ECLI:NL:GHARL:2019:9393

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
21-006320-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man wegens ontuchtige handelingen met een minderjarige, inclusief gevangenisstraf en schadevergoeding aan het slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, een man, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, wegens het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De zaak kwam aan het hof na een hoger beroep van de verdachte tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld voor het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, dat op dat moment 15 jaar oud was.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en heeft de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waaronder geslachtsgemeenschap met het slachtoffer. De verdachte heeft ontkend dat er sprake was van geslachtsgemeenschap, maar het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer en ondersteunend bewijs, zoals WhatsApp-berichten, als voldoende betrouwbaar beoordeeld. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als werkgever en dat zijn handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, beoordeeld. De benadeelde partij had een schadevergoeding gevorderd voor zowel materiële als immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot een bedrag van € 8.410,00 toegewezen, bestaande uit € 6.910,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd voor de proeftijd van de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht bij de reclassering en een verbod op contact met het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006320-17
Uitspraak d.d.: 4 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 14 november 2017 met parketnummer 05-740137-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1977] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd. Het hof heeft daarnaast kennis genomen van dat wat door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Winters, en door de advocaat van de benadeelde partij, mr. B.J.F. Hofmans, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van 14 november 2017 door de rechtbank Gelderland veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, wegens het met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, plegen van ontuchtige handelingen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 17.010,05 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het onder meer tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- ten laste gelegd dat:
primair
hij (op één of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 15 augustus 2015 tot en met 15 oktober 2015 te Groesbeek, in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [1999] , buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , door geslachtsgemeenschap met haar te hebben en/of met haar te tongzoenen, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt.
subsidiair
hij (op één of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 15 augustus 2015 tot en met 15 oktober 2015 te Groesbeek, in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [1999] , buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd door met die [slachtoffer] te tongzoenen, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Hij heeft hiertoe aangevoerd dat aangeefster tot in detail verteld heeft wat er volgens haar gebeurd is. Uit de verklaringen van collega’s en het ex-vriendje van aangeefster blijkt dat zij allemaal in de gaten hadden dat er iets speelde. Er zijn ook al eerdere incidenten geweest waarbij verdachte te handtastelijk werd op de werkvloer. De aangifte vindt steun in de Whats App-gesprekken die hebben plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster. Hieruit blijkt dat het om meer gaat dan enkel tongzoenen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair aan hem ten laste gelegde feit. Het tongzoenen heeft verdachte bekend. Dit valt echter niet binnen de delictsomschrijving van artikel 245 Sr, maar dient gekwalificeerd te worden als ontuchtige handeling. Om deze reden heeft de verdediging zich voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd.
De aangifte is onbetrouwbaar. De overige verklaringen zijn gebaseerd op deze onbetrouwbare aangifte. Aangeefster is naar eigen zeggen bekend met liegen, waardoor met haar verklaring zeer terughoudend moet worden omgegaan. De verklaring van aangeefster is daarnaast ingegeven door haar ouders. Steunbewijs is er onvoldoende en dit laat de mogelijkheid van interpretatie open.
Aangeefster heeft de werkelijkheid verdraaid. Verdachte heeft wel seks gehad in de badkamer, maar niet met aangeefster maar met zijn toenmalige vriendin [(ex-)vriendin verdachte] . Aangeefster wist dat dit gebeurd was. Aangeefster heeft gedaan alsof dit tussen haar en verdachte gebeurd is.
De door de rechtbank aangehaalde WhatsApp-berichten leveren geen enkel bewijs op voor geslachtsgemeenschap, hiervoor is teveel ruimte voor interpretatie. Van het bericht ‘
Maar dat we half seks hebben gehad heb ik ni gezegd’zit in het dossier bovendien enkel een screenshot, terwijl dit bericht niet terugkomt in de
backupvan de berichtentijdlijn. Uit een aanvullend opgemaakt proces-verbaal blijkt dat de politie hiervoor verschillende verklaringen bedacht heeft. Een van de verklaringen is dat aangeefster het bericht of binnen 7 minuten of binnen 68 minuten heeft verwijderd. Uit het screenshot is echter niet af te leiden wanneer deze is gemaakt. De mogelijkheid blijft open dat er geknoeid is met het screenshot. ‘Half seks’ zou er bovendien juist op kunnen duiden dat er geen seks heeft plaatsgevonden.
