ECLI:NL:GHARL:2019:9671

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
18/00702
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en onderzoeksplicht van belanghebbende

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die een naheffingsaanslag parkeerbelasting had vernietigd. De belanghebbende, die in het bezit was van een parkeervergunning voor de Tweede Ring Oost, parkeerde zijn auto op 22 oktober 2017 in de Eerste Ring, waar andere parkeertarieven gelden. De heffingsambtenaar handhaafde de naheffingsaanslag van € 63,20, maar de rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag niet terecht was opgelegd. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de belanghebbende op de hoogte was van de verschillende parkeerzones, maar dat hij niet had gelet op de kleur van de parkeerautomaat, die aangaf dat hij zich in een andere zone bevond. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende een onderzoeksplicht had en dat hij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij in een andere parkeerzone parkeerde. Het Hof verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat de auto te ver van de zonegrens was geparkeerd. Uiteindelijk oordeelde het Hof dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en vernietigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer: 18/00702
uitspraakdatum: 12 november 2019
Uitspraak van de vijfde meervoudige Belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Nijmegen(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 juni 2018, nummer AWB 18/1239, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is op 22 oktober 2017 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd tot een bedrag van € 63,20.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 januari 2018 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak, bij brief met dagtekening 4 maart 2018, in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op 30 juli 2018 hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2019. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op zondag 22 oktober 2017 omstreeks 16.06 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken [00-YYY-0] (hierna: de auto) geparkeerd in de [a-straat] te [Z] .
2.2.
Belanghebbende woont in de [b-straat] in [Z] . Deze straat behoort tot de parkeerzone Tweede Ring Oost. Belanghebbende is in het bezit van een parkeervergunning om in deze zone te kunnen parkeren. De [a-straat] ligt niet in de Tweede Ring Oost, maar in de Eerste Ring. In de Eerste Ring moet op andere dagen en tijden worden betaald voor het parkeren en er gelden andere parkeertarieven dan in de Tweede Ring Oost.
2.3.
De parkeercontroleur heeft op bovengenoemde datum en genoemd tijdstip geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was betaald. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd naar een bedrag van € 63,20 (€ 2,20 aan parkeerbelasting en € 61 aan kosten).
2.4.
In de e-mail van belanghebbende aan de gemeente van 21 april 2016 met als onderwerp “groene zone” heeft belanghebbende het volgende geschreven:
“wij willen u er graag op attent maken dat de aanduiding van de parkeerzones erg onduidelijk is. Op de door de gemeente verstrekte kaart op de website is het onderscheid tussen de verschillende zones moeilijk te zien. In de straten zelf kun je het ook niet herkennen.”
2.5.
[A] van het Bureau Parkeren en Verkeersmanagement van de gemeente (hierna: [A] ) heeft in zijn e-mail van 21 april 2016 aan belanghebbende het volgende geantwoord:
“Via de digitale kaart kunt u inzoomen en ziet u de kaart duidelijker. U kunt ook nog de intensiteit van de kleur aanpassen, zodat deze meer doorschijnend wordt en het nog duidelijker wordt.
Daarnaast kunt u aan de kleur van de parkeerautomaten zien in welke zone u zich bevind. De groene automaten hebben allemaal groene panelen aan de zijkanten, de blauwe hebben blauwe panelen enz.”
2.6.
Nadat belanghebbende per e-mail aan de heffingsambtenaar heeft laten weten dat hij de kaart nog steeds niet kon lezen en heeft verzocht om toezending van een kaart, heeft [A] in een e-mailbericht van 22 april 2016 geantwoord:
“De kaart die online staat is de enige kaart die wij hiervoor hebben.
U geeft aan dat de grens door gebouwen doorloopt, maar het gaat om de straten welke kleur deze zijn, niet de gebouwen.
En Toezicht zal zeker niet moeilijk doen als u 2 meter in een andere zone staat geparkeerd.
Maar zoals ik aangaf, de parkeerautomaten hebben allemaal gekleurde zijpanelen. Deze komen overeen met de zone en het daarbij geldende tarief.”

