ECLI:NL:GHARL:2020:10017

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
21-004091-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing in een ontnemingszaak met vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel en gijzeling

In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De politierechter had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op €26.264,02 en een verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd van €13.132,-. Het hof heeft de beslissing van de politierechter vernietigd en het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel opnieuw vastgesteld op €2.500,-. Dit bedrag is gebaseerd op de schatting van de advocaat-generaal, die rekening heeft gehouden met het feit dat de betrokkene niet volledig heeft bijgedragen aan het behaalde profijt. Het hof heeft ook de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op €2.500,-. Daarnaast is de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 100 dagen, conform de wettelijke voorschriften. Het hof heeft de verklaringen van de betrokkene als ongeloofwaardig beoordeeld en heeft geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn dat zij wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit andere strafbare feiten. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004091-19
Uitspraak d.d.: 1 december 2020
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 juli 2019 met parketnummer 18-103722-17 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr), in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen het hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en haar raadsvrouw, mr. M. Rosema, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 22 juli 2019 (parketnummer 18/103722-17) ter zake van – kort gezegd – het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit in de periode van 1 juli 2016 tot en met 14 juli 2016, respectievelijk 1 april 2016 tot en met 14 juli 2016 – veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren, te vervangen door 35 dagen hechtenis. Tegen voornoemd vonnis is geen hoger beroep ingesteld. Dit vonnis is onherroepelijk.
Op voornoemde datum heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden bij de beslissing waarvan beroep het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat vastgesteld op een bedrag van €26.264,02. Aan betrokkene is de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, een bedrag van €13.132,-.
Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op €26.264,02 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van €26.264,02.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op €2.500,- en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van €2.500,-.
Bij het bepalen van de hoogte van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, heeft de advocaat-generaal gebruik gemaakt van zijn schattingsbevoegdheid.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien er geen oogst heeft plaatsgevonden en de betrokkene dus geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Subsidiair verzoekt de verdediging het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op een bedrag van €2.500,-, zoals de advocaat-generaal dat voorstelt. Meer subsidiair verzoekt de verdediging het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te delen door drie, nu uit het dossier naar voren komt dat meerdere mannen met busjes bij de woning zijn gezien en de politierechter daaruit heeft afgeleid dat betrokkene hulp heeft gehad bij de hennepkwekerij (€26.264,02 / 3 =
€ 8.754,67).