In aanvulling hierop heeft verdachte aangegeven dat aangeefster toegang had tot zijn telefoon en dat het zeer goed mogelijk is dat zij de berichten zelf gestuurd heeft.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. [1] Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof gaat uit van de volgende bewijsmiddelen.
Op 28 oktober 2015 heeft [slachtoffer] (geboren op [1999] ) aangifte gedaan van ontucht, gepleegd in Groesbeek in de periode van 15 juni 2015 tot en met 19 oktober 2015. [2]
Zij heeft verklaard dat zij op zoek was naar werk en via een vriendin uitkwam bij het café van verdachte. Na een sollicitatiegesprek werd zij daar aangenomen. Zij werkte daar zwart en op wisselende tijden. In de eerste week werd aangeefster door verdachte toegevoegd aan de groepsapp van het werk. Later kreeg zij ook privé-appjes van verdachte. In het begin ging dat alleen over het werk. Door de manier waarop verdachte keek naar aangeefster en door dingen die hij tegen haar zei, kreeg zij gevoelens voor hem. Op een dag was aangeefster in een schuur bij het café om wijn te halen. Verdachte kwam heel dicht bij haar staan en zei dat zij blufte. Hij stond met zijn buik tegen haar rug aan, sloeg een arm om haar lichaam en liet zijn hoofd op haar schouder rusten. Aangeefster wist dat het bluffen sloeg op een kus. Aangeefster draaide zich om en gaf verdachte een kus op de mond. De volgende avond gaf verdachte aangeefster een kus op haar mond. Na die zoen kreeg aangeefster een app van verdachte dat het eigenlijk niet kon en dat haar vader hem zou vermoorden. Aangeefster heeft verklaard dat zij en verdachte elkaar heel vaak een kus op de mond hebben gegeven. Na de tweede of derde keer kussen werd er ook getongzoend. Tijdens het zoenen zat verdachte aan haar kont. Later zijn zij meer gaan voelen, maar niet onder de kleding. Verdachte voelde bij de vagina en borsten van aangeefster. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster meerdere keren gezoend heeft; dit zoenen bestond (ook) uit tongzoenen. [4] Verdachte wist dat aangeefster 15 jaar oud was. [5] De eerste zoen vond plaats in de opslagschuur. [6] Verdachte pakte aangeefster ook weleens bij haar billen. [7]
Rond 15 september 2015 was aangeefster aan het werk in de keuken. Verdachte had al twee keer geprobeerd om aangeefster mee naar boven te krijgen. Dit had aangeefster geweigerd. Op of rond voornoemde dag moest aangeefster van verdachte eten naar boven brengen. Verdachte liep achter haar aan en bleef bij de deur van de badkamer staan. Toen aangeefster weer naar beneden liep begonnen zij en verdachte te zoenen. Verdachte deed de badkamerdeur open. Samen struikelden zij naar binnen. Verdachte maakte zijn riem en de riem van aangeefster los. Hij deed haar broek en zijn broek omlaag. Hierdoor hingen hun broeken op de knieën. Toen ging de piemel van verdachte in de vagina van aangeefster. Dit gebeurde zonder condoom. Aangeefster stond hierbij voorover gebukt tegen de badrand aan en verdachte stond achter haar. Na ongeveer twee minuten kwam er iemand de trap oplopen. Verdachte en aangeefster schrokken en deden snel de kleren weer aan. Hierna zijn zij naar beneden gegaan. Later die avond maakte verdachte nog een grapje van: “Ik zal je vader maar niet vertellen dat ik mijn lul drie minuten in zijn dochter heb gehad”. Daarnaast zei hij tegen aangeefster dat zij het die avond wel kon afmaken omdat zij bij [getuige 3] zou slapen. Verdachte heeft één keer seks met aangeefster gehad. [8] De reden dat aangeefster als datum 15 september 2015 inschat als de datum waarop het gebeurd is, is dat zij op 10 september ongesteld werd en dat meestal vier of vijf dagen duurt. De dag dat ze seks hadden, was zij niet meer ongesteld.
