In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een schorsingsverzoek en de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had in haar beschikking van 3 juli 2019 bepaald dat de man de woning, het erf en de daarop aanwezige schuren binnen drie maanden diende te ontruimen, maar had deze beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om deze beschikking alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat de man zijn verplichtingen niet was nagekomen en de termijn voor ontruiming inmiddels was verstreken.
Het hof heeft vastgesteld dat de man, ondanks zijn toezegging aan de rechtbank, de ontruiming niet had uitgevoerd. De vrouw heeft bovendien nieuwe feiten aangevoerd, waaronder verergerde stressklachten als gevolg van de aanwezigheid van de man op het terrein. Het hof heeft geoordeeld dat het belang van de vrouw bij toewijzing van haar verzoek zwaarder weegt dan het belang van de man bij afwijzing. Het hof heeft de uitvoerbaarheid bij voorraad van de ontruiming alsnog verklaard, met de bepaling dat deze pas van kracht wordt op 15 januari 2020, zodat de man voldoende tijd heeft om alternatieve opslagruimte te vinden.
De beslissing van het hof houdt in dat de man alsnog verplicht is om de woning, het erf en de schuren te ontruimen, met inachtneming van de nieuwe feiten die zijn gepresenteerd. Het hof heeft het verzoek van de vrouw toegewezen, maar met de voorwaarde dat zij geen rechten kan ontlenen aan deze beschikking tot de gestelde datum van 15 januari 2020.