ECLI:NL:GHARL:2020:10149

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
21-007167-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontuchtige handelingen met een minderjarige en de strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, een 22-jarige man, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een 15-jarig meisje. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. In hoger beroep heeft het hof de strafmaat heroverwogen en besloten om een gevangenisstraf van 180 dagen op te leggen, waarvan 177 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 240 uren. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van € 1.500 aan immateriële schade. Het hof heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een mobiele telefoon en een computer, bevestigd. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand en het risico op recidive.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007167-18
Uitspraak d.d.: 7 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 28 december 2018 met parketnummer 05-740091-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1994,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.W.J. Rosendaal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, ter zake van met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen en haar voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaard. De rechtbank heeft ook beslissingen over de inbeslaggenomen voorwerpen genomen.
Het kof komt tot een andere bewijsbeslissing, een andere strafoplegging, een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij en andere beslissingen over de inbeslaggenomen voorwerpen, dan de rechtbank. Om die redenen zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij (op één of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 november 2016 tot en met 22 december 2016 in de gemeente Nijmegen en/of de gemeente Berg en Dal, in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2001, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn penis in haar mond;
- het brengen van zijn penis in haar vagina;
- het brengen van één of meer van zijn vingers in haar vagina;
- het betasten van haar vagina en borsten en/of;
- het tongzoenen met die [slachtoffer] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte in de tenlastegelegde periode meermalen ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd.
Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij met [slachtoffer] de in de tenlastelegging vermelde ontuchtige handelingen, met uitzondering van het tongzoenen, heeft gepleegd tijdens hun tweede ontmoeting. Verdachte ontkent dat hij tijdens hun eerste ontmoeting ook al ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd. De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het plegen van ontuchtige handelingen die tijdens zijn eerste ontmoeting met [slachtoffer] zouden hebben plaatsgevonden.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde, zoals de rechtbank dit bewezen heeft verklaard.
Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte tijdens zijn eerste ontmoeting met [slachtoffer] ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. In de schriftelijke verklaring van [slachtoffer] , die bij haar informatieve gesprek aan de zedenrechercheurs is overhandigd, staat dat zij verdachte bij hun eerste afspraak begon te pijpen. Dit is volgens haar schriftelijke verklaring alles wat zij zich van de eerste afspraak kan herinneren. Blijkens de verbatim uitwerking van het studieverhoor van [slachtoffer] heeft zij over haar eerste afspraak met verdachte aanvankelijk alleen verklaard dat zij – na een tijd met hem te hebben gekletst op de achterbank van zijn auto – wat gingen
‘stoeien’, waarbij verdachte op haar borsten sloeg. Daarna heeft [slachtoffer] verklaard dat zij verder niets meer zou weten van de eerste keer. [slachtoffer] heeft vervolgens uitvoerig en gedetailleerd verklaard over de ontuchtige handelingen die verdachte met haar heeft gepleegd tijdens hun tweede ontmoeting, waarbij zij onder meer heeft verklaard:
‘Ik heb hem ook nog moeten pijpen maar dat was de vorige keer ook al gebeurd’.Als enige tijd later aan [slachtoffer] wordt gevraagd of er bij de eerste keer nog meer is gebeurd dan het slaan op haar borsten, antwoordt zij:
‘Er zou nu niks anders bij mij naar boven komen’.Vervolgens heeft [slachtoffer] tijdens het studioverhoor desgevraagd ontkend dat zij de eerste keer, zoals bij de tweede keer, ook seks met verdachte heeft gehad.
Het hof constateert dat de verklaringen van [slachtoffer] over haar eerste ontmoeting met verdachte erop zouden kunnen wijzen dat hij toen ook al ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Die verklaringen van [slachtoffer] zijn echter niet consistent en worden – in tegenstelling tot haar verklaring over de ontuchtige handelingen tijdens haar tweede ontmoeting met verdachte – niet ondersteund door de inhoud van hun chatberichten. Verder bevat het dossier ook onvoldoende steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer] over de ontuchtige handelingen van verdachte die mede bestonden uit het seksueel binnendringen tijdens hun eerste ontmoeting om zijn ontkennende verklaringen op dit punt te kunnen weerleggen. Het hof is daarom – anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal – met de raadsman van oordeel dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Het hof komt wel tot een bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam die verdachte tijdens zijn tweede ontmoeting met [slachtoffer] heeft gepleegd. Ter terechtzitting in hoger beroep is verdachte gebleven bij de bekennende verklaringen die hij eerder heeft afgelegd. Gelet hierop en omdat er geen vrijspraak is bepleit volstaat het hof conform artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering met een opgave van de bewijsmiddelen [1] :
  • het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 37-38, en de daarbij gevoegde schriftelijke verklaring van [slachtoffer] , p. 39-42;
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens [slachtoffer] , p. 47-53;
  • het proces-verbaal van bevindingen betreffende het studioverhoor van [slachtoffer] , p. 75-77, en het daarbij gevoegde verbatim verslag van het studioverhoor, p. 79-124;
  • het extractierapport, inhoudende de chatberichten van [slachtoffer] en verdachte, p. 153-229;
  • het proces-verbaal van het onderzoek naar de mobiele telefoon van [slachtoffer] , p. 390-404, en de daarbij gevoegde bijlagen, p. 395-404;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 427-436;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 437-446;
  • het proces-verbaal ter terechtzitting van 14 december 2018 van de meervoudige kamer in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof van 23 november 2020.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
(op één of meerdere tijdstippen)in
of omstreeksde periode van 01 november 2016 tot en met 22 december 2016 in de gemeente Nijmegen en/of de gemeente Berg en Dal,
in ieder geval in Nederland,met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2001, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn penis in haar mond;
- het brengen van zijn penis in haar vagina;
- het brengen van één of meer van zijn vingers in haar vagina;
- het betasten van haar vagina en borsten
en/of;
- het tongzoenen met die [slachtoffer].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte voor het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, waarbij geen bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel zijn verbonden. Ten aanzien van de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen heeft de rechtbank de mobiele telefoon verbeurd verklaard en de teruggave van de computer aan verdachte gelast.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer wordt veroordeeld tot dezelfde straffen, waarbij bijzondere voorwaarden worden verbonden aan het voorwaardelijke strafdeel. Ten aanzien van de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat zowel de mobiele telefoon als de computer verbeurd wordt verklaard. Daarbij heeft de advocaat-generaal opgemerkt dat het kinderpornografische materiaal waarvan het bezit als ad informandum gevoegd feit in de inleidende dagvaarding wordt vermeld, mogelijk is terug te vinden op deze gegevensdragers.