Verdachte zei tegen aangeefster dat zij het nooit aan iemand moesten vertellen en als het uitkwam dat ze dan zouden zeggen dat ze elkaar alleen een kus op de mond hadden gegeven. In eerste instantie heeft aangeefster tegen haar (ex-)vriendje en ouders verteld dat zij en verdachte gezoend hebben. Twee dagen later (
het hof begrijpt: op 18 oktober 2015) heeft zij aan haar ouders verteld dat zij en verdachte ook seks gehad hadden. [9] Haar vader heeft hierover verklaard dat aangeefster hem het volgende vertelde. Het was gebeurd een dag na haar ongesteldheid, 15 september. Die dag was zij al twee keer benaderd door verdachte. Aangeefster heeft dit toen afgewezen. Zij moest toen eten brengen naar een Pool die boven woont. Verdachte is aangeefster toen achterna gelopen. Zij zijn samen de badkamer ingegaan. Aangeefster moest zich omdraaien en toen heeft verdachte haar echt geneukt. Er was geen condoom gebruikt. Het was broek omlaag, erin en dat was het. [10]
De eerste persoon die wist dat er iets speelde tussen aangeefster en verdachte was [getuige 2] , een collega en schoolgenoot van aangeefster. Zij wist dit al voordat er seks was geweest, maar nadat verdachte en aangeefster seks hadden gehad heeft aangeefster dat ook aan haar verteld. [11] Op 18 oktober hoorde het (ex-)vriendje van aangeefster, [getuige 3] , voor het eerst dat aangeefster en verdachte ook seks hadden gehad. Dit hoorde hij van [klasgenoot] , een klasgenoot van aangeefster. Op 21 oktober 2015 vertelde aangeefster aan getuige [getuige 3] dat verdachte twee keer had aangedrongen op seks. Aangeefster had dat twee keer afgeslagen. Bij de derde keer moest aangeefster een bord eten naar boven brengen. Verdachte was haar gelijk achterna gegaan, heeft haar opgewacht bij de trap en heeft haar meegenomen naar de badkamer. Zij hebben toen seks gehad, zonder condoom. Aangeefster zei tegen [getuige 3] : “Broek uit, erin en eruit en broek aan”. [12]
Aan het dossier is een uitdraai van WhatsApp-gesprekken toegevoegd die tussen het account van verdachte en dat van aangeefster hebben plaatsgevonden:
Op 15 september 2015 vraagt verdachte aan aangeefster of zij morgen een paar uurtjes wil werken. Aangeefster antwoordt vervolgens “ja hoor, dan kom ik wel gelijk vanuit school”. Vervolgens blijkt dat dit dan rond half 5 / 5 uur zou zijn. Op 16 september schrijft aangeefster dat zij er al om 16.00 uur kan zijn. Verdachte schrijft vervolgens: “Dan ben ik er al meisje”. [13]
Op 17 september 2015 om 08.13 uur vraagt aangeefster aan verdachte: “Heb je er spijt van [verdachte] ?” Waarop verdachte antwoordt: “Het is de leeftijd [slachtoffer] ”. [14]
Op 21 september 2015 om 18.34 uur schrijft verdachte aan aangeefster: “ [(ex-)vriendin verdachte] en ik gaan het weer proberen”. “Sorry”. “En ik heb het vertelt”. “Maar ze zegt verder niks”. Aangeefster schrijft vervolgens om 18.36 uur: “O god”. “Ze vermoord me” . Om 18.41 uur schrijft zij vervolgens: “Ze vermoord me niet ”. En dan om 20.01 uur: “Hoe moet ik nou weten of dat ene wel tussen ons blijft [verdachte] ?”. Waarop verdachte antwoordt: “Geloof me dat hou ik bij me” (00.47 uur). [15]
Van een deel van deze gesprekken bevindt zich in het dossier ook een screenshot. Uit dit screenshot blijkt dat verdachte om 18.36 uur aan aangeefster heeft geschreven: “Maar dat we half seks hebben gehad heb ik ni gezegd”. Dit screenshot is ook gemaakt om 18.36 uur. [16] Het hof constateert dat dit bericht geplaatst kan worden tussen de berichten van aangeefster: ‘Ze vermoord me”(18.36 uur) en “Ze vermoord me niet ”(18.41 uur).
