ECLI:NL:GHARL:2020:10005

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
200.279.303
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor medische behandeling van minderjarige; rechtmatigheidsoordeel

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2020, gaat het om de vervangende toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige [de minderjarige2] door een kinderarts. De ouders, hierna aangeduid als 'de moeder' en 'de vader', zijn gezamenlijk belast met het gezag over hun twee kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De kinderen zijn onder toezicht gesteld sinds 19 april 2018, en de ondertoezichtstelling is sindsdien verlengd. De kinderrechter had eerder toestemming verleend voor een medische behandeling van [de minderjarige2] in verband met aanhoudende buikklachten, maar de ouders kwamen in hoger beroep tegen deze beslissing.

De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift dat op 3 juni 2020 werd ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 oktober 2020, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De raad voor de kinderbescherming was niet aanwezig. De ouders verzochten het hof om de eerdere beschikkingen van de kinderrechter te vernietigen en de GI verzochten om bekrachtiging van de eerdere beslissingen.

Het hof oordeelde dat de GI niet voldoende ondubbelzinnig toestemming had gevraagd aan de ouders voor de medische behandeling van [de minderjarige2]. De communicatie tussen de GI en de ouders was moeizaam, en er was onvoldoende bewijs van een ondubbelzinnige weigering van de ouders om toestemming te verlenen. Het hof concludeerde dat de eerdere toestemming van de kinderrechter niet op de juiste gronden was verleend en wees het verzoek van de GI af. De ouders gaven tijdens de mondelinge behandeling aan dat zij de zorgen over de buikpijn van [de minderjarige2] deelden en dat zij een kinderarts wenselijk achtten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.279.303
(zaaknummer rechtbank Overijssel 244264)
beschikking van 1 december 2020
inzake
[verzoekster]
hierna afzonderlijk te noemen “de moeder”
en
[verzoeker],
beiden woonplaats kiezende bij hun advocaat te Rotterdam,
hierna afzonderlijk te noemen “de vader”,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 20 februari 2020 en 4 maart 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 juni 2020;- een ongedateerde brief van de GI, ingekomen26 oktober 2020 met spreekaantekeningen;
- een mailbericht van mr. De Gruijl van 27 oktober 2020 met spreekaantekeningen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 oktober 2020 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- [A] en [B] namens de GI;
De raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) was niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 te [C] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2017 te [C] .
De ouders zijn samen belast met het gezag over de kinderen.
3.2
De kinderen zijn voorlopig onder toezicht gesteld vanaf 19 april 2018. De kinderen zijn bij beschikking van 2 juli 2018 onder toezicht gesteld tot 19 juli 2019. De ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd, voor het laatst tot 19 februari 2021
.
3.3
In de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 20 februari 2020 heeft de kinderrechter vervangende toestemming verleend voor een onderzoek en behandeling van [de minderjarige2] door de kinderarts in verband met aanhoudende buikklachten voor de duur van vier weken, dus tot 19 maart 2020, en verder iedere beslissing aangehouden.
3.4
In de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 4 maart 2020 heeft de kinderrechter bepaald dat de beschikking van 20 februari 2020 met betrekking tot de verleende vervangende toestemming voor een medische behandeling van [de minderjarige2] in stand blijften het verzoek voor het overige afgewezen.
3.5
In de beschikking van 16 april 2020 heeft de kinderrechter het verzoek van de GI tot gedeeltelijke gezagsoverheveling afgewezen.
3.6
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in het gezin van hun oom (mz) geplaatst.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de vervangende toestemming tot medische behandeling van [de minderjarige2] door een kinderarts in verband met aanhoudende buikklachten tot 19 maart 2020.
4.2
De ouders zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het (spoed)verzoek van de GI tot vervangende toestemming voor een onderzoek en behandeling van [de minderjarige2] door de kinderarts alsnog af te wijzen, alsook te oordelen dat de spoedbeschikking van 20 februari 2020 onjuist was.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel l:265h lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert, deze toestemming op verzoek van de gecertificeerde instelling kan worden vervangen door die van de kinderrechter.
5.2
Het hof laat in het midden of de ouders (ook) ontvankelijk zijn in hun verzoek in hoger beroep met betrekking tot de bestreden beschikking van 20 februari 2020 omdat de beide beschikkingen inhoudelijk dezelfde beslissing betreffen. Nu [de minderjarige2] inmiddels onderzocht en behandeld is door de kinderarts, staat alleen de rechtmatigheid van de bestreden beschikkingen nog ter beoordeling.
5.3
Vervangende toestemming voor een medische behandeling is pas aan de orde bij (ondubbelzinnige) weigering van (of het uitblijven van) toestemming van de ouders. Daarvoor is nodig dat de GI concreet en ondubbelzinnig toestemming vraagt voor een medische behandeling aan de ouders die daarop niet (tijdig) ondubbelzinnig toestemming verlenen. Niet gebleken is dat de GI in dit geval voldoende concreet heeft verzocht om toestemming van de ouders. Uit de mailwisseling tussen de GI en de advocaat van de ouders in de periode van 22 januari 2020 tot 20 februari 2020 blijkt van een zeer moeizame communicatie tussen de GI en de ouders ten aanzien van consultatie van een kinderarts voor [de minderjarige2] waarbij de GI geen duidelijke antwoorden van de ouders krijgt. Dat neemt niet weg dat in dit geval onvoldoende is gebleken van een ondubbelzinnige weigering van de ouders tot het verlenen van vervangende toestemming voor een medische behandeling van [de minderjarige2] . De grief van de ouders slaagt.
5.4
Ten overvloede wijst het hof erop dat de ouders tijdens de mondelinge behandeling te kennen hebben gegeven de zorgen over de buikpijn van [de minderjarige2] te delen en dat zij inschakeling van een kinderarts wenselijk vinden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
stelt vast dat de toestemming in de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 4 maart 2020 niet op de juiste gronden is verleend;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en R. Krijger, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 1 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.