ECLI:NL:GHARL:2020:10146

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
21-001560-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor openlijke geweldpleging en mishandeling met oplegging van taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1990, was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging en mishandeling, gepleegd op 24 juli 2016. Het gerechtshof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld na een zitting op 20 november 2020, waar de advocaat-generaal een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand had geëist. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het niet voldeed aan de wettelijke eisen. Het hof heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft ontkend schuldig te zijn, maar het hof oordeelde dat de bewijsvoering voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof heeft ook overwogen dat de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van het hoger beroep aanleiding gaf om de straf te verlagen. De uitspraak benadrukt de ernst van openlijke geweldpleging en de impact daarvan op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001560-18
Uitspraak d.d.: 4 december 2020
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 6 december 2017 met het parketnummer 18-183530-17 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,

wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 20 november 2020.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof de verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 aan hem ten laste gelegde delicten zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van honderdzestig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door tachtig dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. H.M.W. Daamen, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 aan hem ten laste gelegde delicten veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door honderdtwintig dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in diens vordering tot schadevergoeding.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het vonnis niet voldoet aan de wettelijke eis dat het mondeling vonnis dient te worden aangetekend in het proces-verbaal van zitting, als bedoeld in artikel 378 van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast komt het gerechtshof op onderdelen tot een andere bewezenverklaring dan de politierechter. Aldus leent dat vonnis zich niet voor bevestiging. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve kan de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geen onderdeel meer vormen van het hoger beroep.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 juli 2016, te [plaats] , openlijk, te weten, op/aan de [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij1] , door hem
- tegen het hoofd te slaan/stompen, en/of
- ( vervolgens) terwijl voornoemde [benadeelde partij1] op de grond lag meermalen, althans éénmaal, tegen het hoofd en/of lichaam te schoppen/trappen en/of slaan/stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juli 2016, te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde partij1] heeft mishandeld door hem
- tegen het hoofd te slaan/stompen, en/of
- ( vervolgens) terwijl voornoemde [benadeelde partij1] op de grond lag meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of lichaam te schoppen/trappen en/of slaan/stompen.
2.
hij op of omstreeks 24 juli 2016, te [plaats] , [benadeelde partij2] heeft mishandeld door haar (met kracht)
- bij haar keel vast te pakken en/of een arm om haar keel te klemmen, en/of
- haar keel dicht te knijpen, althans hier druk op te zetten.
Het gerechtshof heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdedigingsbelang.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De verdachte heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen aan hem is ten laste gelegd. In het verlengde daarvan is door de verdediging integrale vrijspraak bepleit, op nader in de pleitnotities aangevoerde gronden.
Het gerechtshof is van oordeel dat de door de verdediging gevoerde bewijsverweren die strekken tot vrijspraak van de onder l en 2 aan de verdachte ten laste gelegde delicten, wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Tot die bewijsmiddelen behoort onder meer de verklaring die door de getuige [getuige] is afgelegd bij de politie. Die verklaring houdt onder meer in dat de verdachte degene is geweest die
als eersteis overgegaan tot het aanwenden van geweld - tegen [benadeelde partij1] - en dat er daarvóór geen fysiek contact is geweest. Gelet op deze verklaring en het gegeven dat verdachtes stelling dat hij eerst werd geslagen geen bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, acht het gerechtshof niet aannemelijk dat - zoals gesteld is door de verdediging, op nader in de pleitnotities aangevoerde gronden - sprake is geweest van een situatie waarin de verdachte uit zelfverdediging heeft moeten handelen tegen [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] . De verdachte is immers degene geweest die het initiatief heeft genomen tot het aanwenden van geweld.
Aldus kan het beroep op noodweer niet slagen en kan het niet leiden tot vrijspraak van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling van [benadeelde partij2] .
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof de bewijsverweren van de verdediging.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 aan hem ten laste gelegde delicten heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 24 juli 2016 te [plaats] openlijk, te weten op/aan de [straatnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij1] , door hem tegen het hoofd te slaan en vervolgens - terwijl voornoemde [benadeelde partij1] op de grond lag - tegen het hoofd en lichaam te schoppen.
2.
hij op 24 juli 2016 te [plaats] [benadeelde partij2] heeft mishandeld door haar bij haar keel vast te pakken en haar keel dicht te knijpen.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Zowel ter zake van de onder 1 primair bewezen verklaarde openlijke geweldpleging als ter zake van de onder 2 bewezen verklaarde mishandeling is door de verdediging een beroep gedaan op noodweer, subsidiair noodweerexces, op nader in de pleitnotities aangevoerde gronden.
Het gerechtshof verwerpt het beroep op noodweer op de grond dat de door de verdediging daaraan ten grondslag gelegde feiten en/of omstandigheden niet aannemelijk geworden zijn, zoals hierboven al nader is gemotiveerd in de bewijsoverweging.
Het gerechtshof verwerpt het beroep op noodweerexces op de grond dat de door de verdediging daaraan ten grondslag gelegde hevige gemoedsbeweging niet aannemelijk is geworden. Geen enkel onderdeel van enige verklaring van de verdachte - of van een ander - komt ook maar in de buurt van het optreden van een dergelijke gemoedstoestand van de verdachte.
De verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten en de omstandigheden waaronder die delicten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte door zijn handelen jegens [benadeelde partij1] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen personen, zoals hierboven bewezen verklaard. De verdachte en zijn mededaders hebben door hun gewelddadige optreden een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij1] en hebben hem pijn en letsel toegebracht. Voorts hebben zij gevoelens van onveiligheid opgewekt bij dat deel van het publiek dat hier - op straat tijdens een stapavond in het weekend - ongewild getuige van is geweest. Daarnaast is dergelijk openlijk gewelddadig optreden in het algemeen - en in vereniging in het bijzonder - zeer bedreigend en versterkt het de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving;
  • de omstandigheid dat de verdachte door zijn handelen jegens [benadeelde partij2] een inbreuk heeft gemaakt op haar lichamelijke integriteit en haar pijn en letsel heeft toegebracht. Dergelijk gewelddadig handelen leidt in de regel bij het slachtoffer tot gevoelens van angst en onveiligheid. Ook dit incident vond plaats in het openbaar - op straat tijdens een stapavond in het weekend - en in het bijzijn van andere personen, hetgeen ook in de samenleving tot gevoelens van angst en onveiligheid kan leiden. Dit alles rekent het gerechtshof de verdachte aan;
  • de omstandigheid dat volgens de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten), dienende als handreiking voor de rechterlijke straftoemeting, ter zake van het delict openlijke geweldpleging, waarbij lichamelijk letsel is veroorzaakt, in beginsel een taakstraf voor de duur van honderdvijftig uren kan worden opgelegd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
19 oktober 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit; voorts blijkt daaruit dat hij nadien - op 30 mei 2020 - is veroordeeld ter zake van mishandeling en dat die veroordeling onherroepelijk is;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
Het gerechtshof heeft tevens gelet op de overschrijding van de redelijke termijn. In deze zaak heeft zich een overschrijding van de redelijke termijn voorgedaan in de fase van het hoger beroep, omdat de strafzaak in hoger beroep niet binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld wordt afgerond, zonder dat zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die deze overschrijding rechtvaardigen.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn ziet het gerechtshof aanleiding om - in plaats van een taakstraf voor de duur van honderdzestig uren, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren - de hierna te noemen straf op te leggen.
Op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding acht het gerechtshof passend en geboden de oplegging van een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door honderd dagen hechtenis, waarvan honderd uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door vijftig dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en
2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 4 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Elzinga is buiten staat dit arrest te ondertekenen.