Het hof overweegt als volgt.
Het hof zal eerst ingaan op de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Naar het oordeel van het hof is de verklaring van aangeefster over de ontuchtige handelingen gedetailleerd. De verklaring bevat details over de handelingen die plaatsvonden en de dingen die gezegd zijn door verdachte na het seksuele contact. Aangeefster verklaart ook gedetailleerd over het moment waarop het seksueel binnendringen heeft plaatsgevonden; zij koppelt dit aan haar menstruatiecyclus. Uit de WhatsApp-gesprekken blijkt bovendien dat aangeefster toen ook gewerkt heeft en dat verdachte op die dag in het café aanwezig was. Aangeefster verklaart genuanceerd over haar gevoelens voor verdachte en lijkt de feiten op geen enkele wijze aan te dikken. In de omstandigheid dat aangeefster pas op een later moment tegen haar ouders heeft verteld dat er seks had plaatsgevonden, en dat zij vervolgens pas na gesprekken met haar ouders aangifte heeft gedaan ziet het hof geen aanleiding om haar verklaring onbetrouwbaar te achten. Deze gang van zaken past bij de volgens aangeefster met verdachte afgesproken geheimhouding en beperking tot het, desnoods, alléén vertellen dat er was gezoend én bij het gegeven dat aangeefster gevoelens voor verdachte koesterde.
Met de rechtbank is het hof bovendien van oordeel dat het verhaal van aangeefster door getuigen op essentiële punten wordt bevestigd: de datum waarop de geslachtsgemeenschap zou hebben plaatsgevonden, de situatie die aan de seks vooraf ging, de twee eerdere pogingen die verdachte zou hebben ondernomen om seks te hebben met aangeefster, de duur en aard van de seks en het feit dat er geen condoom is gebruikt. Het hof is van oordeel dat deze verklaringen weliswaar op zich niet voldoende zijn om als aanvaardbaar steunbewijs te kunnen dienen, nu het gaat om verklaringen van horen zeggen die tot aangeefster zijn te herleiden, maar deze zijn wel mede dragend voor het betrouwbaarheidsoordeel dat het hof dient te geven ten aanzien van de verklaring van aangeefster.
In de omstandigheid dat uit het dossier blijkt dat aangeefster weleens liegt ziet het hof wel aanleiding om voorzichtig om te gaan met haar verklaringen, maar het hof is, alles afwegende, van oordeel dat de verklaringen van aangeefster over wat er tussen haar en verdachte is voorgevallen als voldoende betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en derhalve voor het bewijs gebezigd kunnen worden.
