ECLI:NL:GHARL:2019:9681

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
18/00463
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake teruggaafverzoek belasting personenauto’s en motorrijwielen (bpm) na afwijzing door de Inspecteur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 april 2018, waarin de rechtbank de Inspecteur heeft opgedragen om belastingrente te vergoeden en het griffierecht te vergoeden. De belanghebbende had een verzoek om teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) ingediend in verband met de export van een Ford Fiësta. De Inspecteur had dit verzoek aanvankelijk afgewezen, maar later alsnog goedgekeurd. De rechtbank heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de belastingrente en griffierecht. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de Inspecteur verweer heeft gevoerd. Het Hof heeft op 12 november 2019 uitspraak gedaan, waarbij het hoger beroep ongegrond werd verklaard. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet in strijd met de hoorplicht heeft gehandeld, omdat hij volledig aan het bezwaar van de belanghebbende tegemoet was gekomen. Tevens werd geoordeeld dat de belanghebbende recht heeft op vergoeding van wettelijke rente over het griffierecht, omdat dit niet binnen vier weken na de uitspraak van de rechtbank was betaald. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en de Inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 18/00463
uitspraakdatum:
12 november 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 april 2018, nummer LEE 17/2455, ECLI:NL:RBNNE:2018:1514, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve processen/kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft in verband met de export van een auto een teruggaafverzoek van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) als bedoeld in artikel 14a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen ingediend. De Inspecteur heeft het teruggaafverzoek afgewezen.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de verzochte teruggaaf alsnog verleend.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de Inspecteur opgedragen aan belanghebbende belastingrente te vergoeden ten bedrage van € 15,20, bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in verband met de export van een Ford Fiësta met kenteken [0-YYY-00] en chassisnummer [00000] een verzoek om teruggaaf van bpm ten bedrage van € 619 gedaan. Het verzoek heeft als dagtekening 7 september 2016 en is door de Inspecteur ontvangen op 9 september 2016. Voor het verzoek heeft belanghebbende gebruik gemaakt van het formulier ’Verzoek Teruggaaf bpm wegens export van een in Nederland geregistreerd motorrijtuig’. In het verzoek is als datum van eerste registratie van de Ford Fiësta in Nederland 21 maart 2014 vermeld en als datum waarop belanghebbende de registratie van het Nederlandse kenteken heeft doen vervallen 31 augustus 2016.
2.2.
Op het door belanghebbende ingediende formulier is bij onderdeel 2h als EU-lidstaat of EER-land van nieuwe registratie handmatig ’DUITSLAND’ doorgestreept, en ’Roemenië → inschrijving = DEU’ bijgeschreven. De Inspecteur heeft zijn afwijzende beslissing met dagtekening 5 oktober 2016 gebaseerd op dit verzoek. Belanghebbende heeft bij fax van 19 september 2016 bezwaar ingesteld tegen deze beslissing.
2.3.
Met dagtekening 23 september 2016 heeft belanghebbende een nieuw formulier ’Verzoek Teruggaaf bpm wegens export van een in Nederland geregistreerd motorrijtuig’ aan de Inspecteur gezonden ter zake van de export van voormelde Ford Fiësta. Bij onderdeel 2h is op dit formulier ’DUITSLAND’ ingevuld en is niets doorgestreept of bijgeschreven.
2.4.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 juni 2017 heeft de Inspecteur de gevraagde teruggaaf van € 619 alsnog toegewezen. Belanghebbende is voorafgaande aan de uitspraak op bezwaar niet gehoord. Bij het verlenen van de teruggaaf is aan belanghebbende geen belastingrente vergoed.
2.5.
De uitspraak op bezwaar bevat onder meer de volgende tekst:

Proceskostenvergoeding
Voor zover u in uw bezwaarschrift een vergoeding vraagt van de werkelijke proceskosten ben ik van mening dat dit verzoek moet worden afgewezen. Voor een vergoeding van de werkelijke proceskosten is alleen aanleiding als de Belastingdienst zeer ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld, dan wel een besluit heeft genomen tegen beter weten in. Hiervan is geen sprake.”
