ECLI:NL:GHARL:2020:10108

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
200.280.727
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarige na eerdere rechtbankbeschikkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het gezamenlijk gezag over een minderjarige, geboren in 2017. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Overijssel van 6 april 2020 te vernietigen, waarin de vader samen met de moeder werd belast met het ouderlijk gezag. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. De moeder stelt dat de minderjarige klem en verloren raakt tussen beide ouders door de communicatieproblemen en het gedrag van de vader. De vader betwist deze beschuldigingen en stelt dat hij niet de kans heeft gekregen om zijn rol als ouder goed te vervullen. Het hof heeft de eerdere beschikkingen van de rechtbank Overijssel in aanmerking genomen, evenals de adviezen van de gecertificeerde instelling en de raad voor de kinderbescherming. Het hof concludeert dat er onvoldoende redenen zijn om het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen. De communicatieproblemen tussen de ouders zijn complex, maar gezamenlijk gezag is in het belang van de minderjarige, omdat het de ouders dwingt om samen te werken en de belangen van het kind voorop te stellen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.280.727
(zaaknummer rechtbank Overijssel 218596)
beschikking van 3 december 2020
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. van Straten te Hengelo (O),
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.N. Sahebdien te Enschede.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 27 juni 2018, 14 december 2018, 30 september 2019 en 6 april 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, laatstgenoemde beschikking verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 juli 2020;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Van Straten van 19 oktober 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 oktober 2020 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI zijn [B] en
[C] verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is
[D] verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is geboren: [de minderjarige] , [in] 2017 te [E] (verder: [de minderjarige] ).
3.2
Op 5 september 2017 is [de minderjarige] door de heer [F] erkend.
3.3
Bij beschikking van 27 juni 2018 heeft de rechtbank mr. W.G. ten Brummelhuis tot bijzondere curator benoemd over [de minderjarige] .
3.4
Bij beschikking van 14 december 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de door [F] gedane erkenning toegewezen.
3.5
Bij beschikking van 14 december 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] te verlenen toegewezen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader met betrekking tot het gezag en de omgang aangehouden en de raad verzocht een onderzoek te doen en hierover te rapporteren en te adviseren.
3.6
Bij beschikking van 24 september 2019 heeft dit hof laatstgenoemde beschikking bekrachtigd.
3.7
Bij beschikking van 30 september 2019 heeft de rechtbank inzake het recht van [de minderjarige] op een omgangsregeling met de vader als voorlopige regeling bepaald dat de start en opbouw van de omgangsregeling onder regie van de GI zal plaatsvinden en elke nadere beslissing met betrekking tot de gezagsvoorziening en omgangsregeling aangehouden tot de zitting van 9 maart 2020.
3.8
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de vader met ingang van 6 april 2020 samen met de moeder belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , de bij de beschikking 30 september 2019 vastgestelde voorlopige zorgregeling gehandhaafd, iedere verdere beslissing aangehouden en de raad verzocht tegen de nadere zittingsdatum met een updaterapport opnieuw te adviseren over de meest wenselijke omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is het gezag over [de minderjarige] .
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
6 april 2020. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het inleidende verzoek van de vader om het ouderlijk gezag over [de minderjarige] te wijzigen en te bepalen dat partijen voortaan gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uitoefenen, af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking, wat betreft het gezag, te bekrachtigen althans een zodanige beslissing te geven als het hof juist acht, en te bepalen dat de moeder wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De moeder stelt dat [de minderjarige] door gezamenlijk gezag klem en verloren raakt tussen beide ouders. De vader gaat grenzen over, trekt zijn eigen plan en komt gemaakte afspraken niet na. Er is een melding van kindermishandeling gedaan naar aanleiding van de omgang op 3 mei dit jaar bij de vader thuis. [de minderjarige] had een wondje boven haar oog, maar de vader had dat niet gemeld. De partner van de moeder is met [de minderjarige] naar de huisartsenpost gegaan. Omdat de verwonding op onverklaarbare wijze was ontstaan is algeheel lichamelijk onderzoek gedaan. Daarbij is geconstateerd dat [de minderjarige] vier blauwe plekken op haar rug had. Op basis van de contactdetails van de huisartsenpost heeft de GI beslist dat de geplande omgangsregeling op 5 mei niet door kon gaan. Het voorstel van de GI om hulpverlening in te schakelen en om de omgang te begeleiden via [G] om zo zicht te krijgen op de thuissituatie bij de vader heeft de vader van de hand gewezen. De vader heeft bij de kinderrechter afwijzing verzocht van de schriftelijke aanwijzing van de GI. Sinds dit incident is er geen omgang geweest. Ook de mogelijkheid van videobellen heeft de vader niet aangegrepen. Hierdoor wordt de vrees van de moeder bevestigd dat er overal gesteggel over zal komen waarvan [de minderjarige] de dupe zal zijn. De vader probeert als gezaghebbende ouder bij instanties voet aan de grond te krijgen echter zonder overleg met haar en de GI. Daarnaast wordt zij op tal van punten overruled door de vader. De afgelopen maanden is gebleken dat de ouders niet in staat zijn om het gezag gezamenlijk uit te oefenen. Niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Ondanks inzet van hulpverlening is de communicatie tussen de vader en haar niet verbeterd en deze lijkt zelfs verslechterd te zijn. De moeizame communicatie brengt spanningen met zich voor [de minderjarige] . De moeder is van mening dat de vader onvoldoende bereid is zich als niet-verzorgende ouder terughoudend op te stellen bij te nemen belangrijke beslissingen. Integendeel: de vader trekt zonder overleg met haar en de GI bij instanties aan de bel (peuterspeelzaal, huisarts) en is degene die benaderde personen vertelt wat ze moeten doen. Dit is niet in het belang van [de minderjarige] . Zij is van mening dat zij noodzakelijk geachte beslissingen over [de minderjarige] moet kunnen nemen in samenspraak met de GI. Dat creëert rust en stabiliteit voor [de minderjarige] hetgeen noodzakelijk is voor een leeftijdsadequate ontwikkeling, aldus de moeder.
