol dat - mede gelet op de omvang van het vermoedelijk aanwezige vermogen - het een "aantrekkelijke klus" zou zijn voor een notaris en/of erfrechtadvocaat, terwijl beide beroepsbeoefenaars gemiddelde uurtarieven hanteren van
€ 150,00/€ 200,00 exclusief btw. De bewindvoerder heeft ervoor gekozen om zelf de kosten in de hand te houden en alleen noodzakelijke werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap, tegen een lager uurtarief, van € 66,50. Juist door de afwikkeling in eigen hand te houden, is, zo stelt de bewindvoerder, een besparing gerealiseerd ten gunste van de rechthebbende. Naar het oordeel van de bewindvoerder valt deze taak ter zake van de afwikkeling van een toch omvangrijker nalatenschap niet binnen de ‘gewone’ werkzaamheden van de bewindvoerder.
5.5
Volgens de bewindvoerder bestonden de extra werkzaamheden in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap (verspreid over een periode van ongeveer 10 maanden) onder meer uit het vragen van een verklaring van erfrecht, het onderhouden van contacten met de makelaar over de verkoop van de woning, het verzenden van kennisgevingen, het opzeggen van abonnementen, het bezoeken van de woning samen met de rechthebbende, het vaststellen van het vermogen, contact met de RDW (over het opnieuw aanvragen van alle overschrijvingspapieren en kentekenkaart), het verkopen van de auto (het zoeken van een koper en beëindiging van de verzekering), het regelen van de uitvaart (en wensen op papier zetten), het opstellen van een boedeloverzicht, het indienen van een verzoek tot ontheffing terinzageleggingen (boedelbeschrijving, eind-rekening en verantwoording en de uitdelingslijst) en het doen van de aangifte erfbelasting.
De bewindvoerder heeft verklaard dat hiermee 32 (extra) uren waren gemoeid.
5.6
Samen met de rechtbank is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak niet is gebleken van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in de Regeling.
Onvoldoende is gebleken dat ten aanzien van de door de bewindvoerder verrichte werkzaamheden sprake is van dermate uitzonderlijke omstandigheden dat die werkzaamheden een extra vergoeding rechtvaardigen.
5.7
Daartoe overweegt het hof dat het forfaitaire beloningsstelsel uit de Regeling voorop dient te staan, hetgeen meebrengt, zoals hierboven in rechtsoverweging 5.2 reeds is overwogen, dat niet voor alle werkzaamheden buiten het normale of gebruikelijke patroon een extra beloning kan worden gevraagd. Op zichzelf is te billijken dat de bewindvoerder de keuze heeft gemaakt om meer uren te maken dan de gemiddelde 17 uren waarop de jaarbeloning ziet, omdat daardoor in het belang van haar cliënte kosten zijn bespaard. Dit brengt echter niet automatisch mee dat de verrichte werkzaamheden zo uitzonderlijk zijn dat daar een extra vergoeding tegenover behoort te staan. Indien dit de bewindvoerder voor ogen heeft gestaan dan was het wellicht verstandig geweest, om van tevoren met de kantonrechter te bespreken/af te stemmen welke werkzaamheden onder het forfaitaire bedrag vallen.
5.8
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is ook het hof van oordeel dat het verzoek van de bewindvoerder dient te worden afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven en zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 27 januari 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, M.P. den Hollander en
F. Kleefmann, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 1 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.