ECLI:NL:GHARL:2019:9410

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
200.257.416/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake uithuisplaatsing van minderjarigen en verzoek om deskundigenonderzoek

In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 31 oktober 2019, wordt de uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen besproken. De ouders, die gezamenlijk het gezag over de kinderen hebben, hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de kinderen uit huis zijn geplaatst. De ouders verzoeken het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en om een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren naar de opvoedmogelijkheden van de ouders, met het oog op een mogelijke terugplaatsing van de kinderen. De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om het beroep van de ouders niet-ontvankelijk te verklaren.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 16 november 2017 uithuisgeplaatst zijn en dat er zorgen zijn over de opvoedingssituatie bij de ouders, die te maken hebben met huiselijk geweld en verwaarlozing. De ouders hebben in het verleden hulp ontvangen, maar er zijn twijfels over hun vermogen om de kinderen adequaat op te voeden. Het hof heeft besloten dat het noodzakelijk is dat de kinderen voorlopig in het gezinshuis blijven wonen, maar staat wel open voor een deskundigenonderzoek om de situatie van de ouders en de kinderen verder te onderzoeken. Het hof heeft het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) verzocht om een deskundige voor te dragen en om de kosten van het onderzoek te begroten. De beslissing van de rechtbank blijft voorlopig van kracht totdat het deskundigenonderzoek is afgerond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.257.416/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/189701 / JE RK 19-53)
beschikking van 31 oktober 2019
in het hoger beroep van
[verzoekster]en
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder, de vader of gezamenlijk: de ouders,
advocaat mr. P. Rietberg te Groningen,
tegen
de gecertificeerde instelling
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[het gezinshuis],
verder te noemen: het gezinshuis.

1.De procedure bij de rechtbank

In de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 28 februari 2019, met zaaknummer C/18/189701 / JE RK 19-53, staat hoe de procedure bij de rechtbank is verlopen.

2.De procedure bij het gerechtshof

2.1
Het gerechtshof (hierna: het hof) heeft de volgende stukken gekregen van partijen:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 4 april 2019;
- het verweerschrift met productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in]
2006 is door het hof gevraagd zijn mening over de zaak te komen vertellen of op te schrijven maar heeft dat niet gedaan.
2.3
Het hof heeft de zaak behandeld tijdens zijn zitting in Leeuwarden op
10 oktober 2019. Bij die zitting waren:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- namens de GI mevrouw [B] (de gezinsvoogd) en mevrouw [C] .

3.Wat in het hoger beroep vaststaat

3.1
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren [de minderjarige1] , net al genoemd, [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2010 en [de minderjarige3] (verder te noemen: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2015. De ouders hebben samen het gezag over de kinderen.
3.2
Op 16 november 2017 zijn de kinderen met toestemming van de ouders uit huis geplaatst. De kinderen zijn toen in een [het gezinshuis] (hierna: het gezinshuis) gaan wonen.
3.3
Bij beschikking van 5 december 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank
Noord-Nederland, locatie Groningen, [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Ook is toen een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de plaatsing van de kinderen in het gezinshuis. De (definitieve) ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn hierna steeds verlengd. Voor het laatst tot 2 maart 2020 bij de beschikking waar de ouders nu hoger beroep tegen hebben ingesteld. Die beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, dat wil zeggen dat de GI alvast de beschikking van de rechtbank mag gebruiken en niet hoeft te wachten tot het hof een beslissing in het hoger beroep geeft.
3.4
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] wonen ook nu nog in het gezinshuis.

