ECLI:NL:GHARL:2020:10015

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
21-000605-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk nalaten van gegevensverstrekking in bijstandszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1974 en woonachtig in [woonplaats], werd beschuldigd van het opzettelijk nalaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente, terwijl dit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf. De zaak betreft een bijstandsuitkering die aan de verdachte was toegekend op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB). De verdachte had in de periode van 22 mei 2007 tot en met 31 januari 2012 een gezamenlijke huishouding met [naam1], maar heeft dit niet gemeld aan de gemeente, wat in strijd is met artikel 17 van de WWB. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten deze informatie te verstrekken, ondanks dat zij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor haar recht op bijstandsuitkering. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar. Het hof heeft rekening gehouden met het tijdsverloop van de zaak en de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000605-15
Uitspraak d.d.: 1 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 2 februari 2015 met parketnummer 07-690238-12 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te 8223 DE [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het haar tenlastegelegde tot een taakstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van een dag. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. M.N. de Bruijn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie [woonplaats] , heeft verdachte ter zake van het haar tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van een jaar.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 mei 2007 tot en met 31 januari 2012 in de gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk geen opgave gedaan van en/of verzwegen dat zij duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde en/of heeft gevoerd met [naam1] en/of (aldus uit dien hoofde) inkomsten en/of tegoeden had.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen

De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat geen sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding met [naam1] (hierna: [naam1] ). Uit de bewijsmiddelen valt niet af te leiden dat [naam1] zijn hoofdverblijf had op de [woonadres] te [woonplaats] .
De feiten [1]
Aan verdachte is op 30 augustus 1996 tot en met 3 april 2003 een uitkering toegekend op grond van de Algemene bijstandswet (hierna: Abw). Deze uitkering is op 4 april 2003 beëindigd, omdat verdachte ging samenwonen met [naam1] . [2] Uit de gegevens van de gemeente blijkt dat [naam1] van 4 april 2003 tot en met 21 september 2004 op het adres [woonadres] te [woonplaats] heeft gewoond. [3]
Uit de gegevens van de gemeente blijkt verder dat verdachte op 24 december 2000 een zoon heeft gekregen, genaamd [naam2] . [4] Verdachte en [naam1] hebben verklaard dat [naam1] de biologische vader is van dit kind. [5]
Met ingang van 21 september 2004 is aan verdachte een bijstandsuitkering toegekend op grond van de Wet werk en bijstand (hierna WWB) berekend naar de norm van een alleenstaande ouder. [6]
Naar aanleiding van een melding van de klantbeheerder van verdachte, inhoudende dat hij na afloop van een gesprek op 18 maart 2010 verdachte zag wegrijden in een auto met kenteken [kenteken] , die op naam stond van [naam1] , is er een onderzoek ingesteld. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal van de Sociale Recherche Flevoland d.d. 1 februari 2012. In dit proces-verbaal is het vermoeden beschreven dat verdachte en [naam1] een gezamenlijke huishouding voerden op het adres [woonadres] te [woonplaats] .
Verdachte heeft bij de sociale recherche verklaard dat zij bij de gemeente [kenteken] geen melding heeft gemaakt van het feit dat [naam1] regelmatig bij haar in de woning aan de [woonadres] te [woonplaats] verbleef, en dat onder andere – samengevat –:
  • er sprake is van een schijnverlating van [naam1] sinds 2004;
  • [naam1] sinds januari 2005 haar bestellingen van de Wehkamp betaalde;
  • [naam1] in 2007 weer over de vloer kwam voor hun zoon [naam2] en sinds maart 2010 bij haar zijn hoofdverblijf had en omdat zij financieel in de problemen zat en op haar verzoek wat rekeningen heeft betaald waaronder van de Nuon;
  • zij ook wel geld aan hem heeft overgemaakt van de PGB-rekening van hun zoon [naam2] ;
  • zij sinds de geboorte van [naam3] in 2007 met [naam1] een gezamenlijke huishouding voert;
  • [naam1] voor haar een auto heeft gekocht en zij deze auto gebruikte en [naam1] ook in haar auto heeft gereden;
  • [naam1] in het bezit was van een huissleutel van haar woning sinds mei/juni 2010;
  • [naam1] sinds maart 2010 dagelijks bij haar komt, de hond uitlaat en de kinderen naar school brengt;
  • zij sinds 2009 post van zijn zorgverzekering ontvangt en dat er vanaf 2009 ook loonstroken van hem op haar adres komen;
  • zij sinds 2010 gezamenlijk de boodschappen doen en betaalden;
  • [naam1] wist dat zij een uitkering kreeg en het wel kan kloppen dat [naam1] is gezien tijdens waarnemingen en observaties;
  • de op 26 januari 2012 in haar woning aangetroffen werkkleding van [naam1] is en hij die daar had gebracht om te laten wassen.
[naam1] heeft op 26 januari 2012 bij de sociale recherche verklaard dat hij weliswaar was uitgeschreven op het adres van verdachte maar dat hij daar wel zijn huiselijk leven had en zijn verplichtingen naar hun beider kinderen deed, en dat onder andere – samengevat –:
  • hij een sleutel van de [woonadres] in zijn bezit heeft en de laatste tijd wat vaker bij haar is;
  • [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) zijn werkkleding wast;
  • het heel goed kan dat hij bij diverse werkgevers het adres de [woonadres] te [woonplaats] heeft opgegeven als woonadres en het wel zou kunnen dat er administratie bij [verdachte] op de [woonadres] ligt;
  • hij af en toe boodschappen doet met [verdachte] en deze dan betaalt;
  • hij 2 a 3 keer per week bij haar is en mee eet;
  • hij af en toe wat abonnementskosten voor haar betaalde en bij [verdachte] zijn bankzaken regelt op haar computer;
  • het klopt dat hij de hond van [verdachte] uitliet;
  • hij 1 telefoonabonnement op naam heeft van [verdachte] omdat hij geen abonnement kan afsluiten, omdat hij op een zwarte lijst staat;
  • hij wel betalingen deed voor [verdachte] via zijn bankrekeningnummer;
  • hij [verdachte] financieel bijspringt als zij te kort komt omdat een uitkering geen jackpot is;
  • hij nooit cash geld geeft maar alleen de rekeningen betaalt;
  • de buurt zou zeggen dat hij op de [woonadres] woonachtig is omdat hij er vrij vaak is.

Het oordeel van het hof

Het hof dient te beoordelen of verdachte in de periode van 22 mei 2007 tot en met 31 januari 2012 met [naam1] een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd en zo ja, of verdachte opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens aan de gemeente te verstrekken, terwijl zij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de verstrekking van haar bijstandsuitkering.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB dient de uitkeringsgerechtigde, kort gezegd, mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan zij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze van belang zijn voor het recht op een uitkering of de hoogte daarvan. Op grond van artikel 3, derde lid, van de WWB is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Ingevolge artikel 3, vierde lid, WWB wordt in ieder geval een gezamenlijke huishouding aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en - ingevolge het gestelde in sub b van deze bepaling - uit hun relatie een kind is geboren.
Hoofdverblijf in dezelfde woning en gezamenlijke huishouding
Uit het proces-verbaal van bevindingen van observatie blijkt dat er in de periode van 18 mei 2011 tot en met 20 september 2011 een groot aantal waarnemingen en observaties heeft plaatsgevonden bij de woning aan de [woonadres] te [woonplaats] , waarbij [naam1] veelvuldig in en bij voornoemde woning is waargenomen. Voorts is door de rechercheurs waargenomen dat verdachte de auto van [naam1] gebruikte en dat [naam1] vanaf de [woonadres] te [woonplaats] naar zijn werk ging met een bedrijfsauto die diverse malen aan de [woonadres] geparkeerd stond. Tevens is waargenomen dat [naam1] diverse malen een van de kinderen van verdachte met haar auto naar school bracht en dat hij meerdere keren de hond van verdachte uitliet. [9]
Tevens blijkt dat [naam1] bij diverse instanties (zoals het UWV, Vitea Nederland BV, Welzorg, [naam4] (een werkgever van [naam1] ), de ANWB en Yarden) als woonadres [woonadres] te [woonplaats] heeft opgegeven. [10]
Ook buurtbewoners (onder andere [naam5] en [naam6] ) hebben bij de sociale recherche verklaard dat [naam1] op het adres [woonadres] te [woonplaats] woont. [11] De naaste buurman van verdachte, [naam6] , heeft verklaard dat het een volledig gezin betreft en dat hij denkt dat [naam1] – zo leest en begrijpt het hof de verklaring – al sinds tien jaar naast hem woont.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat [naam1] in de tenlastegelegde periode zijn hoofdverblijf met verdachte in dezelfde woning aan de [woonadres] te [woonplaats] heeft gehad. Het hof overweegt dat vaststaat dat uit de relatie van verdachte en [naam1] een kind is geboren en dat – gelet op de hiervoor genoemde wettelijke bepalingen en het hierin opgenomen onweerlegbaar rechtsvermoeden – met het hebben van een hoofdverblijf in dezelfde woning een gezamenlijke huishouding aanwezig wordt geacht.
De enkele omstandigheid dat [naam1] op een ander adres in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven doet aan het voorgaande niets af. Daarbij neemt het hof nog in aanmerking dat een buurman van het adres [adres] – alwaar [naam1] stond ingeschreven – bij de sociale recherche heeft verklaard dat [naam1] nooit op dit adres heeft gewoond.
Naar het oordeel van het hof voerde verdachte in de tenlastegelegde periode derhalve een gezamenlijke huishouding met [naam1] .
Het hof overweegt ten overvloede dat uit de verklaringen van verdachte en [naam1] , alsmede uit de schriftelijke bescheiden die onderdeel uitmaken van het dossier, tevens blijkt van een financiële verstrengeling tussen verdachte en [naam1] en het zorgdragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding.
Opzet op schending van de inlichtingenplicht
Het hof is van oordeel dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten om in de tenlastegelegde periode aan de gemeente [gemeente] inlichtingen te verstrekken over haar gezamenlijke huishouding met [naam1] . Verdachte heeft bij de sociale recherche verklaard dat zij op de hoogte was van de verplichtingen die waren verbonden aan de toekenning en het behoud van deze uitkering. Verdachte heeft bij de sociale recherche op 26 januari 2012 onder meer verklaard: ‘(..) Ik moet veranderingen in woon en leefsituatie en inkomen aangeven. Dat kan je doen op een formulier dat ik tot voor kort elke maand kreeg. (..) Dat hoeft niet meer sinds oktober 2011. Sindsdien hoef ik alleen mutatieformulieren in te vullen. Ik vulde de formulieren zelf in en ondertekende deze thuis. Ik stuurde de formulieren dan op. (..).’ [12]
Aan de hand van deze door verdachte persoonlijk ingevulde en ondertekende rechtsmatigheidsformulieren werd het recht op de uitkering en de hoogte van de uitkering vastgesteld, gecontinueerd en uitbetaald. [13]
Het hof stelt vast dat verdachte in de tenlastegelegde periode nimmer wijzigingen in haar woon- en leefomstandigheden aan de gemeente heeft doorgegeven. Dit terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat de omstandigheid dat zij een gezamenlijke huishouding met [naam1] voerde van belang was voor de vaststelling van haar recht op verstrekking van een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder, dan wel voor de hoogte en/of de duur van deze uitkering, en daarom deze inlichtingen aan de gemeente had moeten verstrekken. Dat verdachte stelt dat ze meende dat geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, uitsluitend nu geen sprake was van seksueel contact tussen haar en [naam1] in de betreffende periode acht het hof volstrekt onaannemelijk.

Bewezenverklaring

Door de wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 22 mei 2007 tot en met 31 januari 2012 in de gemeente [gemeente] , in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte op zijn minst redelijkerwijs moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking van een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk geen opgave gedaan van en/of verzwegen dat zij een gezamenlijke huishouding voerde en heeft gevoerd met [naam1] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl zij redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van zestig uren.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van twintig uren geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van één dag, rekening houdend met het tijdsverloop.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht rekening te houden met het tijdsverloop van de zaak. Het betreft een oud feit van inmiddels zes jaren geleden. De raadsvrouw acht een voorwaardelijke straf niet meer opportuun. Zij verzoekt artikel 9a Wetboek van Strafrecht toe te passen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan
bijstandsfraude door schending van haar inlichtingenplicht. Het uitkeringsbedrag dat verdachte ten onrechte van de gemeente [gemeente] heeft ontvangen, bedraagt bijna € 70.000. Een uitkering is bedoeld om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen doet afbreuk aan de solidariteit in de samenleving en ondermijnt het sociale zekerheidsstelsel. Hiervan worden uiteindelijk de mensen die op dit stelsel zijn aangewezen de dupe.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 oktober 2020. Hieruit blijkt dat verdachte in 2017 onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een mishandeling (huiselijk geweld) tot een voorwaardelijke taakstraf.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Verdachte heeft hoger beroep ingesteld op 2 februari 2015. Het hof doet uitspraak op 1 december 2020. Het hof is van oordeel dat, gelet op genoemd procesverloop waarbij weliswaar op verzoek van de verdediging nog meerdere getuigen bij de raadsheer-commissaris zijn gehoord, de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben, nu geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen. Zonder schending van de redelijke termijn zou de oplegging van (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en gerechtvaardigd zijn, maar gelet op de zeer aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in de fase van hoger beroep zal het hof aan verdachte een taakstraf van zestig uren voorwaardelijk, subsidiair 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar opleggen. Alles afwegende acht het hof deze straf passend en geboden.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit ziet het hof geen enkele aanleiding om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 1 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.S. van Duurling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen in het dossier van de Sociale Recherche Flevoland, welke als bijlagen zijn gevoegd, volgens de in dat dossier toegepaste nummering.
2.Inleidend proces-verbaal, pagina 3.
3.Inleidend proces-verbaal, pagina 3.
4.Bijlage 1, Rapport van de Bijzondere controle.
5.Bijlage 27, verhoor verdachte d.d. 26-1-2012, p. 2 en 3; bijlage 29, verklaring [naam1] , d.d. 26-1-2012.
6.Bijlage 1, Rapport van de Bijzondere controle.
7.Bijlage 27, verklaring verdachte, d.d. 26 januari 2012.
8.Bijlage 29, verklaring [naam1] , d.d. 26 januari 2012.
9.Bijlage 17, proces-verbaal bevindingen observatie, d.d. 1 februari 2012.
10.Bijlagen 11, 12 en 13, 14, 23 en 24.
11.Bijlagen 30, 31 en 32.
12.Bijlage 27, verklaring verdachte d.d. 26 januari 2012, p. 2.
13.Bijlage 35, Rechtmatigheidsonderzoeksformulieren, januari 2008 t/m januari 2011.