ECLI:NL:GHARL:2019:9441

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
21-000551-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met een riek in Wapenveld

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 juli 2018 in Wapenveld, waar de verdachte meermalen met een riek op het slachtoffer [benadeelde 1] heeft gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De verdachte heeft aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich verdedigde tegen een aanval van [benadeelde 1]. Het hof oordeelde dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar dat de reactie van de verdachte niet in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Het hof heeft het beroep op noodweer afgewezen, maar heeft wel geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar was wegens noodweerexces, omdat zijn hevige gemoedsbeweging het handelen heeft beïnvloed. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot doodslag, maar werd wel schuldig bevonden aan bedreiging van twee andere slachtoffers, [benadeelde 2] en [aangeefster]. De straf die werd opgelegd was een gevangenisstraf van één week, die de verdachte al had uitgezeten in voorlopige hechtenis. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet strafbaar was voor het feit dat de schade had veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000551-19
Uitspraak d.d.: 31 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 29 januari 2019 met parketnummer 05-740341-18 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1967] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Moszkowicz, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit en de strafmaat en zal daarom opnieuw recht doen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.primair:hij op of omstreeks 3 juli 2018 te Wapenveld, in elk geval in Nederland,

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] ,
opzettelijk, van het leven te beroven,
met een riek, althans een scherp en/of een puntig voorwerp,
meermalen, althans eenmaal in het lichaam van die [benadeelde 1] heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1.subsidiair:hij op of omstreeks 3 juli 2018 te Wapenveld, in elk geval in Nederland,

aan [benadeelde 1] , opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel,
te weten één of meer (diepe) snijwond(en) in het lichaam en/of enig ander zwaar lichamelijk letsel,
heeft toegebracht door deze (met kracht) met een riek, althans een puntig en/of scherp voorwerp, in het lichaam te steken;

1.meer subsidiair:hij op of omstreeks 3 juli 2018 te Wapenveld, in elk geval in Nederland,

