ECLI:NL:GHARL:2019:9764

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
200.263.124
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, geen ernstige ontwikkelingsbedreiging vastgesteld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de moeder. De moeder had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een verzoek ingediend tot wijziging van de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van de minderjarige, maar dit verzoek was afgewezen. De moeder heeft vervolgens in hoger beroep gevraagd om de ondertoezichtstelling van de minderjarige, omdat zij zich zorgen maakte over de opgroeisituatie van het kind. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep in overweging genomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 oktober 2019 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is de raad voor de kinderbescherming vertegenwoordigd door een medewerker.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 2008, bij de vader woont en dat er een zorgregeling is waarbij de minderjarige om de week bij de moeder verblijft. De moeder heeft verzocht om ondertoezichtstelling, maar het hof oordeelt dat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Hoewel er zorgen zijn over de communicatie tussen de ouders en de opgroeisituatie van de minderjarige, is het hof van mening dat de minderjarige veerkrachtig is en zich goed ontwikkelt. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, wat betekent dat de ondertoezichtstelling niet wordt toegewezen. Het hof adviseert de ouders wel om te werken aan de-escalatie van hun conflictsituatie en om de betrokken buurtteams te betrekken bij de zorg voor de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.263.124
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 477756)
beschikking van 12 november 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.C. Smit te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.M. Beuwer te Utrecht.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer en zaaknummers 475333 en 475345.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 8 juli 2019;
- het verweerschrift met productie 1;
- een brief van de raad van 6 augustus 2019;
- een journaalbericht van mr. Smit van 30 september 2019 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 oktober 2019 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is [B] verschenen.
2.3
Tijdens de mondelinge behandeling is de zaak onder zaaknummer 200.263.307 gelijktijdig behandeld. Partijen hebben er mee ingestemd dat de in de zaak onder zaaknummer 200.263.307 overgelegde stukken ook in deze zaak als overgelegd worden beschouwd. Dit betreft:
- het beroepschrift, ingekomen op 8 juli 2019;
- het verweerschrift met productie 1;
- een journaalbericht van mr. Smit van 30 september 2019 met producties.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2008 te [A] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vader. De ouders zijn als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen overeengekomen dat [de minderjarige] de ene week bij de vader verblijft en de andere week bij de moeder. De moeder heeft op 12 februari 2019 een verzoek ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank), tot wijziging van de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] . De rechtbank heeft deze verzoeken bij de bestreden beschikking onder zaaknummers 475333 en 475345 afgewezen. De moeder is van deze beslissing bij afzonderlijk beroepschrift in hoger beroep gekomen. Dit hoger beroep wordt bij het hof behandeld onder zaaknummer 200.263.307.
3.3
Bij verzoekschrift van 13 maart 2019 heeft de moeder de rechtbank verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen. De rechtbank heeft dit verzoek bij de bestreden beschikking onder zaaknummer 477756 afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking onder zaaknummer 477756. Deze grief beoogt het geschil met betrekking tot de ondertoezichtstelling in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De moeder verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, (het hof begrijpt:) voor zover deze is uitgesproken onder zaaknummer 477756, en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] toe te wijzen.
4.2
De vader voert verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met compensatie van de proceskosten en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
4.3
De raad voert mondeling verweer.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het tweede lid van artikel 1:255 BW bepaalt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie. Tevens zijn een ouder en degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek indien de raad voor de kinderbescherming niet tot indiening van het verzoek overgaat.
5.3
Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] , zodat niet voldaan is aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling.
Het hof onderkent net als de rechtbank en de raad de zorgen over de opgroeisituatie van [de minderjarige] , waaronder het ontbreken van communicatie tussen de ouders. Het hof is echter met de raad van oordeel dat deze zorgen niet betekenen dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Zoals de raad op de mondelinge behandeling heeft toegelicht, is [de minderjarige] een veerkrachtig en intelligent meisje dat met de situatie heeft leren om te gaan en dat zich, ondanks de langdurige problematiek in haar opgroeisituatie, goed ontwikkelt. Daarbij acht het hof van belang dat in het vrijwillig kader speltherapie voor [de minderjarige] is opgestart om haar onder meer te helpen bij de verwerking van het overlijden van haar stiefmoeder. Op de mondelinge behandeling hebben beide ouders te kennen gegeven achter (de voortzetting van) deze speltherapie te staan. Ook accepteren beide ouders begeleiding vanuit de betrokken buurtteams.
5.4
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Dat betekent dat het hof [de minderjarige] niet onder toezicht zal stellen. Wel adviseert het hof de ouders met klem om aan de slag te gaan met de zogenoemde DEES-methodiek of een vergelijkbaar traject gericht op de-escalatie van de conflictsituatie tussen de ouders, zoals ook de raad heeft geadviseerd. Daarnaast geeft het hof de betrokken buurtteams in overweging mee om een contactpersoon/belangenbehartiger voor [de minderjarige] aan te stellen. Uit de stukken leidt het hof af dat de vader en de moeder een eigen contactpersoon hebben bij respectievelijk [C] en [D] . Het hof acht van belang dat er daarnaast specifiek aandacht is voor [de minderjarige] , zodat kan worden ingegrepen indien dit in de toekomst nodig zou blijken te zijn.

6.De slotsom

Op grond van wat hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover deze is uitgesproken onder zaaknummer 477756, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 april 2019, voor zover deze is uitgesproken onder zaaknummer 477756.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, M.L. van der Bel en R. Krijger, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. R. Krijger en is op 12 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.