5.3
De vader betwist dat hij zich niet aan afspraken houdt of zich dwingend opstelt. De
moeder heeft hem nooit een eerlijke kans willen geven om te laten zien dat hij gezamenlijk ouderlijk gezag op respectvolle wijze kan uitoefenen. De situatie zoals door de moeder beschreven van het incident op 3 mei 2020 is onjuist. [de minderjarige] had zich verbrand aan een wierrookstokje. Na een paar minuten was de pijn echter verdwenen en ging [de minderjarige] verder met spelen. De vader had dat tegen de moeder willen vertellen maar bij de overdracht was niet de moeder, maar haar toenmalige partner aanwezig, terwijl was besproken dat het de bedoeling is dat de moeder zelf aanwezig is bij de overdracht. Hem kan verweten worden dat hij het brandwondje niet gemeld heeft aan de moeder, maar de moeder had hem ook kunnen bellen. De arts heeft zich niet aan het protocol gehouden. Van de blauwe plekken zijn geen foto’s gemaakt en er is geen tweede arts ingeschakeld terwijl dat wel het protocol is. De vader begrijpt ook niet waarom de arts hem niet gebeld heeft terwijl de arts wist dat [de minderjarige] die dag bij hem was geweest. De blauwe plekken zijn niet bij hem ontstaan. Hij heeft geen eerlijke kans gekregen zijn kant van het verhaal uit te leggen. Hij is boos als hij hoort dat de moeder en de jeugdbeschermer in gesprek zijn geweest met de huisarts zonder hem. De moeder en de GI respecteren niet dat hij ook gezag heeft. De omgangsregeling is per 4 mei 2020 stopgezet en nog altijd niet herstart. De vader wil als gelijkwaardige ouder behandeld worden. De voorbeelden die de moeder schetst dienen er niet toe te leiden dat de moeder alleen het gezag over [de minderjarige] krijgt. Gezamenlijk gezag zal de ouders dwingen om zich te laten leiden door de belangen van [de minderjarige] . Het is niet in haar belang de beslissing omtrent het gezag van de contactregeling af te laten hangen. De vader belemmert op geen enkele wijze de moeder in de wijze waarop zij het gezag uitoefent.
5.4
De raad heeft ter zitting haar advies gehandhaafd om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag.
5.5
Het hof is met de rechtbank, de raad en de GI van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een van de omstandigheden van artikel 1:253c BW die maken dat het verzoek tot gezamenlijk gezag zou moeten worden afgewezen.
Het hof verwijst daartoe naar de motivering van de rechtbank in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
In hoger beroep is gebleken dat er nog steeds veel strijd is tussen de ouders en dat de samenwerking tussen hen moeizaam verloopt. De communicatieproblemen tussen partijen zijn dan ook nog even complex en zijn de afgelopen periode niet verbeterd. Toch is het hof van oordeel dat, zelfs voor zover [de minderjarige] nu klem of verloren dreigt te geraken door de communicatieproblemen, haar belang geen eenhoofdig gezag van de moeder vergt, omdat het eigenlijke probleem daarmee niet anders wordt of opgelost wordt. De situatie zal bij eenhoofdig gezag niet wezenlijk veranderen of verbeteren. Ook wanneer de moeder eenhoofdig gezag heeft zullen partijen met elkaar moeten overleggen. Het is de vraag welke rol de moeder de vader in dat geval zal gunnen in het leven van [de minderjarige] . Eenhoofdig gezag zal de strijd tussen partijen daarom waarschijnlijk eerder verergeren. Gezamenlijk gezag zal in zoverre minder strijd hoeven op te leveren dat de vader in enige mate zelf aan informatie kan komen en meer betrokken moet worden. Gezamenlijk gezag geeft de vader een heldere positie naar de GI en vice versa. Het gevaar dat de draagkracht van de moeder overschreden wordt is dan ook minder groot omdat de GI in die situatie meer initiatief kan nemen in de richting van de vader, zo nodig door het geven van een schriftelijke aanwijzing. Dit is niet mogelijk bij een ouder zonder gezag. Het is niet in het belang van [de minderjarige] om de beslissing over het gezamenlijk gezag af te laten hangen van de opbouw van de contactregeling omdat dat te veel ruis zal creëren. Beide ouders vinden het moeilijk om vanuit de belangen van [de minderjarige] te denken. Gezamenlijk gezag blijft de ouders dwingen zich te laten leiden door de belangen van [de minderjarige] . Het is de plicht van beide ouders ervoor te zorgen dat [de minderjarige] kan opgroeien met beide ouders. Dat vraagt de nodige afstemming met elkaar waarvoor het noodzakelijk is dat de ouders de gesprekken onder regie van de GI voortzetten.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief van de moeder. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten voor zover deze betrekking hebben op het gezag in beide instanties compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van
6 april 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding, in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Eskes, R. Feunekes en R. Krijger, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 3 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.