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] ,
opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
te weten één of meer (diepe) snijwond(en) in het lichaam en/of enig zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet voornoemde [benadeelde 1] (met kracht) met een riek, althans een puntig en/of scherp voorwerp, in het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:hij op of omstreeks 3 juli 2018, te Wapenveld, gemeente Heerde,
[benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend, terwijl verdachte een riek, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hand(en) had, naar slachtoffer gewezen en/of daarbij deze dreigende woorden toegevoegd: “Jij bent de volgende die ik eraan rijg”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl verdachte een of meerdere stap(pen) richting die [benadeelde 2] deed;
3:hij op of omstreeks 3 juli 2018, te Wapenveld, gemeente Heerde,
[aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangeefster] deze dreigende woorden toe te voegen: “Jij bent de volgende”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 primair
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde feit. Daartoe heeft hij - kort gezegd - betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde 1] .
nu [benadeelde 1] verdachte aanviel met een knuppel en verdachte enkel de bedoeling had om die aanval af te weren.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde feit wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof het volgende.
Vast staat dat [benadeelde 1] op 3 juli 2018 twaalf steekwonden in de borstkas heeft opgelopen bij een geweldsincident in Wapenveld. Uit de letselrapportage van de forensisch arts Van Kuijk blijkt dat er ternauwernood geen dodelijk hart- of vaatletsel is ontstaan bij [benadeelde 1] . Uit deze letselrapportage blijkt ook dat sprake was van levensbedreigend bloedverlies.
Aangever [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij op 3 juli 2018 door verdachte is gestoken met een hooivork met twee pennen.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij vanuit haar slaapkamerraam haar buurman van nummer [nummer] (het hof begrijpt: verdachte) en haar overbuurman (het hof begrijpt: [benadeelde 1] ) zag. Zij zag dat verdachte een hark vasthield en dat hij [benadeelde 1] hiermee verschillende keren stak.
De getuige [getuige 2] , de partner van verdachte, heeft verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte met een riek naar [benadeelde 1] liep. Hij hield deze riek naar voren gericht. Zij zag ook dat [benadeelde 1] door de riek werd geraakt.
Het hof leidt uit bovenstaande feiten en omstandigheden af dat de verdachte minstens zes maal met een tweepuntige riek in de borstkas van het slachtoffer heeft gestoken en dat het daardoor ontstane letsel bij het slachtoffer potentieel dodelijk was.
Het hof stelt voorop dat onder de gegeven omstandigheden – het met een tweepuntige riek minimaal 6 keren insteken op de borstkas van het slachtoffer – de kans dat het slachtoffer als gevolg van dat steken zou komen te overlijden, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook de verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn.
Gezien de aard van de gedraging van de verdachte, kan deze gedraging worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het mogelijke gevolg, dat het niet anders kan dan dat de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans op het mogelijke intreden van dat gevolg heeft aanvaard.
Daaraan doet naar het oordeel van het hof niet af dat de verdachte met zijn handelen de bedoeling had een aanval van verdachte af te weren.
Naar het oordeel van het Hof heeft de verdachte dan ook (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van het slachtoffer, zodat het verweer van de verdediging dient te worden verworpen.
Ten aanzien van feit 2
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 2 tenlastegelegde bedreiging.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde feit. Daartoe heeft hij
- kort gezegd - naar voren gebracht dat de verbalisanten die ter plaatse waren de tenlastegelegde bedreiging niet hebben gehoord. Daarnaast heeft de raadsman vraagtekens geplaatst bij de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [benadeelde 2] omdat zij in nauwe relatie staat tot [benadeelde 1] .
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde feit wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof het volgende.
Aangeefster [benadeelde 2] heeft verklaard dat verdachte haar op 3 juli 2018 heeft bedreigd. Volgens [benadeelde 2] keek verdachte haar recht in de ogen aan, wees hij met zijn wijsvinger in haar richting en zei hij: “Jij bent de volgende die ik eraan rijg.” Toen hij dit zei, deed verdachte een stap naar voren.
De verklaring van aangeefster [benadeelde 1] wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 3] . Deze getuige hoorde verdachte tegen [benadeelde 1] een opmerking maken dat zij de volgende was.
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [benadeelde 2] , nu haar verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 3] . De omstandigheid dat de aanwezige verbalisanten de tenlastegelegde bedreiging niet hebben gehoord, maakt dat - voor zover zij al aanwezig waren op het moment van het uiten van de bedreiging - niet anders.
Gelet op het voorgaande verklaart het hof bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 tenlastegelegde bedreiging.
Ten aanzien van feit 3
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 3 tenlastegelegde bedreiging.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 tenlastegelegde feit. Daartoe heeft hij
- kort gezegd - naar voren gebracht dat de verbalisanten die ter plaatse waren de tenlastegelegde bedreiging niet hebben gehoord. Daarnaast heeft de raadsman vraagtekens geplaatst bij de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [aangeefster] omdat zij in nauwe relatie staat tot [benadeelde 1] .
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde feit wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof het volgende.
Aangeefster [aangeefster] heeft verklaard dat verdachte haar op 3 juli 2018 heeft bedreigd. Volgens [aangeefster] wees verdachte haar aan en zei hij toen: “Jij bent de volgende.”
De verklaring van aangeefster [aangeefster] wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 4] . Deze getuige hoorde verdachte tegen [aangeefster] roepen dat zij de volgende was.
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [aangeefster] , nu haar verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 4] . De omstandigheid dat de aanwezige verbalisanten de tenlastegelegde bedreiging niet hebben gehoord, maakt dat – voor zover zij al aanwezig waren op het moment van het uiten van de bedreiging – niet anders.
Gelet op het voorgaande verklaart het hof bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 3 tenlastegelegde bedreiging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.primair:hij op of omstreeks3juli2018teWapenveld,in elk geval in Nederland,