4.Waar het in hoger beroep over gaat

De uithuisplaatsing van de kinderen. Wat de ouders vragen.
4.1
Waar het in deze zaak over gaat is of het noodzakelijk is dat de kinderen nog langer uithuisgeplaatst zijn en moeten blijven. De ouders vragen het hof de bestreden beschikking op dit punt te vernietigen en ze vragen het hof om allereerst de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar inleidend verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing of om dit verzoek af te wijzen. Voor het geval het hof dat niet wil toewijzen, vragen zij om een deskundigenonderzoek te laten doen naar de opvoedmogelijkheden van de ouders in verband met een mogelijke thuisplaatsing van de kinderen. De ouders wijzen op hun recht op grond van artikel 810a tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Het hof zou dan het NIFP Noord-Oost moeten verzoeken te bemiddelen bij de benoeming van een deskundige, verbonden aan die organisatie, aan wie een achttal vragen (zoals opgeschreven in het beroepschrift) zal worden gesteld. Ook vragen de ouders om de machtiging tot uithuisplaatsing toe te wijzen voor een kortere duur dan door de GI gevraagd, of anders voor de duur die het hof juist vindt.
Wat de GI vraagt
4.2
De GI voert verweer en zij vraagt het hof het door de ouders ingestelde beroep
niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waartegen de ouders beroep hebben ingesteld in stand te laten.
Wat in de wet staat
4.3
In artikel 1:265b, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat:
"De kinderrechter kan de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid".
In artikel 1:265c lid 2 BW staat:
"De kinderrechter kan op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen".
In artikel 810a lid 2 Rv staat (kort samengevat) dat de rechter onder meer in zaken over de ondertoezichtstelling van minderjarigen op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van art. 810a lid r Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.

