ECLI:NL:GHARL:2020:10002

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
200.274.011
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing met kinderen naar Frankrijk en hoofdverblijfplaats bij vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder en de vader met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van hun kinderen en de toestemming voor verhuizing naar Frankrijk. De moeder, die met de kinderen in Nederland woont, verzocht om vervangende toestemming om met de kinderen naar Frankrijk te verhuizen, terwijl de vader verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen indien de moeder zou verhuizen. De rechtbank Gelderland had eerder, op 13 november 2019, deze verzoeken afgewezen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de belangen van de kinderen centraal stonden. De moeder stelde dat de verhuizing noodzakelijk was om een gezinsleven met haar partner in Frankrijk op te bouwen, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende noodzaak was aangetoond voor de verhuizing. De moeder had inmiddels een gezin in Nederland gevormd en de kans op een verblijfsvergunning voor haar partner was toegenomen, wat de noodzaak voor verhuizing verder verminderde.

Daarnaast oordeelde het hof dat het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen niet in het belang van de kinderen was, gezien de recente hervatting van de omgang tussen de vader en de kinderen en het feit dat de kinderen voornamelijk bij de moeder wonen. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.274.011
(zaaknummer rechtbank Gelderland 351484)
beschikking van 1 december 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. Tuenter te Apeldoorn,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.F. Kiers te Deventer.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Apeldoorn,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (verder te noemen: de rechtbank), van 29 mei 2019 en
13 november 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van
13 november 2019 wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 februari 2020;
- het verweerschrift van de vader met producties;
- een journaalbericht van mr. Tuenter van 7 juli 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 november 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI is verschenen
[C]
.Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [D] verschenen. Met instemming van een ieder is aan een stagiaire van de GI en van de raad bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling verleend.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 te [A] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 te [A] ,
gezamenlijk verder te noemen: de kinderen.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen, die hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben.
Uit de relatie van de moeder en [E] , verder te noemen: de partner, is geboren [in] 2020 te [A] [de minderjarige3] .
3.2
Bij beschikking van 17 mei 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen vastgesteld die inhoudt dat de kinderen eenmaal per twee weken van vrijdag (tussen 18.00 uur en 19.00 uur) tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijven, waarbij de vader hen ophaalt en terugbrengt.
3.3
Bij mondelinge uitspraak van 16 oktober 2019, schriftelijk vastgesteld op 21 oktober 2019, heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 16 april 2020, welke ondertoezichtstelling bij beschikking van 14 april 2020 is verlengd tot 16 april 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Aan het hof ligt voor of de moeder vervangende toestemming dient te worden verleend voor verhuizing met de kinderen naar Frankrijk en het verzoek van de vader de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, indien de moeder alsnog verhuist naar Frankrijk.
4.2
Bij beschikking van 29 mei 2019 heeft de rechtbank onder aanhouding van iedere verdere beslissing de raad verzocht een aanvullend onderzoek te doen, te rapporteren en te adviseren en de volgende vragen te beantwoorden:
  • in hoeverre worden de belangen van de kinderen geschaad door een verhuizing naar Frankrijk?
  • welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is in het belang van de kinderen in geval van verhuizing naar Frankrijk?
  • is een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen van de moeder naar de vader in het belang van de kinderen?
  • wat betekent het voor de kinderen als zij de hoofdverblijfplaats bij de vader hebben?
4.3
De raad heeft op 29 augustus 2019 gerapporteerd en geadviseerd.
4.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met de kinderen naar Frankrijk te verhuizen en het zelfstandige verzoek van de vader te bepalen dat, indien de moeder alsnog verhuist naar Frankrijk, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem zal zijn, afgewezen.
4.5
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
13 november 2019. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De moeder verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 13 november 2019 te vernietigen en opnieuw beschikkende haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen, kosten rechtens.
4.6
De vader voert verweer en verzoekt het hof de grief van de moeder te verwerpen, kosten rechtens. Tevens handhaaft de vader zijn zelfstandig verzoek in eerste aanleg de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, indien de moeder alsnog verhuist naar Frankrijk.

5.De motivering van de beslissing

de verhuizing
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als de rechter in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.2
Wanneer een verzoek om vervangende toestemming tot verhuizen is gedaan dient de rechter alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- het recht en belang voor de verhuizende ouder om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen;
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.3
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht het verzoek van de moeder aan haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar Frankrijk te verhuizen, heeft afgewezen. De rechtbank heeft de bij een verhuizing van de moeder met de kinderen naar Frankrijk betrokken belangen zorgvuldig afgewogen en haar beslissing op dit punt uitgebreid gemotiveerd. Het hof onderschrijft de motivering van de rechtbank en neemt deze - na eigen onderzoek - over. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
5.4
Het verzoek van de moeder om met de kinderen naar Frankrijk te mogen verhuizen is ingegeven vanuit haar wens om met haar partner, die in Frankrijk woonde, en de kinderen een “gewoon” gezinsleven te hebben. De moeder heeft lange tijd alleen de zorg voor de kinderen gehad en als zij de zorg kan delen met de partner komt haar leven in veel rustiger vaarwater, aldus de moeder. In haar beroepschrift stelde de moeder dat het niet mogelijk is de partner naar Nederland te halen, omdat zij niet kan voldoen aan de inkomenseis die de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) stelt. Ook is geen sprake van alternatieve oplossingen.
5.5
Vast staat dat de moeder en de partner inmiddels in Nederland een gezin vormen. Door de geboorte van dochter [de minderjarige3] was het voor de partner mogelijk om naar Nederland te komen. De partner heeft een verblijfsvergunning bij het IND aangevraagd en volgens de moeder is de kans groot dat hij deze vergunning krijgt. Dit maakt dat van enige noodzaak voor de moeder om naar Frankrijk te verhuizen, nog meer dan in eerste aanleg, niet is gebleken. Ook is nog geen sprake van een bestendige rol van de vader in het leven van de kinderen. De omgang tussen de vader en de kinderen is onlangs hervat, maar deze ontwikkeling is nog pril. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 16 april 2021.
5.6
Gelet op het vorenstaande is de conclusie dat in hoger beroep niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat er voor de moeder een noodzaak bestaat om te verhuizen, terwijl de negatieve gevolgen voor de vader en de kinderen bij een verhuizing van de moeder nog steeds aanwezig zijn.
Hoofdverblijfplaats
5.7
De vader is het niet eens met de afwijzing door de rechtbank van zijn verzoek de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, indien de moeder alsnog verhuist naar Frankrijk. Met de raad en de GI is het hof van oordeel dat toewijzing van het verzoek van de vader niet in het belang van de kinderen is. Sinds het uiteengaan van partijen wonen de kinderen bij de moeder. Deze jonge kinderen, met hun eigen problematiek, zien de moeder als hun primaire opvoeder en dat is de moeder in de praktijk hoofdzakelijk geweest. Het hof neemt bij zijn oordeel ook in aanmerking dat nog maar recent de omgang tussen de vader en de kinderen is hervat en dat deze ontwikkeling nog pril is.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
13 november 2019;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, J.U.M. van der Werff en
D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. W. Nagelhout als griffier, en is op 1 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.