Naar het oordeel van het hof vindt de aangifte tevens steun in de zich in het dossier bevindende WhatsApp-gesprekken die plaatsvonden tussen aangeefster en verdachte. Het standpunt van de verdediging dat het zeer goed mogelijk is dat er geknoeid is met het screenshot waarin het bericht “
Maar dat we half seks hebben gehad heb ik ni gezegd” is vastgelegd, acht het hof op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Ook de verklaring van verdachte dat aangeefster dat bericht vanaf de telefoon van verdachte naar haar eigen telefoon zou (kunnen) hebben verzonden, acht het hof onaannemelijk, dit te meer nu verdachte ter zitting verklaard heeft dat hij de berichten die om 18.34 uur verzonden zijn wel zelf verstuurd heeft. Verder is niet aannemelijk geworden dat aangeefster die dag een motief had om een dergelijke berichten vanuit de telefoon van verdachte aan haar zelf te sturen, omdat zij op dat moment nog gevoelens had voor verdachte. Dat het bericht op een later moment wellicht door aangeefster verwijderd is, waardoor deze niet in de berichtentijdlijn staat, is in lijn met de afspraak die aangeefster had met verdachte dat zij niks zouden vertellen over seksueel contact. Uit de WhatsApp-gesprekken blijkt bovendien dat zowel aangeefster als verdachte vaker berichten wisten. Verdachte lijkt dit te doen zodat zijn vriendin de berichten niet kan lezen. [17]
Gelet op hetgeen hiervoor is besproken is acht het hof het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Op basis van vaste jurisprudentie kan een tongzoen niet als seksueel binnendringen in de zin van artikel 245 Sr worden aangemerkt, doch enkel als een ontuchtige handeling. Het hof spreekt verdachte daarom van dit deel van de tenlastelegging vrij. Door de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en de verdere redactie van de tenlastelegging komt het hof niet toe aan een beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde tongzoenen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij (op één of meerdere tijdstippen) in
of omstreeksde periode van 15 augustus 2015 tot en met 15 oktober 2015 te Groesbeek,
in ieder geval in Nederland,met [slachtoffer] , geboren op [1999] , buiten echt, een
of meerontuchtige handeling
enheeft gepleegd, die
medebestond
enuit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , door geslachtsgemeenschap met haar te hebben
en/of met haar te tongzoenen,terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Gelderland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met oplegging van bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met oplegging van bijzondere voorwaarden.
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hem te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd door de rechtbank, met uitzondering van de voorwaarden van begeleid wonen, budgetbeheer en dagbesteding.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte is als werkgever een seksuele relatie aangegaan met zijn drieëntwintig jaar jongere, minderjarige werkneemster. Hiermee heeft hij misbruik gemaakt van zijn, uit het grote leeftijdsverschil voortvloeiend, overwicht en van zijn positie als leidinggevende. Het slachtoffer zag in verdachte een persoon die zij kon vertrouwen. Verdachte heeft het in hem gestelde vertrouwen in grove mate geschonden en heeft de gevoelens van een extra kwetsbaar, minderjarig meisje ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen seksuele gerief. Hij heeft hiermee een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte is met zijn handelen volledig voorbijgegaan aan de psychische gevolgen die zijn handelen (zouden kunnen) hebben voor het slachtoffer. Hierbij weegt het hof mee dat de ervaring met betrekking tot slachtoffers van seksueel misbruik leert dat deze slachtoffers veelal geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Uit de door het slachtoffer ingediende vordering benadeelde partij alsmede uit de ingediende slachtofferverklaring is het hof gebleken dat de psychische gevolgen ook in onderhavige zaak voor het slachtoffer groot zijn. Het hof merkt hierbij op dat verdachte bekend was met de kwetsbaarheid van het slachtoffer, wat hem evenwel niet van zijn handelen heeft weerhouden.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof rekening met straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd. Gelet op de ernst van het feit is een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden.
Het hof houdt daarnaast rekening met het Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 september 2019 betreffende verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld is.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf zoals geëist door de advocaat-generaal in beginsel een passende reactie is op een ernstig feit als het onderhavige. Rekening houdend met het tijdsverloop en de leeftijd van het slachtoffer ten tijde van het feit (bijna 16) is het hof echter van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden – waarvan 9 maanden voorwaardelijk – zoals ook is opgelegd door de rechtbank, passend en geboden is en volstaat. Het forse voorwaardelijke deel dient als stok achter de deur, zodat verdachte zich aan de algemene en bijzondere te stellen voorwaarden zal houden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 23.270,05, bestaande uit:
1.
Materiële schade
a.