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Belanghebbende meent van niet. De heffingsambtenaar heeft het tegenovergestelde standpunt.
3.2.
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar en tot handhaving van de naheffingsaanslag. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Niet in geschil is dat belanghebbende feitelijk heeft geparkeerd op een plaats waarvoor, om op genoemde datum en tijdstip te mogen parkeren, parkeerbelasting moet worden betaald, en dat belanghebbende dit niet heeft gedaan. Ook staat vast dat belanghebbende op het moment van parkeren niet beschikte over een parkeervergunning om op die plaats te mogen parkeren.
4.2.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij al jaren een parkeervergunning heeft voor het gebied waarbinnen hij woont, dat oorspronkelijk de [a-straat] tot dezelfde parkeerzone behoorde als de [b-straat] en dat vervolgens op enig moment de parkeerzones zijn gewijzigd, waardoor de [a-straat] en de [b-straat] niet meer tot dezelfde parkeerzone behoorden. Belanghebbende stelt dat de gemeente die concrete wijziging niet aan hem persoonlijk bekendgemaakt heeft. Met een algemene bekendmaking door plaatsing op de website van de gemeente of door toezending van een brief waarin staat dat er in de gemeente Nijmegen parkeerzones gewijzigd zijn, voldoet de gemeente volgens belanghebbende niet aan haar informatieplicht. Daarom moet de naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigd worden, aldus belanghebbende.
4.3.
De heffingsambtenaar heeft daartegenin gebracht dat uitsluitend een vermelding van de wijziging op de website inderdaad niet voldoende is, maar dat hij met een aan belanghebbende gerichte brief dat er parkeerzones gewijzigd zijn, en dat die wijzigingen te vinden zijn op de website van de gemeente, wel voldaan heeft aan zijn informatieplicht. Daar dient volgens de heffingsambtenaar aan toegevoegd te worden dat belanghebbende door de bebording en de parkeerapparatuur kon zien dat de [a-straat] tot een andere parkeerzone behoorde dan de [b-straat] .
4.4.
Het Hof laat in het midden of de heffingsambtenaar in dit geval heeft voldaan aan zijn mededelingsplicht. Anders dan belanghebbende meent is het antwoord op die vraag niet van belang indien het belanghebbende op andere wijze redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij buiten zijn eigen parkeerzone parkeerde en dus parkeerbelasting verschuldigd was. Daarbij rust op belanghebbende een onderzoeksplicht, waaraan hij naar het oordeel van het Hof niet heeft voldaan. Het Hof overweegt als volgt.
4.5.
Belanghebbende heeft in 2016 gecorrespondeerd met de gemeente over de diverse parkeerzones. Hij heeft toen gewezen op de onduidelijkheid van de digitale kaarten waarop de verschillende zones zijn weergegeven. De heffingsambtenaar heeft toen aan belanghebbende meegedeeld dat hij aan de kleur van de zijpanelen van de parkeerautomaten kon zien in welke parkeerzone hij zich bevindt. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij bekend was met het feit dat in de parkeerzone waarvoor zijn parkeervergunning geldt, groene parkeerautomaten staan. Op de door de heffingsambtenaar overgelegde foto van de [a-straat] staat een parkeerautomaat met duidelijk waarneembare blauwe zijpanelen. Belanghebbende is, toen hij die [a-straat] inreed om te parkeren, die parkeerautomaat gepasseerd. Ter zitting is vastgesteld dat hij vervolgens de auto vlakbij die parkeerautomaat heeft geparkeerd en dat hij na het parkeren langs de parkeerautomaat is gelopen richting museum Het Valkhof. Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat hij wel had kunnen zien dat de [a-straat] tot een andere parkeerzone behoorde dan die van zijn parkeervergunning, maar dat hij op andere zaken lette. Naar het oordeel van het Hof kon het, met de op belanghebbende rustende onderzoeksplicht, voor belanghebbende redelijkerwijs duidelijk zijn dat hij zich bevond in een straat die tot een andere parkeerzone behoorde en waarvoor zijn parkeervergunning dus niet geldig was. Het had hem dan ook bekend kunnen zijn dat hij parkeerbelasting verschuldigd was.
4.6.
Belanghebbende heeft in dat geval een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Hij heeft daarbij gewezen op de onder 2.6 genoemde e-mail van 22 april 2016 waarin [A] heeft opgemerkt:
“En Toezicht zal zeker niet moeilijk doen als u 2 meter in een andere zone staat geparkeerd.”Het Hof is van oordeel dat hier mogelijk een gerechtvaardigd vertrouwen aan zou kunnen worden ontleend in het geval dat de auto zeer dichtbij de grens met de zone waarvoor de parkeervergunning geldt, zou zijn geparkeerd. Ter zitting is vastgesteld dat die situatie zich hier niet voordoet, omdat belanghebbende de auto op minstens 30 meter van de zonegrens heeft geparkeerd. Deze afstand is te groot. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt dan ook verworpen.
Slotsom
De slotsom is dat aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd. Op grond daarvan is het hoger beroep gegrond en dient de uitspraak van de Rechtbank vernietigd te worden.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof:

verklaarthet hoger beroep gegrond;

vernietigtde uitspraak van de Rechtbank;

verklaarthet bij de Rechtbank ingediende beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. de Werd, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. V. van Daalen-Mannaerts, in tegenwoordigheid van mr. A. Muller als griffier.
De beslissing is op 12 november 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
mr. A. Muller mr. M.M. de Werd
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 november 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.