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1]
,
opzettelijk
,van het leven te beroven,
met een riek
, althans een scherp en/of een puntig voorwerp,
meermalen
, althans eenmaalin het lichaam van die [benadeelde 1] heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:hij op
of omstreeks3 juli 2018, te Wapenveld, gemeente Heerde,
[benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
, terwijl verdachte een riek, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hand(en) had,naar [het] slachtoffer gewezen en
/ofdaarbij deze dreigende woorden toegevoegd: “Jij bent de volgende die ik eraan rijg”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl verdachte een
of meerderestap
(pen)richting die [benadeelde 2] deed;
3:hij op
of omstreeks3 juli 2018, te Wapenveld, gemeente Heerde,
[aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [aangeefster] deze dreigende woorden toe te voegen: “Jij bent de volgende”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Beroep op noodweer ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat aan verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit een beroep op noodweer toekomt, omdat – kort en zakelijk weergegeven – hij zich mocht verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval van [benadeelde 1] .
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep toekomt op noodweer omdat - kort gezegd – het handelen van de verdachte naar de kern bezien als aanvallend dient te worden beschouwd.
Oordeel van het hof
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is “geboden door de noodzakelijke verdediging” worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
Het hof stelt op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Kort nadat de verdachte op 3 juli 2018 thuis kwam, begon [benadeelde 2] vanaf de galerij voor zijn woning in de richting van de verdachte en diens vrouw te schreeuwen. [benadeelde 1] is al schreeuwend met een houten stoelpoot in zijn handen richting het huis van de verdachte gelopen. Daar heeft hij eerst de stoelpoot langs het hek gehaald dan wel heeft hij met de stoelpoot op het hek geslagen en is vervolgens de tuin van de woning van de verdachte ingelopen. Daar heeft hij meerdere malen op het woonkamerraam en de voordeur van de woning van de verdacht geslagen en heeft hij onder andere door de brievenbus en het door het raam geschreeuwd. Hij heeft daarbij onder andere gedreigd het minderjarige dochtertje van de verdachte – dat op dat moment in de woning was – te zullen verkrachten. Ook heeft hij gedreigd de verdachte en diens vrouw dood te zullen slaan. In een poging om de gedragingen van [benadeelde 1] te stoppen, heeft de verdachte de voordeur geopend. [benadeelde 1] is hierop de woning binnen gekomen. Verdachte heeft [benadeelde 1] vervolgens de woning uit weten te werken. Nadat het gelukt was om de voordeur weer te sluiten heeft de verdachte uit de schuur een riek gepakt en deze achter de kast in de gang gezet. Ondertussen gingen de gedragingen van [benadeelde 1] onverminderd door. Toen de verdachte voor de tweede maal de deur opende kwam [benadeelde 1] dreigend met de stoelpoot op hem af. De verdachte heeft daarop de riek gepakt en [benadeelde 1] minimaal 6 maal met de riek gestoken.
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de goederen van de verdachte en van een onmiddellijk driegend gevaar voor een dergelijke aanranding van het lijf van de verdachte, van zijn vrouw en van hun dochtertje, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Naar het oordeel van het hof kon onder de gegeven omstandigheden, waarbij het hof met name belang hecht aan het feit dat het ging om een ogenblikkelijke aanranding van het woonhuis en een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding op het gezin van de verdachte, van de verdachte niet kon worden gevergd dat hij zich aan de aanval zou onttrekken.
Het hof is evenwel van oordeel dat de bewezenverklaarde gedraging van de verdachte niet in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Van verdachte had in redelijkheid mogen worden gevergd dat hij zich op een minder ingrijpende wijze tegen de hierboven beschreven aanranding zou hebben verdedigd dan door tot tenminste zes keer toe met de riek in te steken op het slachtoffer. Hiermee is verdachte buiten de grenzen van een noodzakelijke verdediging getreden.
Daarop stuit het beroep op noodweer af.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert telkens op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Beroep op noodweerexces
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft meer subsidiair betoogd dat verdachte een beroep toekomt op noodweerexces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Volgens de raadsman heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging waarvan bij hem sprake was.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt, nu er geen sprake is geweest van een noodweersituatie omdat verdachte de aanval koos.
Oordeel van het hof
Voor noodweerexces geldt dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging onder meer sprake kan zijn indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was. Uit het wettelijk vereiste dat de gedraging het “onmiddellijk gevolg” moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde “onmiddellijk gevolg” kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Voorts kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn.
Onder het kopje “strafbaarheid van het bewezen verklaarde” is vastgesteld dat verdachte zich op het moment van het steken geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer en dat de verdachte daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld of aannemelijk is geworden dat verdachte verder is gegaan dan geboden was als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging .
Naar het oordeel van het hof dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Het hof overweegt daartoe als volgt.
