In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2019 een tussenuitspraak gedaan in een incident tot schorsing van een civiele procedure. De eiseres in het incident, De Nederlandse Voorschotbank B.V. (hierna DNV B.V.), heeft aangevoerd dat zij rechthebbende is van de vordering op de appellanten, omdat deze vordering aan haar is verkocht en geleverd. Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst en akte van levering, die door DNV B.V. zijn overgelegd, bevestigen dat de vordering op de appellanten aan haar is overgedragen. Hierdoor is de rechtsbetrekking waarin de geïntimeerde, Hoist Portfolio Holding Ltd., het geding voerde, opgehouden te bestaan. Dit valt onder de voorwaarden van artikel 225 lid 1 aanhef en onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), wat een grond voor schorsing van het geding oplevert.
Het hof heeft DNV B.V. in de gelegenheid gesteld om de schorsing van de hoofdzaak in te roepen, wat zij heeft gedaan op 10 september 2019. De appellanten en Hoist hebben geen verzet aangetekend tegen deze schorsing. Het hof heeft daarom geoordeeld dat DNV B.V. een geldige aanzegging tot schorsing heeft gedaan en heeft de hoofdzaak met ingang van 12 november 2019 geschorst. De zaak is ambtshalve geroyeerd, wat betekent dat deze niet verder zal worden behandeld totdat de schorsing is opgeheven.