De raadsman heeft bepleit een taakstraf op te leggen in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van gelijke duur als het voorarrest en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf met (overeenkomstig het advies van de reclassering) een meldplicht en een ambulante behandelverplichting als bijzondere voorwaarden. Ter terechtzitting heeft de raadsman – na overleg met verdachte – medegedeeld dat de verdediging er niet mee instemt dat het ad informandum genoemde bezit van het kinderpornografische materiaal wordt betrokken bij de straftoemeting. Ten slotte heeft de raadsman gepleit voor teruggave aan verdachte van de onder hem inbeslaggenomen mobiele telefoon en computer.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met een destijds 15-jarig meisje terwijl hij op dat moment zelf 22 jaar oud was. Uit het dossier komt naar voren dat de ontuchtige handelingen plaatsvonden nadat verdachte gedurende een langere tijd ook erotisch getinte chatgesprekken met het slachtoffer had gevoerd, waarbij hij zich dominant opstelde. Bij de ontuchtige handelingen speelde verdachte ook een dominante rol, waarbij hij het onderdanige slachtoffer vastbond, blinddoekte en pijnprikkels toediende door haar te slaan en wasknijpers op haar lichaam te plaatsen. Ook deed hij een tuig om het hoofd van het slachtoffer, waardoor een bal in haar mond kwam. Alleen al vanwege het leeftijdsverschil had verdachte een overwicht op het slachtoffer hetgeen fors werd versterkt door het BDSM‑karakter van het seksuele contact. De ontuchtige handelingen van verdachte bestonden mede uit het seksueel binnendringen van haar mond en vagina met zijn penis en vingers. Aldus heeft verdachte een ernstige inbreuk op haar lichamelijke integriteit gemaakt. De omstandigheid dat het minderjarige slachtoffer dit alles vrijwillig heeft ondergaan doet niets af aan de strafwaardigheid van verdachtes handelen.
Na de veroordeling van verdachte door de rechtbank heeft GZ-psycholoog N.P.A. van der Wegen een onderzoek naar zijn persoon ingesteld. In de pro justitia‑rapportage van 2 juli 2020 concludeert de psycholoog dat verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken. Bij hem is ook sprake van zwakbegaafdheid. Hij voelt zich, mede door zijn persoonlijkheidsstoornis, onbegrepen en onvoldoende gewaardeerd. Hij voelde zich door het slachtoffer wel begrepen en gezien. Hij stond er amper bij stil hoe oud zij was. Dat hij iemand had gevonden bij wie hij zich op zijn gemak en geaccepteerd voelde, was dermate belangrijk voor hem dat het eventueel strafbare aspect van het contact helemaal niet meer in hem opkwam. Zijn persoonlijkheidsstoornis heeft hem zeker belemmerd voorafgaand aan en ten tijde van het tenlastegelegde. Daarom heeft de psycholoog geadviseerd dit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Verdachte is door zijn persoonlijkheidsstoornis sterk egocentrisch gericht en geneigd zijn eigen belang en behoeftes boven die van de ander te stellen. Dit lijkt een risico op recidive te geven. Hij zou, om het recidiverisico terug te dringen, gebaat zijn bij een ambulante behandeling voor zedendelinquenten. Hij voelt zich slachtoffer en zal niet gemotiveerd zijn een behandeling voor daders vrijwillig te volgen. Het is raadzaam hem een ambulante individuele behandeling te laten volgen, waardoor hij meer zicht en grip krijgt op zijn ervaren slachtofferschap en hoe zich dit verhoudt tot zijn daderschap. De psycholoog heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen, waarbij de ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde wordt gesteld.