Gederfde inkomsten
i) [bedrijf] € 375,05
ii) Café Restaurant [naam Café Restaurant] € 1995,00
Studievertraging€ 13.400,00
2)
Immateriële schade€ 7.500,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.010,05, bestaande uit € 14.510,05 materiële en € 2.500,00 immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de post van gederfde inkomsten volledig toegewezen kan worden. Ten aanzien van de post studievertraging heeft hij opgemerkt dat niet met zekerheid is vast te stellen dat de opname in de instelling enkel veroorzaakt is door het door verdachte gepleegde feit. Wel duidelijk is dat de studievertraging hier mede door veroorzaakt is, de post kan voor 50% worden toegekend, dus tot een bedrag van € 6.700,-. Voor wat betreft de immateriële schade is een bedrag van € 5.000,- passend. De schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het causale verband tussen de spoedopname en het delict ontbreekt. Uit de onderbouwing blijkt dit verband niet. Gebleken is dat ook vóór het tenlastegelegde het een en ander heeft gespeeld op seksueel gebied tussen de benadeelde partij en haar broers, wat ten grondslag kan liggen aan de opname. Getuigen verklaren ook dat de opname is ingegeven door de thuissituatie van aangeefster. De schadeposten [bedrijf] en Studievertraging dienen dan ook afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard te worden. Bij de schadepost [bedrijf] bestaat daartoe óók aanleiding omdat die post is gebaseerd op werken in (voor daarna niet representatieve) vakantiemaanden. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de posten een onevenredige belasting van het strafproces opleveren en de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van de post inkomstenderving Café Restaurant [naam Café Restaurant] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het causaal verband ontbreekt. De benadeelde partij heeft nog een maand gewerkt na de pleegdatum. De post dient afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard te worden. Het café is bovendien gesloten in januari 2016, dus de gederfde inkomsten kunnen na die datum sowieso niet toegewezen worden. De vordering is ook onvoldoende onderbouwd. Ook om deze reden dient de post afgewezen of niet ontvankelijk verklaard te worden.
Op grond van vergelijkbare zaken is bij het enkele geven van een tongzoen een bedrag van € 200,- aan immateriële schade passend zijn.
Oordeel hof
Voor de leesbaarheid van het oordeel bespreekt het hof eerst de schadepost studievertraging. Vervolgens zullen de overige materiële posten besproken worden. Tot slot zal het hof een oordeel geven over de immateriële schade.

Materiële schade

Studievertraging
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, doordat zij later en/of op een ander niveau de arbeidsmarkt heeft betreden dan, naar aannemelijk is, rekening houdend met goede en kwade kansen, anders het geval zou zijn geweest. Door de verdediging is niet betwist dat, ook al is de situatie van benadeelde anders dan de situatie waarop de richtlijn Studievertraging van de Letselschaderaad normaal gesproken op ziet, het bij het opleidingsniveau van de benadeelde partij passende bedrag aan forfaitaire schadevergoeding uit die richtlijn kan worden gehanteerd, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Met de advocaat-generaal en de verdediging overweegt het hof dat het dossier echter aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de opname van de benadeelde in de [instelling] mede ingegeven is door andere oorzaken dan het door verdachte begane feit. Dit maakt echter niet dat verdachte in aangeefsters te behandelen problemen geen aandeel heeft en hem in het geheel geen blaam treft. Het hof stelt op grond van de overgelegde stukken vast dat het door verdachte begane feit luxerend is geweest voor de spoedopname van de benadeelde en acht verdachte dan ook deels verantwoordelijk voor de hierdoor ontstane schade.
Op basis van het voorgaande stelt het hof de rechtstreeks door het bewezenverklaarde geleden schade wegens studievertraging – op basis van een redelijke toerekening en een schatting – op een bedrag van € 6.700,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de benadeelde partij thans in haar vordering niet kan worden ontvangen, omdat de behandeling nadere onderbouwing vergt en daarom een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Zij kan dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De ingangsdatum van de wettelijke rente over deze schade zal het hof bepalen op 1 september 2017, het begin van de maand waarin de benadeelde partij, zoals zij onbetwist heeft gesteld, bij Defensie (op een lager niveau) is ingestroomd.
