In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 juli 2019. De zaak betreft de waardevaststelling van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat] 441 te [Z] voor het jaar 2018, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen op € 364.000. Belanghebbende betwist deze waarde en stelt dat de waarde van de woning op € 280.000 moet worden vastgesteld, waarbij hij aanvoert dat de extra waarde van € 50.000 voor de bijzondere ligging niet terecht is. De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Tijdens de zitting op 16 oktober 2020 is het geschil besproken, waarbij de heffingsambtenaar een taxatiematrix heeft overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld. Het Hof concludeert dat de bijzondere ligging van de onroerende zaak een extra waarde van € 50.000 rechtvaardigt, en dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast is geslaagd.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard. Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.