ECLI:NL:GHARL:2019:9300

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
21-000215-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting met levensgevaar en vernieling in een woning

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor opzettelijke brandstichting in zijn woning, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. De feiten vonden plaats op 2 september 2017, toen de verdachte opzettelijk een gasslang van het fornuis loskoppelde en open vuur in aanraking bracht met een zitbank, wat leidde tot een verwoestende brand. Het hof oordeelde dat de feiten in verminderde mate aan de verdachte konden worden toegerekend, gezien zijn psychiatrische toestand en alcoholmisbruik. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 1440 dagen, waarvan 833 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd een gedeeltelijke schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000215-18
Uitspraak d.d.: 30 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden‑Nederland van 29 december 2017 met parketnummer 16-659992-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, veroordeling van verdachte ter zake van opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is en vernieling tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geformuleerd in de reclasseringsrapportage van 27 maart 2019. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 1500,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.E. Martinez Linnemann, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 29 december 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is en ter zake van vernieling, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 02 september 2017 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de [adres 2] te [plaats] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (omstreeks 05:00 uur):
- de gasslang losgekoppeld van het fornuis, waarna gas vanuit de slang de woning in was gestroomd en/of
- (vervolgens) open vuur in aanraking gebracht met een zitbank, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die zitbank en de overige zich in de woonkamer bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor het pand gelegen aan de [adres 2] en de zich aldaar (in andere ruimtes) bevindende inboedel en/of het pand gelegen aan de [adres 3] (in gebruik bij mevrouw [benadeelde 1] ) en de zich aldaar bevindende inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar voor [getuige 3] (die zich nog (slapend) in de woning gelegen aan de [adres 2] bevond tijdens de brand) en/of de in de naastgelegen woning slapende buurvrouw, mevrouw [benadeelde 1] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 02 september 2017 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruitje in de deur van een ophoudkamer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Politie, Eenheid Midden-Nederland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van de verdediging
Verdachte wordt onder 1 verweten dat hij in zijn woning opzettelijk brand heeft gesticht en dat daardoor gemeen gevaar voor goederen dan wel levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Verdachte wordt onder 2 verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van een ruitje in de deur van de ophoudkamer op een politiebureau. Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde ontkend en het onder 2 ten laste gelegde bekend.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte opzettelijk de gasslang heeft opengedraaid en opzettelijk brand heeft gesticht. Over de brand en het ontstaan daarvan is geen eenduidig beeld ontstaan. Zo is door de brandweer het gasprotocol niet gebruikt en hing de gasslang van het fornuis niet in de oorspronkelijke positie. De brandweer heeft de brand niet als een gasbrand aangemerkt, ondanks dat de gastoevoer nog open stond ten tijde van de brand. Niemand weet hoe de brand precies is ontstaan. Er is geen gereedschap aangetroffen waarmee de moer van de gasslang losgedraaid kon zijn. Verdachte had geen noemenswaardige verwondingen en de verwondingen die hij wel had passen bij het intikken van het ruitje bij de politie. De verklaring van aangeefster [benadeelde 1] over eventuele eerdere uitspraken van verdachte wordt niet door andere getuigen bevestigd. Het scenario dat verdachte met een sigaret op de bank in slaap is gevallen valt niet uit te sluiten volgens de raadsvrouw.
Het onder 1 ten laste gelegde
Aan de hand van de onderstaande bewijsmiddelen, bevattende onder meer redengevende feiten en omstandigheden, zet het hof zijn overwegingen uiteen.
