In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontslag van een bewindvoerder, [A] B.V., en de aansprakelijkheid van deze bewindvoerder jegens [B]. De procedure is gestart naar aanleiding van een eerdere beschikking van de kantonrechter van 16 november 2017, waarin [A] B.V. wegens gewichtige redenen als bewindvoerder en mentor van [B] is ontslagen. De kantonrechter had in die beschikking de nieuwe bewindvoerder, [verweerster], benoemd en opgedragen om te onderzoeken of er onregelmatigheden waren die schade voor [B] hebben veroorzaakt. Het hof heeft vastgesteld dat [A] B.V. geen hoger beroep heeft ingesteld tegen haar ontslag, waardoor deze beschikking als eindbeschikking geldt.
De kern van de zaak betreft de vraag of [A] B.V. toerekenbaar tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder en of zij aansprakelijk is voor de schade die [B] heeft geleden. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord, waarbij [A] B.V. betwist dat [B] recht had op een uitkering op grond van de Participatiewet in de relevante periodes. Het hof heeft geoordeeld dat de bewindvoerder niet aan haar stelplicht heeft voldaan en dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat [B] recht had op een uitkering. Hierdoor heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd voor wat betreft de schadeposten die door de bewindvoerder waren ingediend.
De beslissing van het hof houdt in dat de beschikking van de rechtbank Gelderland, voor zover [A] B.V. is veroordeeld tot betaling van € 2.000,73, wordt bekrachtigd, maar dat de veroordeling tot betaling van € 8.000,59 wordt vernietigd. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bewindvoerders en de noodzaak om adequaat bewijs te leveren bij claims van schadevergoeding.