2.6.
De Inspecteur heeft het door belanghebbende voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht ten bedrage van € 333 aan belanghebbende vergoed nadat vier weken na verzending van de uitspraak van de Rechtbank op 26 april 2018 waren verstreken.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Inspecteur de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden en of belanghebbende recht heeft op vergoeding van rente wegens in strijd met Unierecht geheven belasting en van rente over het voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht, welke vragen door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend worden beantwoord.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur, door niet de gevraagde vergoeding van werkelijk gemaakte kosten van bezwaar toe te kennen, niet volledig aan het bezwaar is tegemoetgekomen, en dat de zaak daarom dient te worden teruggewezen naar de Inspecteur. Voorts stelt zij dat de Inspecteur rente verschuldigd is over de in strijd met het Unierecht geheven belasting en over het voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht.
3.3.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In artikel 7:3, aanhef en onderdeel e, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, is bepaald dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen.
4.2.
In het bezwaarschrift is niet om vergoeding van de kosten van het bezwaar gevraagd. Uit de stukken van het geding blijkt ook overigens niet van een dergelijk verzoek in de bezwaarfase. Met de in de uitspraak op bezwaar opgenomen tekst betreffende de proceskosten heeft de Inspecteur derhalve geen beslissing genomen op een verzoek tot een zodanige vergoeding. Nu voorts bij die uitspraak teruggaaf is verleend van het volledige geheven bedrag, is de Inspecteur volledig aan het bezwaar tegemoet gekomen. Dit brengt mee dat de Inspecteur van het horen van belanghebbende kon afzien. Het Hof ziet geen aanleiding de zaak naar de Inspecteur terug te wijzen.
4.3.
Het Hof acht gelet op hetgeen is vastgesteld omtrent de eerste registratie en het doen vervallen ervan aannemelijk dat de Ford Fiësta ten tijde van de registratie in Nederland hoofdzakelijk bestemd was voor duurzaam gebruik in Nederland of aldaar feitelijk duurzaam zou worden gebruikt. Noch het Verdrag betreffende de werking van de EU, noch het Europeesrechtelijke evenredigheidsbeginsel noopt in een dergelijk geval tot een wettelijke regeling die voorziet in teruggaaf van bpm wanneer een personenauto na verloop van tijd niet meer is bestemd voor duurzaam gebruik in Nederland en voor duurzaam gebruik wordt overgebracht naar een andere lidstaat. Op de onderhavige teruggaaf van bpm is uitsluitend nationaal Nederlands recht van toepassing, die niet voorziet in een andere of ruimere regeling inzake vergoeding van rente dan de regeling die is neergelegd in artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Belanghebbendes aanspraak op een rentevergoeding op basis van het Unierecht is derhalve ongegrond.
4.4.
Een belanghebbende heeft recht op vergoeding van wettelijke rente over het griffierecht als de hem door de rechtbank toegekende vergoeding van griffierecht niet binnen vier weken na de uitspraak van de rechtbank is voldaan. De Inspecteur heeft het door de Rechtbank aan belanghebbende toegekende griffierecht van € 333 niet binnen vier weken na de uitspraak van de Rechtbank betaald. Belanghebbende heeft gelet hierop recht op vergoeding van rente over het griffierecht vanaf vier weken na 26 april 2018, de datum waarop de Rechtbank haar uitspraak heeft gedaan, tot aan de dag van algehele voldoening. Toen de Rechtbank haar uitspraak deed, was er nog geen grond voor de thans door het Hof toe te wijzen vordering tot rentevergoeding, omdat belanghebbende hier in eerste aanleg niet om heeft verzocht. De uitspraak van de Rechtbank dient derhalve in stand te blijven.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de wettelijke rente over de door de Rechtbank aan belanghebbende toegekende vergoeding van het griffierecht van € 333 vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank van 26 april 2018 tot aan de dag van algehele voldoening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
12 november 2019in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.