Bewijsmiddelen, [1] feiten en omstandigheden
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] komt onder meer naar voren dat er op 2 september 2017 om 05:00 uur een melding binnenkomt van vlammen in de woning aan de [adres 2] in [plaats] . Eenmaal ter plaatse zien de verbalisanten grote vlammen ter hoogte van de voordeur en zien zij dat er een man uit het raam hangt op de eerste etage aan de voorzijde van de woning. De verbalisanten zien dat er enorm veel rook uit het raam komt. Deze man – naar later blijkt [getuige 3] – wordt door de verbalisanten uit de woning gehaald. Uit de brandende woning was zelf [verdachte]
(verdachte) gekomen. [2] Getuige [getuige 1] heeft op 3 september 2017 onder andere verklaard dat hij op vrijdag 1 september 2017 rond 14:00 uur bij zijn opa [verdachte] (verdachte) en [getuige 3] is aangekomen. Hij heeft halve liters Gladiator (bier) gedronken en verdachte en [getuige 3] dronken ook gewoon mee. Van verdachte kreeg getuige [getuige 1] later in de middag € 20,- om bier te halen. Hij heeft 11 biertjes Gladiator gehaald en één biertje met 12,5% alcohol. Bij de laatste biertjes werd de sfeer behoorlijk minder. Getuige [getuige 1] denkt dat hij rond 02:15 uur naar huis is gegaan. Verdachte en [getuige 3] waren (toen) dronken. Verdachte lag te slapen op de bank en getuige [getuige 1] weet niet meer of verdachte wakker was toen hij naar huis ging. [3] Getuige [getuige 1] heeft op 13 september 2017 onder andere verklaard dat, toen hij wegging, verdachte volgens hem op de bank lag te slapen. Verdachte is nog tussendoor wakker geworden. [getuige 3] zat aan de rechterkant van getuige [getuige 1] . Toen getuige [getuige 1] wegging, was verdachte wakker en liep hij naar buiten. Het was een ritueeltje van getuige [getuige 1] en verdachte dat ze elkaar omhelzen als getuige [getuige 1] weggaat. [4]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij in de nacht van 1 op 2 september 2017 rond
03:00 uur even naar buiten keek vanuit de woning waarin zij verbleef aan de [adres 4] te [plaats] en verdachte met een andere persoon in de voortuin zag staan. Verdachte omhelsde deze andere persoon, waarna deze persoon weg fietste. [5]
Getuige [getuige 3] heeft op 13 september 2017 verklaard dat hij en verdachte op 1 september
2017 rond 12:00 uur gefrituurd hebben en dat de gaskraan van het fornuis altijd open staat.
De getuige denkt dat hij rond 23:00 uur naar bed is gegaan, maar dit kan ook veel later zijn.
Volgens [getuige 3] heeft verdachte die avond af en toe op de bank geslapen en was verdachte
behoorlijk aangeschoten. Toen de getuige naar bed ging, was verdachte wakker. Getuige
[getuige 3] heeft [getuige 1] niet weg zien gaan. De getuige heeft aangegeven dat hij de brand niet
heeft gesticht. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 1 september 2017 omstreeks 11:45 uur de frituur aan heeft gedaan. [7]
Na overleg met medewerkers van de forensische Opsporing kan de verbalisant [verbalisant 3] , brigadier van politie, medewerker Tactische Opsporing het volgende relateren. Een brandhaard is aangetroffen op de bank in de woonkamer en het gasfornuis is gemanipuleerd. Uit onderzoek is gebleken dat de gaskraan open stond, maar niet aangesloten was op het gasfornuis. Waarschijnlijk is de gasslang losgekoppeld voor de brand. Dit is te zien aan de brandsporen op de gaskraan en gasleidingen. Een technische oorzaak voor de brand sluiten de medewerkers van de forensische Opsporing uit. Ook constateerden de medewerkers dat het bed op de slaapkamer waar [getuige 3] sliep, aan de voorzijde van de woning, beslapen was. [8]