5.De tussenbeslissing van het hof

De uithuisplaatsing van de kinderen
5.1
Het hof heeft uit het dossier en uit wat op de zitting is besproken, begrepen dat toen de kinderen uithuisgeplaatst zijn er veel zorgen waren over de kinderen en de situatie waarin zij thuis opgroeiden. Beide ouders hebben verstandelijke vermogens die beperkter zijn dan die van de meeste ouders. De ouders maakten veel ruzie en er was huiselijk geweld tussen de ouders en naar de kinderen. De kinderen werden verwaarloosd zowel waar het ging om hun opvoeding/gedrag (te weinig regels en duidelijkheid) als emotioneel (te weinig aandacht, warmte, reageren op hun behoeften). Er was al met al onvoldoende veiligheid thuis. Als gevolg van dat alles lieten de kinderen (met name [de minderjarige1] ) gedragsproblemen zien en een ontwikkelingsachterstand. Er is lang en veel hulp geweest voor het gezin. Vooral van het [D] Groningen en van [E] . Dit lijkt wel verbetering te geven maar er komt dan ook weer terugval. De vraag is of de ouders wat geleerd is wel kunnen onthouden en toepassen. Bij de vraag of ouders de kinderen kunnen opvoeden is het belangrijk om hun netwerk (familie, buren, kerk) erbij te betrekken. Misschien is hulp van dit netwerk echt onmisbaar voor de ouders bij de opvoeding en verzorging van de kinderen.
De GI heeft door [E] een onderzoek laten doen naar de opvoedingsmogelijkheden van beide ouders. Dit heeft [E] in rapporten van 9 april 2018 (onderzoeken naar verstandelijk functioneren) en juli 2018 (onderzoeken naar emotioneel functioneren) opgeschreven. Daarin staat ook wat het verstandelijk niveau van de ouders is. De GI heeft door wat er in deze rapporten staat besloten dat de kinderen niet meer terug naar de ouders kunnen en dat zij moeten opgroeien in het gezinshuis. De GI heeft nog overleg gehad met het NIFP over een aanvullend onderzoek. Volgens de GI vond het NIFP dit aanvullend onderzoek niet nodig, maar dit wilde het NIFP niet op papier zetten.
5.2
Het hof vindt dat de hierboven opgeschreven zorgen maken dat het noodzakelijk was en is dat de kinderen uithuisgeplaatst zijn en dat zij in elk geval nu niet naar huis kunnen.
Wat de ouders als eerste van het hof vragen, namelijk om de beslissing van de rechtbank te vernietigen en de gevraagde machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen, zal het hof dan ook nu niet doen. Wel zal het hof deze beslissing uitstellen tot er een onderzoek is geweest. Daarover is hieronder verder te lezen.
Het NIFP-onderzoek
5.3
De ouders hebben in het geval het hof vindt dat de kinderen niet terug naar huis kunnen, gevraagd om een NIFP-onderzoek te laten doen. Het hof vindt dat dit verzoek van de ouders voldoende duidelijk is en op deze zaak is gericht en dat een onderzoek van belang is voor de beslissing van de zaak. Het hof ziet geen feiten of omstandigheden waaruit moet worden afgeleid dat het belang van de kinderen zich zo tegen een onderzoek verzet dat dat onderzoek niet gedaan moet worden. Daarbij vindt het hof de volgende punten van belang:
- de kinderen hebben voordat zij uithuisgeplaatst werden best wel lang thuis gewoond zonder dat er signalen waren of aanleiding was voor een uithuisplaatsing;
- er is een netwerk betrokken bij de ouders (familie/buurman/kerk). De vraag is of en hoe dit netwerk bepalend kan zijn voor de vraag of ouders (met hulp van dit netwerk) de kinderen kunnen opvoeden. Dit moet ook in een onderzoek worden betrokken;
- het hof ziet een niet zo goed te verklaren verschil tussen de resultaten van het
PO-onderzoek en de indruk die de ouders op de zitting maken en het feitelijk functioneren in het dagelijks leven van de ouders (moeder werkt full-time in de thuiszorg);
- van belang is hier dat de vader de hoofdopvoeder is en de beperkingen van de vader minder dan die van de moeder lijken;
- de kinderen, die lang hebben thuis gewoond, met name de oudsten (van wie [de minderjarige1] zegt dat hij het liefst bij zijn ouders wil wonen) zijn nu in een opvoedingssituatie die niet te vergelijken is met een gezin. Zij wonen in een grote groep kinderen (+/- 20).
5.4
Het hof is daarom van oordeel dat het verzoek van de ouders tot het (doen) verrichten van een NIFP-onderzoek moet worden toegewezen. Dit onderzoek moet zich richten op de kinderen, de ouders en het mogelijk toekomstig wonen/opgroeien van de kinderen. Het hof stelt zich voor daarbij de volgende onderzoeksvragen aan de deskundige voor te leggen, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de al door de ouders voorgestelde vragen:
1. Hoe kan de ontwikkeling en het functioneren worden beschreven van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2006;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2010;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2015.
2. Hoe is het verstandelijk vermogen van de vader en van de moeder te beschrijven?
- op basis van klinische impressies;
- op basis van psychologisch testonderzoek.
