Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de moeder. De moeder had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een verzoek ingediend tot wijziging van de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van de minderjarige, maar dit verzoek was afgewezen. De moeder heeft vervolgens in hoger beroep gevraagd om de ondertoezichtstelling van de minderjarige, omdat zij zich zorgen maakte over de opgroeisituatie van het kind. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep in overweging genomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 oktober 2019 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is de raad voor de kinderbescherming vertegenwoordigd door een medewerker.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 2008, bij de vader woont en dat er een zorgregeling is waarbij de minderjarige om de week bij de moeder verblijft. De moeder heeft verzocht om ondertoezichtstelling, maar het hof oordeelt dat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Hoewel er zorgen zijn over de communicatie tussen de ouders en de opgroeisituatie van de minderjarige, is het hof van mening dat de minderjarige veerkrachtig is en zich goed ontwikkelt. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, wat betekent dat de ondertoezichtstelling niet wordt toegewezen. Het hof adviseert de ouders wel om te werken aan de-escalatie van hun conflictsituatie en om de betrokken buurtteams te betrekken bij de zorg voor de minderjarige.