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Betrokkene is –zoals hiervoor uiteengezet – op 22 juli 2019 onder meer ter zake van het telen van hennep in de periode van 1 juli 2016 tot en met 14 juli 2016 onherroepelijk veroordeeld.
Met betrekking tot de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel is het hof van oordeel dat aannemelijk is dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan.
Betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er niet geoogst is. Het hof acht deze verklaring niet aannemelijk en overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt het navolgende [1] :
Op 28 april 2016 kwam bij de politie een MMA-melding binnen dat sprake zou zijn van een hennepkwekerij in een pand van betrokkene aan de [adres] te [plaats] . De woning leek niet normaal te worden bewoond en regelmatig te worden bezocht door jonge mannen. [2]
In het buurtonderzoek op 14 juli 2016 worden getuigen [getuige1] en [getuige2] gehoord. Zij verklaren beiden dat zij naast betrokkene en haar kinderen vaak twee stevige kerels rond een jaar of 30/35 zien bij de woning, waarmee betrokkene met een van hen hand in hand loopt. [3]
Uit de aangifte van [naam1] blijkt dat op het adres [adres] te [plaats] op 26 april 2016 een contract is afgesloten op naam van [verdachte] . Per die datum is een afwijkende meterstand geconstateerd. [4] De netmeting van [naam1] was positief en deze meting was hoog tot en met 1 juli 2016. Uit het onderzoek blijkt dat er minimaal 19.589 kWh illegaal stroom afgenomen. [5]
Op 14 juli 2016 is in voornoemde woning van betrokkene een hennepkwekerij aangetroffen met twee kweekruimten met in totaal 247 hennepplanten van twee weken oud. [6] Het hof stelt op basis van het dossier vast dat deze planten nog jong waren en nog niet in bloei stonden. [7]
Bij de doorzoeking van de woning treft de politie in een vuilnisbak op de eerste verdieping en in de tuin, die behoort tot de woning van betrokkene, hennepresten aan die groter zijn dan de aangetroffen hennepstekjes in de kweekruimtes van twee weken oud. [8] Het voorgaande wijst op een eerdere oogst. Dit wordt ondersteund door de politie aangetroffen sporen en aanwijzingen. In de twee kweekruimtes treft de politie zowel op het grondzeil als op de onderzijde van de plantenpotten een op kalk gelijkende afzetting aan. Voorts ligt in beide kweekruimtes stof op de koolstoffilters, op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen en zijn verkleuringen zichtbaar op het filterdoek en op de houtenlatten waaraan de assimilatielampen waren opgehangen.
Gelet op al deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof het aannemelijk dat er vóór de aangetroffen planten van twee weken oud, een eerdere oogst is geweest.
De betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij als enige verantwoordelijk is voor de hennepkwekerij. Het hof acht – net zoals de advocaat-generaal dat doet - deze verklaring van betrokkene ongeloofwaardig. Het hof betrekt daarbij - zoals hiervoor ook al overwogen - dat er kennelijk regelmatig verschillende mannen met busjes zijn waargenomen in en bij de betreffende woning. Ook heeft betrokkene verklaard angstig te zijn voor represailles bij het noemen van namen. Het hof heeft de betrokkene stevig aan de tand gevoeld, maar zij persisteert bij haar verklaring. Nu het hof de verklaring van betrokkene niet-aannemelijk en ongeloofwaardig acht en het hof ervan uitgaat dat zij dit doet om de ware schuldigen uit de wind te houden, ziet het hof aanleiding om wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen en te schatten op €2.500,-, zijnde het bedrag waartoe ook de advocaat-generaal heeft geconcludeerd. Naar het oordeel van het hof heeft de advocaat-generaal in voldoende mate rekening gehouden met het feit dat betrokkene niet ten volle zal hebben meegedeeld in het wederrechtelijk behaalde profijt, maar zal zij wel een vergoeding hebben ontvangen voor het ter beschikking stellen van haar woning ten behoeve van hennepteelt en voor haar bijdrage aan de verzorging van de hennepplanten.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de onderhavige hennepkwekerij wordt op grond van het bovenstaande geschat op € 2.500,-.

Kosten

Betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij de elektriciteitskosten van [naam1] (in verband met de diefstal van stroom) niet heeft voldaan. Nu niet is komen vast te staan dat betrokkene deze kosten heeft betaald, zal het hof deze kosten niet in mindering brengen op het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.

De verplichting tot betaling aan de Staat

Op grond van het bovenstaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op een bedrag van €2.500,-.

Gijzeling

Op grond van artikel 36e, elfde lid, Sr - gewijzigd bij de op 1 januari 2020 in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) – dient de rechter bij de oplegging van de maatregel de duur van de gijzeling te bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling wordt voor elke volle 25 euro van het opgelegde bedrag maximaal één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste drie jaren.
Gelet op het voorgaande en gelet op de hoogte van het bedrag dat betrokkene aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dient te betalen, bepaalt het hof de duur van de gijzeling die kan worden gevorderd op ten hoogste 100 dagen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e Sr. Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 100 dagen.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 1 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.S. van Duurling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, dossiernummer PL0100-2016122595 van de Politie Eenheid Noord-Nederland, District Fryslan, Basisteam Noordwest-Fryslan, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, d.d. 14 juli 2016, pagina 5 e.v.
3.Proces-verbaal van buurtonderzoek, d.d. 14 juli 2016, pagina 37 e.v.
4.Proces-verbaal van aangifte [naam1] NV, d.d. 25 juli 2016 pagina. 19 e.v. en 33.
5.Proces-verbaal van bevindingen (bloknetmeting), d.d. 14 juli 2016, pagina 65 e.v.
6.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, d.d. 14 juli 2016, pagina 5 e.v.
7.Fotobijlage, pagina 43, 44 en 46.
8.Fotobijlage, pagina 40, 41, 45, 49 en 51.