Uit het reclasseringsadvies van 22 september 2020 komt naar voren dat verdachte op praktisch alle leefgebieden problemen heeft. Dit hangt samen met zijn verstandelijke beperking en persoonlijkheidsstoornis. Hij heeft zich hiervoor uit eigen beweging onder behandeling gesteld van forensische polikliniek [kliniek] . Hij krijgt daarnaast hulp van een wijkcoach. Hij woont bij zijn ouders. Zowel verdachte als zijn ouders geven aan dat de situatie onhoudbaar is. De reclassering betwijfelt of verdachte – zeker in de staat waarin hij nu verkeert – in staat is tot zelfstandig wonen met alle verplichtingen die daarbij komen kijken. In overleg met de wijkcoach en behandelaars van [kliniek] is besloten hem aan te melden voor beschermd wonen. Het gegeven dat verdachte zichzelf niet ziet als dader maar meer als slachtoffer in combinatie met zijn beperkte intelligentie, persoonlijkheidsproblematiek en matige probleemoplossingsvaardigheden, maakt dat passende begeleiding en behandeling aangewezen is. De kans op recidive van een zedendelict wordt – op basis van verdiepende risicotaxatie‑instrumenten – ingeschat als hoog. De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij forensische polikliniek [kliniek] en het verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het hof acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijk langere duur dan het voorarrest in beginsel een passende reactie op het bewezenverklaarde gelet op de aard en ernst van het misdrijf en de omstandigheden waaronder dit is begaan. In strafmatigende zin weegt het hof evenwel het volgende mee. Blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 15 oktober 2020 is verdachte niet eerder veroordeeld voor enig strafbaar feit. Anders dan de rechtbank verklaart het hof niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde meermalen heeft gepleegd. Het hof maakt de conclusies uit het advies van de psycholoog tot de zijne en zal het thans bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toerekenen. De adviezen van de psychoog en de reclassering om een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden aan hem op te leggen, neemt het hof ook over. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat verdachte op vrijwillige basis is begonnen met een ambulante behandeling. Bij gelegenheid van het laatste woord heeft hij er blijk van gegeven nu wel in te zien dat hij een grove misstap heeft begaan.
In het bijzonder gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep over de persoon van verdachte is gebleken, zal het hof geen vrijheidsbenemende straf van een langere duur dan het voorarrest aan hem opleggen. Naast een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt een taakstraf van de maximaal toegelaten duur opgelegd om de ernst van het bewezenverklaarde te bedrukken en verdachte in de toekomst van recidive te weerhouden. Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 177 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de hierna te melden bijzondere voorwaarden, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, passend en geboden is.
Het bewezenverklaarde misdrijf is gericht tegen of heeft gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom zo’n misdrijf zal gegaan. Het risico op recidive van een zedendelict wordt als hoog ingeschat. Daarom zal het hof de dadelijke uitvoerbaarheid van de hierna te melden bijzondere voorwaarden bevelen.
De onder verdachte in beslag genomen mobiele telefoon en computer, die aan hem toebehoren, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezen verklaarde is voorbereid. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 6.307,69, bestaande uit een bedrag van € 2.307,69 aan materiële schade en een bedrag van € 4.000 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000, bestaande uit een bedrag van € 500 als vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 1.500 als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep aangesloten bij hetgeen namens verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg naar voren is gebracht over de vordering van de benadeelde partij. De toenmalige raadsvrouw van verdachte heeft primair bepleit de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair bepleit de schadevergoeding te matigen. Hieraan heeft de raadsman toegevoegd dat de benadeelde partij haar vordering in hoger beroep niet nader heeft onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Er is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde en de gevolgen die dat voor de benadeelde partij, gezien de onderbouwing van de vordering, heeft gehad. Als vergoeding van deze schade wijst het hof een bedrag toe van € 1.500. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
177 (honderdzevenenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of omdat de veroordeelde in het kader van de uitvoering van de bijzondere voorwaarden tot het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken dan wel geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt of geen medewerking verleent aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde verplicht is zich te melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres] te [plaats] en dat hij zich daar tot het einde van de proeftijd blijft melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen door forensische polikliniek [kliniek] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk en duurt tot het einde van de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Dit kan ook een specifieke behandeling voor zedendelinquenten behelzen, indien de reclassering dit nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels van de zorgverlener en de aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling geeft;
  • dat de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, tot het einde van de proeftijd, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels van de instelling en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurd de onder verdachte in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen: een mobiele telefoon, merk Samsung, en een computer, merk Acer, respectievelijk nummers 1 en 2 op de beslaglijst van 19 november 2018.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 december 2016.
Aldus gewezen door
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. M.H.D.M. van Leent en mr. M. Nooijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans, griffier,
en op 7 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. Nooijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 7 december 2020.
Tegenwoordig:
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. S.T.C. van der Werf, advocaat-generaal,
C.J.C. Essen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.De hierna te melden bewijsmiddelen zijn, met uitzondering van de door verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen, gevoegd als bijlagen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0600-2016631094, gesloten en ondertekend op 31 januari 2018 door [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Oost‑Nederland, District Gelderland-Zuid, Sectie Zedenzaken.