ECLI:NL:GHARL:2020:10147

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
21-000394-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1992, was eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor openlijke geweldpleging. Het hoger beroep was ingesteld tegen dit vonnis, waarbij de verdachte ontkende schuldig te zijn aan de tenlastegelegde feiten. Tijdens de zitting op 20 november 2020 heeft de advocaat-generaal een taakstraf geëist, maar het hof heeft na onderzoek besloten tot vrijspraak.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De enige belastende verklaring kwam van de benadeelde partij, maar getuigen hebben verklaard dat de verdachte niet betrokken was bij het geweld. Een getuige heeft zelfs verklaard dat de broer van de verdachte, en niet de verdachte zelf, geweld heeft gebruikt. Gezien deze getuigenissen heeft het hof de aangifte van de benadeelde partij als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld.

Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw gevoegd in de strafzaak, waardoor de vordering tot schadevergoeding niet meer aan de orde was. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, en mr. Elzinga was niet in staat het arrest te ondertekenen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000394-18
Uitspraak d.d.: 4 december 2020
Tegenspraak
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 6 december 2017 met het parketnummer 18-183570-17 in de strafzaak inzake de verdachte
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 20 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof de verdachte ter zake van het primair aan hem ten laste gelegde delict zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door zestig dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren.
Het gerechtshof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte ter zake van het primair aan hem ten laste gelegde delict veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door honderd dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Voorts heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in diens vordering tot schadevergoeding.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve kan de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geen onderdeel meer vormen van het hoger beroep.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juli 2016, te [plaats] , openlijk, te weten, op/aan de [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij1] , door hem
- tegen het hoofd te slaan/stompen, en/of
- ( vervolgens) terwijl voornoemde [benadeelde partij1] op de grond lag meermalen, althans éénmaal, tegen het hoofd en/of lichaam te schoppen/trappen en/of slaan/stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juli 2016, te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde partij1] heeft mishandeld door hem
- tegen het hoofd te slaan/stompen, en/of
- ( vervolgens) terwijl voornoemde [benadeelde partij1] op de grond lag meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of lichaam te schoppen/trappen en/of slaan/stompen.
Het gerechtshof heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdedigingsbelang.

Vrijspraak

Het gerechtshof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair aan hem ten laste gelegde delict heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het gerechtshof grondt deze beslissing op het volgende.
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting van de politierechter en ter terechtzitting van het gerechtshof ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan hetgeen aan hem is ten laste gelegd. Meer in het bijzonder heeft de verdachte aangevoerd dat hij enkel heeft geprobeerd de vechtende personen, onder wie zijn broer [naam] , uit elkaar te halen.
Direct belastend bewijs tegen de verdachte kan uitsluitend worden ontleend aan de aangifte van [benadeelde partij1] . Niemand van de diverse aanwezige getuigen heeft het echter over het waarnemen van een aandeel van de verdachte in het geweld dat is aangewend tegen [benadeelde partij1] .
Één van de aanwezige getuigen, te weten [getuige] , heeft verklaard dat hij zowel de verdachte als diens broer kent en dat hij niet heeft gezien dat de verdachte geweld heeft aangewend tegen [benadeelde partij1] . Deze getuige heeft daarnaast verklaard dat hij heeft gezien dat de broer van de verdachte, [naam] , geweld heeft aangewend tegen [benadeelde partij1] .
Gelet op het bovenstaande acht het gerechtshof de aangifte van [benadeelde partij1] onvoldoende betrouwbaar waar het betreft het daderschap van de verdachte. Dit dient te leiden tot integrale vrijspraak.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 4 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Elzinga is buiten staat dit arrest te ondertekenen.