[benadeelde 1] heeft een voor verdachte, zijn vrouw en dochtertje buitengewoon beangstigende en intimiderende situatie in het leven geroepen door hen bij hun eigen huis, bij uitstek de plek waar zij zich veilig zouden moeten kunnen voelen, aan te vallen op de wijze zoals hij heeft gedaan. Dat als gevolg van die omstandigheden een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte is ontstaan acht het hof goed voorstelbaar. Dat dit bij de verdachte ook daadwerkelijk zo is geweest, leidt het hof met name af uit de verklaring van partner van verdachte dat bij hem “het licht uitging” nadat [benadeelde 1] zei: “Doe godverdomme die deur open want ik kom je dochter verkrachten”, alsmede uit het feit dat de verdachte heeft verklaard zich niet meer te kunnen herinneren dat hij [benadeelde 1] heeft gestoken, in samenhang bezien met diens verklaring dat hij niet alleen boos was, maar ook heel erg bang voor de veiligheid van hemzelf en van zijn vrouw, maar vooral voor de veiligheid van zijn dochter.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat het handelen van verdachte een onmiddellijk gevolg is geweest van voornoemde hevige gemoedsbeweging bij verdachte. Het hof heeft hierin meegewogen de zeer beangstigende en intimiderende wijze waarop [benadeelde 1] verdachte en zijn familieleden gedurende langere tijd bij en op enig moment zelfs in de gang van hun eigen woning heeft benaderd, het feit dat – zoals verdachtes partner treffend heeft verwoord – bij verdachte “het licht uitging” en dat het handelen van verdachte plaatsvond direct na deze vaststelling van verdachtes partner op het moment dat de aanranding door [benadeelde 1] nog plaatsvond.
Naar het oordeel van het hof komt aan de verdachte dan ook een beroep op noodweerexces toe, zodat hij ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde niet strafbaar is en te dier zake dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten is verdachte strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte ter zake van deze feiten niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar.
De rechtbank heeft verdachte voor de onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat ingeval een veroordeling volgt een geheel voorwaardelijke straf of een voorwaardelijke gevangenisstraf met een werkstraf een passende reactie zou zijn.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige bedreigingen. Verdachte heeft tegen [benadeelde 2] gezegd: “Jij bent de volgende die ik eraan rijg.” en tegen [aangeefster] : “Jij bent de volgende.” Aangezien verdachte kort voor deze geuite bedreigingen daadwerkelijk iemand met een riek had gestoken, waarvan de slachtoffers van de bedreigingen op de hoogte waren, hebben de twee slachtoffers zich ernstig bedreigd en angstig kunnen voelen en heeft bij hun de redelijke vrees kunnen ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook daadwerkelijk zou worden gepleegd. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan. Gelet op de ernst van de door hem geuite bedreigingen zal het hof een hogere straf opleggen dan waarvan de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting uitgaan bij een (verbale) bedreiging. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf van één week (met aftrek van voorarrest) passend en geboden is ten aanzien van de onder 2 en 3 bewezenverklaarde bedreigingen. Omdat verdachte deze straf al volledig heeft uitgezeten in voorlopige hechtenis, hoeft hij niet terug naar de gevangenis. De door het hof opgelegde straf is veel lager dan de eis van de advocaat-generaal omdat het hof verdachte ontslaat van alle rechtsvervolging ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag, het ernstigste feit op de tenlastelegging.
Beslag
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de riek verbeurd wordt verklaard en dat de in beslag genomen schoenen van verdachte aan hem worden teruggegeven.
Nu verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging voor feit 1 primair staat het bepaalde in artikel 33 lid 1 Wetboek van Strafrecht aan verbeurdverklaring van de riek in de weg. Ook kan het hof niet vaststellen dat het ongecontroleerde bezit van de riek in strijd met de wet of het algemeen belang is, zodat het hof ook niet aan onttrekking aan het verkeer toekomt. Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van de riek en zijn in beslag genomen broek en schoenen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.184,01. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.638,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] wordt toegewezen conform de beslissing van de rechtbank.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding vanwege de bepleite vrijspraak van feit 1 dan wel omdat hij heeft betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van dat feit.
Het hof heeft geoordeeld dat verdachte niet strafbaar is ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. Omdat verdachte naar het oordeel van het hof een geslaagd beroep toekomt op noodweerexces, wordt hij ten aanzien van dit feit ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof zal de benadeelde partij
[benadeelde 1] daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg € 300,00. De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de ingediende vordering. De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd, maar heeft daarbij haar vordering tot schadevergoeding verlaagd met een bedrag van € 300,00. Omdat haar vordering € 300,00 bedroeg, betekent dit dat zij in hoger beroep de facto geen schadevergoeding meer vordert. Daarom zal het hof geen beslissing nemen op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de riek en de broek en schoenen van verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. C. Caminada, voorzitter,
mr. M.H.D.M. van Leent en mr. S. Bek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen, griffier,
en op 31 oktober 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 31 oktober 2019.
Tegenwoordig:
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. J.B.H.M. Simmelink, advocaat-generaal,
J.R.M. Roetgerink, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.