In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van vier minderjarige kinderen, die door de kinderrechter in de rechtbank Gelderland was uitgesproken. De ouders, hierna aangeduid als de vader en de moeder, hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd van 4 juni 2020 tot 4 juni 2021. De ouders betogen dat de kinderen zich goed ontwikkelen en dat er geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de vader en de moeder bijgestaan werden door hun advocaat, en de GI vertegenwoordigd was door twee medewerkers.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2020 is besproken dat de indiening van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling door de GI te laat was, wat volgens de ouders in strijd was met het beginsel van hoor en wederhoor. Het hof oordeelt echter dat, ondanks de late indiening, de ouders voldoende gelegenheid hebben gehad om hun verweer te voeren. Het hof heeft de positieve ontwikkelingen van de kinderen in overweging genomen, maar concludeert dat deze niet voldoende zijn om te stellen dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer is. De ouders hebben in het verleden een onstabiele situatie gekend, en er zijn recente meldingen van buurtbewoners die zorgen uiten over de thuissituatie.
Het hof benadrukt dat er meer zicht moet komen op de opvoedsituatie thuis en dat samenwerking tussen de ouders en de GI noodzakelijk is. Gelet op de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling, oordeelt het hof dat de kinderrechter terecht heeft besloten tot verlenging. De bestreden beschikking wordt dan ook bekrachtigd.