ECLI:NL:GHARL:2019:9825

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
200.266.139/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarige met betrokkenheid van grootouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 november 2019, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige2]. De grootouders van de minderjarige, die in hoger beroep zijn gekomen, waren in eerste aanleg niet als belanghebbenden aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de grootouders sinds 13 juni 2018 de minderjarige verzorgen en opvoeden, maar dat zij in eerste aanleg niet aan de wettelijke termijn voldeden om als belanghebbenden te worden aangemerkt. Het hof heeft de grootouders in hun beroep ontvangen, maar oordeelt dat zij geen belang meer hebben bij hun grief over de erkenning als belanghebbenden.

De zaak betreft de vraag of de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige2] verlengd moeten worden. De grootouders zijn van mening dat er geen gronden zijn voor verlenging, aangezien de minderjarige goed gedijt bij hen en de ouders instemmen met de huidige situatie. De gecertificeerde instelling (GI) daarentegen verzoekt om verlenging, omdat er zorgen zijn over de veiligheid en de samenwerking tussen de ouders en grootouders.

Het hof concludeert dat er geen gronden zijn voor verdere verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De grootouders hebben aangetoond dat zij in staat zijn om de minderjarige goed op te voeden en dat de ouders in staat zijn om de benodigde hulp te accepteren. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de kinderrechter voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing betreft, en wijst het verzoek van de GI tot verlenging af. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en het hof bekrachtigt de eerdere beschikking voor de periode tot heden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.266.139
(zaaknummer rechtbank Gelderland 352691)
beschikking van 14 november 2019
inzake
[verzoekster],
en
[verzoeker],
beiden wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de grootouders,
advocaat: mr. C.M.M. Mikkers te Heeze,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder,
en
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
beiden ook wel te noemen: de ouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 juni 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 17 september 2019;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 27 september 2019;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 oktober 2019 plaatsgevonden. De grootouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat. De ouders zijn eveneens verschenen. Namens de GI is [C] verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2016 in [D] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2017 in [B] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uit oefenen. [de minderjarige2] woonde met zijn moeder (en voor een deel van de tijd ook met zijn vader) in een moederkindhuis. Zijn grootouders zijn vanaf zijn geboorte bij hem (en zijn ouders) betrokken.
3.2
Ten aanzien van beide kinderen gelden kinderbeschermingsmaatregelen. Voor zover hier van belang staat [de minderjarige2] onder toezicht sinds 12 juni 2018. Met ingang van dezelfde datum is hij uit huis geplaatst. Bij de bestreden beschikking zijn de maatregelen verlengd tot 12 juni 2020.
3.3
[de minderjarige2] is geplaatst bij zijn grootouders. [de minderjarige1] is geplaatst in een ander pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Het geschil betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige2] . De grootouders zijn met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 juni 2019. De eerste grief ziet op het feit dat zij als netwerkpleegouders van [de minderjarige2] in eerste aanleg niet als belanghebbenden zijn aangemerkt en de tweede grief betreft de (inhoudelijke) beslissing tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige2] . De grootouders verzoeken het hof bij beschikking de beschikking van 17 juni 2019 te vernietigen en (naar het hof begrijpt) de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige2] alsnog af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof, zakelijk weergegeven, de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Grief 1
5.1
De grootouders stellen in hun eerste grief dat zij in eerste aanleg ten onrechte niet als belanghebbenden zijn aangemerkt terwijl dat op grond van de wet wel had gemoeten.
Het hof overweegt het volgende.
Op grond van artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient degene die niet de ouder is en de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, aangemerkt te worden als belanghebbende. Gebleken is dat [de minderjarige2] sinds 13 juni 2018 formeel bij de grootouders woont en door hen wordt verzorgd en opgevoed, zodat op het moment van indienen van het verzoekschrift in eerste aanleg op 25 april 2019 de grootouders nog niet aan de termijn van een jaar voldeden. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden de grootouders niet aangemerkt als belanghebbenden. Het hof is echter van oordeel dat, wat daar ook van zij, nu de grootouders in hoger beroep [de minderjarige2] inmiddels wel langer dan een jaar hebben verzorgd en opgevoed, zij worden ontvangen in hun beroep en in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten toe te lichten, zij geen belang meer hebben bij hun grief in hoger beroep. Deze grief behoeft dan ook verder geen bespreking meer.
Grief 2
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.4
De grootouders kunnen zich met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige2] niet verenigen. Zij voeren aan dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals bedoeld in artikel 1:255 lid 1 en (zo begrijpt het hof) artikel 1:265b BW. [de minderjarige2] wordt niet langer ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Er zijn geen zorgen over [de minderjarige2] in de huidige situatie waarin hij bij hen (de grootouders) opgroeit. De ouders stemmen in met een vrijwillige plaatsing van [de minderjarige2] bij hen en met het verzorgen en opvoeden van [de minderjarige2] door hen. De ouders accepteren in het vrijwillig kader alle hulp die nodig is voor hen en [de minderjarige2] . Deze hulpverlening zullen zij zeker in het vrijwillig kader voortzetten en er bestaat dan ook geen grond voor het verlengen van de maatregelen.
5.5
