Uitspraak
Westduin,
Jamiti,
1.Het geding in eerste aanleg
mr. C.P. Lunter tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. A.D. van Dalen, advocaat te Utrecht, als curator.
2.Het geding in hoger beroep
29 oktober 2019, alle van mr. Boukema. Voorts heeft het hof ontvangen een brief met bijlagen van 21 oktober 2019 van mr. Derby. Van mr. Van Dalen (hierna te noemen: de curator) is een brief met bijlagen van 24 oktober 2019 ontvangen.
3.De beoordeling
- kort gezegd - het volgende aan. Westduin betwist dat zij in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen. Het valt te verwachten dat Westduin binnen afzienbare tijd tot betaling van de vordering van zowel Jamiti als [B] zal kunnen overgaan. Ter zitting heeft de heer [A] , bestuurder van Westduin, (hierna te noemen: [A] ) verklaard dat hij kort voorafgaand aan de zitting als bestuurder en eigenaar van [C] B.V. een overeenkomst heeft gesloten met de heer [D] (hierna te noemen: [D] ) ter zake van de verkoop van een aantal percelen in [E] aan de [a-straat] aan [D] voor een bedrag van € 9.000.000,-. [D] wordt dan eigenaar van de percelen en deze worden na realisatie van daarop te stichten panden verkocht aan een koper. De uitvoerende kosten voor onder meer de aannemer "worden in overleg en samenspraak uitgevoerd", aldus [A] . [A] en [D] delen de eindopbrengst 50/50. Het bedrag van € 9.000.000,- wordt uiterlijk 15 november 2019 op de rekening van de advocaat van Westduin gestort. Het staat [A] dan vrij om van dit bedrag alle schuldeisers van hem in privé en Westduin te betalen. [A] verzoekt het hof de zaak aan te houden om hem in de gelegenheid te stellen deze overeenkomst uit te voeren en vervolgens op of omstreeks 15 november 2019 met het dan beschikbaar gekomen bedrag alle crediteuren van Westduin te voldoen.
4.De beslissing
7 november 2019.