3. Hoe is de persoonlijkheid en het functioneren van de vader en van de moeder te beschrijven?
- op basis van klinische impressies;
- op basis van psychologisch testonderzoek.
4. Wat zijn de affectieve en pedagogische vaardigheden van de ouders in relatie tot de opvoedingsbehoeften van de kinderen?
5. In hoeverre beïnvloeden de bevindingen over het verstandelijk vermogen, de persoonlijkheid en het functioneren van de ouders hun affectieve en pedagogische vaardigheden in relatie tot hun kinderen?
6. In hoeverre is (terug)plaatsing van de kinderen (op korte of lange termijn) bij de ouders in het belang van de kinderen, gelet op de bevindingen over het verstandelijk vermogen, de persoonlijkheid en het functioneren van de ouders en gelet op de ontwikkeling en het functioneren van de kinderen? Zijn er contra-indicaties voor een (terug)plaatsing van de kinderen bij de ouders?
7. Indien tot (terug)plaatsing bij de ouders kan worden overgegaan, is hulpverlening dan aangewezen? Zo ja, voor wie, in welke vorm, waar dient deze op gericht te zijn en hoe zullen de ouders zich hiertegenover opstellen dan wel ervan kunnen profiteren?
8. Kunt u bij de hiervoor genoemde vraag betrekken of terugplaatsing mogelijk is met inzet van het netwerk van de ouders en welke inzet dan daarbij nodig is?
9. In hoeverre komen uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en het welzijn van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en de te nemen beslissing?
5.5
Het hof zal het NIFP vragen om
binnen een termijn van drie wekenna dagtekening van deze beschikking een deskundige voor te stellen, eventuele nadere of andere vragen te formuleren, indien dit in de ogen van het NIFP dan wel de voorgestelde deskundige (meer) aangewezen is voor het onderzoek dat het hof voor ogen staat, en de kosten van het onderzoek te begroten.
5.6
Ter beantwoording van de hiervoor genoemde vragen zal het hof (op voorhand) aanvullende stukken en informatie uit het dossier aan het NIFP verstrekken. Het hof verzoekt partijen om het hof zo spoedig mogelijk,
uiterlijk één week na heden, te laten weten of en welke bezwaren er bestaan tegen de verstrekking van deze aanvullende gegevens.
5.7
Het bericht van het NIFP zal door het hof worden doorgezonden aan partijen. Zij kunnen daarop
binnen twee wekenlaten weten wat zij van de door het hof voorgestelde vragen vinden en of vragen in hun visie nog moeten worden aangevuld. Ook kunnen de ouders dan laten weten of ze het eens zijn met de benoeming van de voorgestelde deskundige. Het hof gaat ervan uit dat de ouders goed zullen meewerken aan het onderzoek en dat zij alle voor het onderzoek nodige informatie zullen geven.
5.8
Het hof laat aan de deskundige de inrichting van het onderzoek over, met dien verstande dat hij/zij de 'leidraad deskundige in civiele zaken' in acht dient te nemen, zoals gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
5.9
Het aan de deskundige toekomende bedrag wordt bij de te geven eindbeschikking overeenkomstig de daarvoor en krachtens de wet gestelde regelingen in dit geval ten laste van ’s Rijks kas door de griffier aan de deskundige betaald. Het hof tekent hierbij aan dat het NIFP, dan wel de voorgestelde deskundige de kosten van het onderzoek vooraf dient te begroten en het hof daarvan een bevestiging dient te sturen, alvorens het onderzoek te starten.
5.1
Het hof zal bij een volgende tussenbeschikking overgaan tot benoeming van een deskundige om de onder rechtsoverweging 5.4 beschreven, eventueel nog aan te passen, vragen te beantwoorden.
5.11
In afwachting van het deskundigenonderzoek blijft de beslissing van de rechtbank gelden. Dat betekent dat de kinderen in het gezinshuis blijven.
5.12
Hieronder staat de beslissing die het hof neemt gelet op alles wat hierboven geschreven is.

7.De beslissing

Het hof,
voordat definitief wordt beslist:
verzoekt het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Noord-Oost Nederland, in de persoon van mevrouw [F] ,
postadres:
Postbus 870,
8000 AW Zwolle,
bezoekadres:
Schuurmanstraat 2
8011 KP Zwolle
telefoon: 088-0710600
e-mail: NIFPNoordOostNederland@dji.minjus.nl,
om een onafhankelijk deskundige voor te dragen voor het verrichten van een onderzoek ter beantwoording van de hiervoor onder rechtsoverweging 5.4 vermelde vragen;
verzoekt het NIFP het hof te berichten als bedoeld in rechtsoverweging 5.5, en indien een deskundige wordt voorgesteld, een begroting van de kosten te verstrekken als bedoeld in rechtsoverweging 5.9, en wel uiterlijk op
21 november 2019;
stelt partijen en overige belanghebbenden in de gelegenheid te informeren en te reageren als bedoeld in rechtsoverweging 5.6, uiterlijk
één week na heden, en 5.7, uiterlijk op
5 december 2019;
draagt de griffier op een afschrift van deze beschikking te doen komen aan het NIFP;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, I.M. Dölle en G.B.A. Brummer, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 31 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.