De GI stelt dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in het belang van [de minderjarige2] verlengd moeten worden. Er zijn geen directe zorgen meer over hoe het met [de minderjarige2] gaat en over de verzorging van [de minderjarige2] door de grootouders maar er zijn nog wel zorgen over de veiligheid van [de minderjarige2] en het feit dat de grootouders niet altijd het belang van [de minderjarige2] lijken te dienen. Zo is tijdens een evaluatie van het pleegzorgtraject op 5 juni 2019 gebleken dat de grootouders [de minderjarige2] samen met de vader voor een bezoek naar de grootmoeder vaderszijde hebben laten gaan, zonder dat daar begeleiding bij was en zonder dit gemeld te hebben aan de pleegzorgwerker, terwijl een half jaar eerder door de GI was aangegeven dat dit mogelijk niet veilig is voor [de minderjarige2] en dat één van de grootouders altijd bij zo’n bezoek aanwezig moet blijven. Voorts waren er in de zomerperiode van 2019 spanningen tussen de ouders hetgeen er eenmaal toe geleid heeft dat de moeder de vader heeft geslagen tijdens een begeleid bezoek in het bijzijn van [de minderjarige2] . De grootouders hebben dit niet direct teruggekoppeld aan de pleegzorgwerker en de jeugdzorgwerker. De kans dat er problemen komen in de samenwerking tussen de ouders en grootouders als de pleegzorgplaatsing in het vrijwillig kader wordt voortgezet wordt als groot ingeschat. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor de veiligheid of ontwikkeling van [de minderjarige2] . Daarnaast moet het komend jaar duidelijk worden wat passend is voor het vervolg, bijvoorbeeld ten aanzien van de vraag waar het gezag het beste kan komen te liggen. Zowel de ouders als de grootouders geven aan dat als het gezag niet bij de ouders kan blijven ze willen dat de grootouders uitvoering geven aan het gezag over [de minderjarige2] . De GI vindt dat het gezag over [de minderjarige2] over moet gaan naar een voogd. Het perspectief van [de minderjarige2] ligt bij de grootouders en niet meer bij de ouders, hetgeen voor iedereen duidelijk is. Om die reden is het wenselijk dat het gezag overgaat naar een voogd. In het komende jaar moet duidelijk worden wie het beste uitvoering kan geven aan de voogdij. De rol van de gezinsvoogd is om dit het komend jaar te onderzoeken in samenwerking met alle partijen, aldus nog steeds de GI.
5.6
Het hof vindt dat er geen gronden meer zijn voor een verdere verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige2] , zodat deze met ingang van heden beëindigd dienen te worden. Gebleken is dat het goed gaat met [de minderjarige2] bij de grootouders. De GI en pleegzorg hebben geconcludeerd dat [de minderjarige2] bij de grootouders krijgt wat hij nodig heeft om zich goed te ontwikkelen. Duidelijk is dat de ouders niet voor [de minderjarige2] kunnen zorgen en dat het perspectief van [de minderjarige2] bij de grootouders is. Daar is iedereen van overtuigd, ook de GI. Alle partijen staan achter de gemaakte keuze om [de minderjarige2] bij de grootouders te laten opgroeien. De ouders hebben een passende bezoekregeling met [de minderjarige2] , begeleid door (een van de) de grootouders en de hulpverleenster van de moeder. Ook het contact tussen de ouders en de grootouders verloopt goed en staat niet (hetgeen eerder een punt van zorg was) onder druk. Zij zijn goed in staat met elkaar afspraken te maken. Gebleken is dat de jeugdzorgwerker al meer op afstand is komen te staan aangezien de grootouders samen met de ouders en de pleegzorgwerker in staat zijn veel zelf te regelen. De terughoudendheid van de GI om de hulpverlening in een vrijwillig kader voort te zetten lijkt, zo is ter zitting besproken en door de GI ook bevestigd, voornamelijk zijn oorzaak te vinden in het kennelijk moeizame dossier rond de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige1] . Het hof kan daarmee het standpunt van de GI ten aanzien van de (verdere) verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige2] begrijpen, echter het hof beschikt niet over het dossier van [de minderjarige1] en kan dat daarom ook niet in deze zaak meewegen. De door de GI (hiervoor onder rechtsoverweging 5.5) in de onderhavige zaak genoemde incidenten op grond waarvan de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zouden moeten voortduren acht het hof onvoldoende zwaarwegend voor verdere handhaving van het gedwongen kader van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Daarbij heeft het hof gelet op de toelichting die ter zitting door de grootouders is gegeven en op de andere hiervoor genoemde positieve ontwikkelingen sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige2] bij de grootouders. Het hof heeft er op grond van de inhoud van het dossier in deze zaak in combinatie met wat op de zitting is besproken bovendien voldoende vertrouwen in dat de hulpverlening ten behoeve van (het welzijn en de veiligheid van) [de minderjarige2] in een vrijwillig kader zal kunnen worden voortgezet zodat ook daarom een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige2] niet langer nodig is. Voor het hof is duidelijk dat [de minderjarige2] betrokken grootouders heeft die bij hun handelen en beslissingen zijn belang op de eerste plaats weten te zetten. Zij hebben laten zien dat zij daartoe ook in staat te zijn binnen de dynamiek van het gezinssysteem waarvan ook de ouders deel uitmaken. Het hof heeft geen aanleiding om aan te nemen dat dit in een vrijwillig kader anders zal zijn.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige2] tot heden betreft en deze vernietigen voor zover het de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige2] met ingang van heden betreft en in zoverre opnieuw beschikken aldus dat het hof het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing met ingang van heden zal afwijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 juni 2019, voor zover het de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige2] over de periode tot heden betreft;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 juni 2019, voor zover het de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige2] met ingang van heden betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de duur van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] met ingang van heden af;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, M.P. den Hollander en H. Phaff, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. H. Phaff, en is op 14 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.