[bedrijf]
Ten aanzien van de post inkomstenderving [bedrijf] overweegt het hof als volgt. Uit de onderbouwing bij voornoemde schadepost blijkt dat aangeefster bij [bedrijf] een contract op oproepbasis voor gemiddeld 4,5 uur per maand had. Ter staving van het daadwerkelijk aantal gewerkte uren zijn bijgevoegd de salarisspecificaties van augustus en september 2015. Mede op basis van het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk geworden dat deze salarisspecificaties een juiste afspiegeling zijn van het gemiddeld aantal uren dat aangeefster gedurende schoolperiodes zou kunnen werken. Immers: de maanden augustus en september betreffen grotendeels de periode waarin schoolgaanden, zoals aangeefster, zomervakantie hebben. Het hof kan bovendien op basis van de overgelegde stukken niet vaststellen of de benadeelde op grond van haar kennelijke aanstelling doorbetaald zou krijgen bij ziekte.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat nadere onderbouwing is vereist. Ook in zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Café Restaurant [naam Café Restaurant]
Ten aanzien van de post inkomstenderving Café Restaurant [naam Café Restaurant] overweegt het hof als volgt. Dit betreft de baan van benadeelde bij het bedrijf van verdachte. Gesteld wordt dat de benadeelde partij daar zwart werkte en € 3,50 per uur betaald kreeg. Dit is verder ook niet betwist door de verdediging. Gesteld wordt bovendien dat het gemiddeld aantal uren per maand dat zij daar gewerkt zou kunnen hebben op 60 uren vastgesteld dient te worden. Gevorderd wordt een schadebedrag van € 1.995,00 over de periode van medio oktober 2015 tot en met juli 2016.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade wegens verlies van arbeidsvermogen heeft geleden. Het hof stelt vast dat de benadeelde partij per 30 oktober 2015 is opgenomen bij de [instelling] . Het hof bepaalt dat zij vanaf dat moment feitelijk – en daardoor – niet meer heeft kunnen werken bij het Café Restaurant en zal deze datum dan ook als uitgangspunt nemen bij de berekening van de schade. Het hof stelt op basis van het dossier verder vast dat [naam Café Restaurant] in januari 2016 gesloten is. Vanaf dat moment had de benadeelde daar dus hoe dan ook geen inkomsten meer kunnen vergaren. Het hof acht het reëel om op basis hiervan 1 januari 2016 als einddatum van de schadeperiode te hanteren. Het hof gaat daarom uit van twee maanden aan inkomstenderving.
Voor wat betreft het aantal uren dat de benadeelde in de maanden november en december had kunnen werken overweegt het hof dat zij in deze periode ook schoolgaand zou zijn geweest en bovendien ook nog werkte bij de [bedrijf] . Het hof schat het aantal uren op 30 uur per maand.
Op basis van het voorgaande stelt het hof de geleden schade wegens verlies van arbeidsvermogen op een bedrag van € 210,00 (30 uur x 2 maanden x € 3,50 netto). Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De ingangsdatum van de wettelijke rente over deze schade zal het hof bepalen op 1 december 2015 (de datum gelegen in het midden van de periode waarin zij is geleden).
