In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verlenging van de uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 6 december 2019 de ondertoezichtstelling van de kinderen heeft verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing heeft goedgekeurd. De kinderen zijn sinds maart 2017 uit huis geplaatst en verblijven in pleeggezinnen. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing te beëindigen of in duur te bekorten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoert dat zij in staat is om de kinderen een veilige en stabiele omgeving te bieden. De GI heeft echter betoogd dat er geen zicht is op de opvoedcapaciteiten van de moeder, aangezien zij niet meewerkt aan de hulpverlening en geen openheid van zaken geeft. Het hof heeft overwogen dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de situatie van de moeder en de ontwikkeling van de kinderen in de pleeggezinnen. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen.