ECLI:NL:GHARL:2020:10006

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
200.281.682
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en beoordeling van ontwikkelingsbedreiging bij minderjarigen

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van vier minderjarige kinderen, die door de kinderrechter in de rechtbank Gelderland was uitgesproken. De ouders, hierna aangeduid als de vader en de moeder, hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd van 4 juni 2020 tot 4 juni 2021. De ouders betogen dat de kinderen zich goed ontwikkelen en dat er geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de vader en de moeder bijgestaan werden door hun advocaat, en de GI vertegenwoordigd was door twee medewerkers.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2020 is besproken dat de indiening van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling door de GI te laat was, wat volgens de ouders in strijd was met het beginsel van hoor en wederhoor. Het hof oordeelt echter dat, ondanks de late indiening, de ouders voldoende gelegenheid hebben gehad om hun verweer te voeren. Het hof heeft de positieve ontwikkelingen van de kinderen in overweging genomen, maar concludeert dat deze niet voldoende zijn om te stellen dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer is. De ouders hebben in het verleden een onstabiele situatie gekend, en er zijn recente meldingen van buurtbewoners die zorgen uiten over de thuissituatie.

Het hof benadrukt dat er meer zicht moet komen op de opvoedsituatie thuis en dat samenwerking tussen de ouders en de GI noodzakelijk is. Gelet op de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling, oordeelt het hof dat de kinderrechter terecht heeft besloten tot verlenging. De bestreden beschikking wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.281.682
(zaaknummer rechtbank Gelderland 370671)
beschikking van 1 december 2020
inzake
[verzoeker],
hierna te noemen: de vader,
en
[verzoekster],
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
gezamenlijk verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. L.L.A. Cox te Nijmegen,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de mondelinge uitspraak van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (verder te noemen: de kinderrechter), van 26 mei 2020, schriftelijk vastgesteld op 8 juni 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 augustus 2020;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 november 2020 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de moeder was haar advocaat aanwezig. Namens de GI zijn verschenen [B] en [C] . Met instemming van een ieder is aan een stagiaire van het kantoor van mr. Cox bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling verleend. De raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) was met bericht vooraf niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , verder te noemen: [de minderjarige1] , geboren [in] 2014 te [A] ;
- [de minderjarige2] , verder te noemen: [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 te [A] ;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2016 te [A] ;
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2017 te [A] ,
gezamenlijk verder te noemen: de kinderen. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
Partijen zijn tevens de ouders van [de minderjarige5] , geboren [in] 2020 te [A] .
3.2
Bij beschikking van 4 juni 2018 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld voor de termijn van een jaar, welke termijn bij mondelinge uitspraak van de kinderrechter van 24 mei 2019, schriftelijk vastgesteld op 17 juni 2019, is verlengd tot
4 juni 2020.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd van 4 juni 2020 tot 4 juni 2021.
4.2
De ouders zijn met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De ouders verzoeken het hof deze beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende, voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de GI af te wijzen, dan wel de ondertoezichtstelling tussentijds op te heffen, althans een zodanige regeling vast te stellen als het hof juist acht
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof het door (het hof begrijpt) de ouders ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt voorop dat de ouders er terecht op hebben gewezen dat de indiening van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling door de GI niet is geschied binnen de in het Procesreglement Civiel jeugdrecht genoemde termijn.
Door het late verzoek van de GI hebben de advocaat en de ouders slechts drie dagen voor de mondelinge behandeling kennis kunnen nemen van de stukken. Volgens de ouders is dit in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor. Hoewel het bezwaarlijk is dat de GI het verzoek te laat heeft ingediend, betekent dat niet dat de zaak niet inhoudelijk mag worden beoordeeld. Gekeken moet worden of de ouders in hun (proces)belang zijn geschaad. De advocaat en de ouders hebben de stukken kunnen lezen en verweer kunnen voeren op de mondelinge behandeling bij de kinderrechter en nu ook bij het hof. Het hof is, anders dan de ouders, van oordeel dat geen sprake is van strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.
5.2
In hun grieven stellen de ouders dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de kinderen nog altijd in hun ontwikkeling worden bedreigd in de zin van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In het verleden was sprake van een onstabiele situatie, maar het gaat nu heel goed met de kinderen. Juist ook in de periode dat de kinderen in verband met de maatregelen tegen het coronavirus een lange periode thuis hebben gezeten, hebben de kinderen een grote groei en een positieve ontwikkeling doorgemaakt met behulp van de ouders. De ouders hebben hard aan zichzelf gewerkt en accepteren alle hulp die wordt ingezet. Ook uit het raadsonderzoek en het rapport van de raad van 31 juli 2020 in verband met een mogelijke ondertoezichtstelling van [de minderjarige5] , was de conclusie dat de ouders makkelijk benaderbaar zijn, er vanuit de informanten geen zorgen zijn en er door de informanten een goede positieve samenwerking met de ouders wordt ervaren en dat de ouders openstaan voor adviezen.
5.3
De kinderrechter heeft in de beslissing van 24 mei 2019, waarbij de ondertoezichtstelling tot 4 juni 2020 is verlengd, vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling toen nog aanwezig waren. Het hof moet nu beoordelen of de omstandigheden sinds dat moment zodanig zijn veranderd dat geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de vier oudste kinderen zodat het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling met een jaar ten onrechte is toegewezen.
5.4
Uit de stukken en hetgeen is besproken op de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat bij de kinderen een positieve ontwikkeling is te zien. De kinderen ontwikkelen zich goed op school. Ook wordt door Kinder- en jeugdpsychiatrie Karakter (verslag 26 mei 2020) gezien tijdens een observatie van de vader en [de minderjarige2] , dat de vader goed in staat lijkt aan te sluiten op datgene wat [de minderjarige2] nodig heeft, zoals duidelijke structuur en begrenzing. Uit het verslag blijkt wel dat de ouders geen prijs stelden op contact met andere betrokkenen dan de school. Ook wordt aangegeven dat de observaties geen volledig beeld geven van de ontwikkeling in de bredere context waarin [de minderjarige2] opgroeit. [de minderjarige1] heeft zich ook ontwikkeld zoals blijkt uit het verslag van zijn logopediste van 12 maart 2020. [de minderjarige1] heeft goed zijn best gedaan tijdens de therapie en is inmiddels veel minder onzeker, wat een positief effect heeft op de behandeling en zijn dagelijkse functioneren. Doordat [de minderjarige1] de afgelopen periode zijn spraak- en taalvaardigheden heeft verbeterd en zijn ontwikkelingsniveau lager is dan werd aangenomen, is er geen indicatie meer voor logopedie. Over de ontwikkeling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] is te lezen in de berichten en de verslagen van de specialistische peutergroep waar zij naar toegaan (onder andere e-mail
25 mei 2020 en verslag 10 juni 2020), dat zij inmiddels hun eigen weg weten te vinden op de groep en dat zij zich op hun eigen spel kunnen richten. [de minderjarige3] en [de minderjarige4] zijn altijd blij om hun ouders te zien wanneer zij worden opgehaald. Het contact met de ouders verloopt prettig. De ouders staan beide open voor overleg en tips, aldus de leidsters van de peutergroep. De positieve ontwikkelingen blijken ook uit het rapport van de raad van 31 juli 2020 waarin wordt geconcludeerd dat er geen ondertoezichtstelling nodig is voor [de minderjarige5] .
5.5
Voor het hof zijn deze positieve ontwikkelingen nog niet voldoende om tot de beslissing te komen dat geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de vier oudste kinderen. Het hof vindt namelijk dat de stabielere situatie waarin het gezin zich nu bevindt nog erg pril is. In 2019 was nog meermalen sprake van een mogelijke echtscheiding tussen de ouders en ook dit jaar zijn er nog zorgen in de vorm van vier door de GI van buurtbewoners ontvangen anonieme meldingen in augustus 2020 en september 2020 over schreeuwende ouders en huilende kinderen. Ook vindt het hof het van belang dat het overgrote deel van de positieve signalen afkomstig is van buiten de thuissituatie van de kinderen. Het afgelopen half jaar hebben de ouders de GI zo veel mogelijk buiten de deur gehouden en de GI niet de gelegenheid geboden alleen met de kinderen in gesprek te gaan. Het hof is, net als de kinderrechter in de beslissingen van 24 mei 2019 en 26 mei 2020 van oordeel dat meer zicht moet komen op de opvoedsituatie bij de ouders thuis. Bijvoorbeeld aan de hand van de inzet van intensieve opvoedondersteuning. Doordat het zicht op de opvoedsituatie thuis nog steeds in hoge mate ontbreekt, is niet komen vast te staan dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen niet meer aanwezig is.
5.6
Het hof stelt vast dat de relatie tussen de ouders en de GI nog steeds moeizaam verloopt en dat beide partijen daarbij verwijzen naar hetgeen in het verleden is voorgevallen. Het is in het belang van de kinderen dat de ouders en de GI proberen dit verleden achter zich te laten. Op de zitting heeft GI toegezegd met de ouders in gesprek te gaan over de wijze waarop de noodzakelijke samenwerking tussen ouders en de GI beter vormgegeven kan worden met als doel het verkrijgen van een goed beeld van de opvoedsituatie thuis. De GI verwacht dat als partijen kunnen samenwerken, het mogelijk is dit beeld af te ronden binnen de resterende duur van de huidige ondertoezichtstelling die loopt tot 4 juni 2021.
5.7
Gelet op het voorgaande is het hof evenals de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een verlenging van de ondertoezichtstelling (artikel 1:260, eerste lid, BW in verband met artikel 1:255, eerste lid, BW) en dat een verlenging noodzakelijk is. Het hof ziet geen aanleiding de duur van de ondertoezichtstelling te bekorten.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de mondelinge uitspraak van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 mei 2020, schriftelijk vastgesteld op 8 juni 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werf, E.B. Knottnerus en
D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. W. Nagelhout als griffier, en is op 1 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.