Voor het overige is het hof van oordeel dat de benadeelde partij thans in haar vordering niet kan worden ontvangen, omdat die verdere onderbouwing behoeft. Zij kan haar vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Immateriële schade

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, die niet in vermogensschade bestaat. Het hof acht het in het licht van de opname in de [instelling] die direct nadat het bewezenverklaarde bekend was geworden geïndiceerd was, aannemelijk dat de benadeelde ten gevolge van het bewezenverklaarde feit aanzienlijk psychisch nadeel heeft ondervonden. Of – en zo ja: welk – geestelijk letsel daardoor is ontstaan, kan het hof niet vaststellen. Hoe dit ook zij: met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde (dat een forse inbreuk op lichamelijke integriteit van de benadeelde partij oplevert) en de aard en de ernst van de gevolgen voor de benadeelde partij (die een spoedopname bij de [instelling] nodig maakten en waarvan overigens blijkt uit de toelichting op het gevorderde smartengeld en de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring) is naar het oordeel van het hof sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze zonder dat sprake is van geestelijk letsel, die aanspraak geeft op immateriële schadevergoeding (ECLI:NL:HR:2019:376). Gelet op de aard, ernst, frequentie en gevolgen van de ontuchtige handelingen en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd zal het hof, rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen, het smartengeld naar billijkheid begroten op € 1.500,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De ingangsdatum van de wettelijke rente zal het hof bepalen op 16 september 2015, de datum waarop of omstreeks welke de geslachtsgemeenschap met de benadeelde partij heeft plaatsgevonden.
Voor het overige zal het gevorderde aan immateriële schadevergoeding worden afgewezen.

Schadevergoedingsmaatregel

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze, met dezelfde ingangsdata voor de wettelijke rente over de diverse schadeposten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte:
  • zich voor het einde van een proeftijd van
  • of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
  • of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd:

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

  • de veroordeelde zich uiterlijk binnen 3 werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Reclassering Iriszorg aan de Tarweweg 20 te Nijmegen en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
  • de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met mw. [slachtoffer] , geboren op [1999] ;
  • de veroordeelde zich, indien de reclassering dit nodig acht, gedurende de proeftijd onder behandeling zal laten stellen van polikliniek Iriszorg Nijmegen, of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, in het kader van een verslavingsbehandeling / FACT, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen van de instelling / behandelaar. Ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek behoort een kortdurende klinische opname tot de mogelijkheden gedurende het eerste jaar van de proeftijd. Deze korte klinische opname kan plaatsvinden binnen het behandeltraject, met een maximale duur van 7 weken;
- dat de veroordeelde zich, indien de reclassering dat nodig acht, gedurende de proeftijd onder behandeling zal laten stellen van forensische psychiatrische polikliniek [naam polikliniek] , of soortgelijke ambulante forensische zorg / de behandeling voort zal zetten, zulks ter beoordeling van de reclassering, voor zijn persoonlijkheidsproblematiek en/of het afnemen van een volledige delictanalyse, gebaseerd op de bewezenverklaring, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen van de instelling / behandelaar, ook indien dit inhoudt het meewerken aan diagnostiek en de daaruit voortvloeiende behandeling;
Het hof geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 8.410,00 (achtduizend vierhonderdtien euro) bestaande uit € 6.910,00 (zesduizend negenhonderdtien euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf:
- 16 september 2015 over een bedrag van € 1.500,00,
- 1 december 2015 over een bedrag van € 210,00 en
- 1 september 2017 over een bedrag van € 6.700,00,
steeds tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.410,00 (achtduizend vierhonderdtien euro) bestaande uit € 6.910,00 (zesduizend negenhonderdtien euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf:
- 16 september 2015 over een bedrag van € 1.500,00,
- 1 december 2015 over een bedrag van € 210,00 en
- 1 september 2017 over een bedrag van € 6.700,00,
steeds tot aan de dag der voldoening,
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
77 (zevenenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. C.M.E. Lagarde en mr. M. Schoemaker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 4 november 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015585955, gesloten op 17 februari 2019, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 33
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 33-37
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 118
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 117
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 119
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 119
8.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 38
9.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 39-41
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 86
11.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 43 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 102.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 91-92
13.De bijgevoegde WhatsApp-berichten, p. 66-67
14.De bijgevoegde WhatsApp-berichten, p. 67
15.De bijgevoegde WhatsApp-berichten, p. 73-74
16.De bijgevoegde schermafdruk van een WhatsApp-gesprek, op. 49
17.De bijgevoegde WhatsApp-berichten, p. 76 -78