Na de brand is een forensisch onderzoek ingesteld in de woning. Verbalisanten constateerden dat het interieur op de begane grond en in de berging volledig verwoest is door de brand. De vaste trap naar de eerste etage is verkoold en had niet als vluchtweg kunnen dienen. Het brandbeeld bij de twee zitbanken geeft aan dat er vermoedelijk een brandhaard is geweest aan het uiteinde van de driezitsbank ter hoogte van de deur naar de berging. Ter hoogte van deze brandhaard was de inbranding op het laminaat heviger. Er is geen indicatie gevonden voor het gebruik van brandbare stoffen. In de keuken hebben de verbalisanten waargenomen dat de flexibele slang van de gastoevoer naar het fornuis los was. De kant die met behulp van een wartelmoer vastgeschroefd hoort te zijn op de aansluiting van het fornuis was los. Rechtsboven het fornuis is te zien dat een deel van de betonnen muur ernstig door de hitte is aangetast, waardoor het fors afgebrokkeld is. De verbalisanten merken op dat het ontbreken van de twee wartelmoeren op het fornuis niet spontaan of door hitte inwerking is veroorzaakt en dat deze – met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid – moeten zijn losgedraaid. De verbalisanten nemen geen technische oorzaak waar die de brand zou hebben kunnen veroorzaken. Zij concluderen dat de brand met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is ontstaan ten gevolge van het al dan niet opzettelijk bijbrengen of achterlaten van vuur in enigerlei vorm ter hoogte van de brandhaard. Volgens de verbalisanten kan worden gesteld dat door de ontstane brand levensgevaar voor personen en gemeengevaar voor goederen is ontstaan. [9]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft op 13 mei 2019 bij de raadsheer-commissaris onder andere verklaard dat een wartel vijf gangen heeft en door druk al vijf keer rond zou moeten draaien om los te raken. Hij noemt dit mechanisch een moeilijk verhaal. De inbranding op de muur was volgens verbalisant [verbalisant 4] een indicator dat de monding van de gasslang die kant op heeft gestaan, anders is die plek op de muur niet te verklaren. Verbalisant [verbalisant 4] noemt het beeld van afgespatte tegels, geëxpandeerd beton en de vorm van de vlek op de muur, waarbij de vlek rechts van het fornuis weg trekt, tezamen dat het vloeien van gas de enige mogelijkheid is. Verbalisant [verbalisant 4] heeft nog opgemerkt dat bij de brand ook brand is geweest in de meterkast. Uit ervaring met een eerdere brand weet verbalisant [verbalisant 4] dat door vuurbelasting de reduceerklep kan verkleven en dat deze verkleving de toevoer van het gas de woning in belemmert. Dit kan volgens verbalisant [verbalisant 4] een verklaring kunnen zijn voor de omstandigheid dat de brandweer de brand niet als een gasbrand heeft aangemerkt. [10]
Verbalisant [verbalisant 5] constateert dat in de woning aan de [adres 3] , direct gelegen naast
de woning waar de brand heeft gewoed, sprake is van roetaanslag, schade door de brand en
een zeer sterke brandlucht. Deze woning wordt gehuurd door [benadeelde 1] . [11]
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit voorgaande bewijsmiddelen leidt het hof af dat de brand die in de woning aan de [adres 2] te [plaats] op de vroege ochtend van 2 september 2017 heeft gewoed opzettelijk is aangestoken. Zowel verdachte als getuige [getuige 3] hebben verklaard dat er in de middag van 1 september 2017 nog is gefrituurd in een pan op het (gas)fornuis en dat er geen problemen waren met het fornuis. Daarmee kan worden vastgesteld dat het fornuis op dat moment nog goed functioneerde en was aangesloten op de gastoevoer. Uit het sporenonderzoek is niet naar voren gekomen dat er sprake is geweest van een technische oorzaak van de brand en er is vastgesteld dat de vermoedelijke brandhaard gelegen was bij/op de driezitsbank in de woonkamer. Voorts is door de forensische onderzoekers geconcludeerd dat de wartelmoer waarmee de gasslang normaliter aan het fornuis is vastgeschroefd met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet zijn losgedraaid. De wartelmoer moet immers vijf keer rond gedraaid worden om los te raken, zo leidt het hof af uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 4] bij de raadsheer-commissaris.
Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat sprake is geweest van menselijk handelen als oorzaak van de brand. Dat volgens de raadsvrouw na de getuigenverhoren van de bij het forensisch onderzoek betrokken verbalisanten bij de raadsheer-commissaris onvoldoende duidelijkheid is gekomen over de originele positie van de flexibele gasslang die oorspronkelijk aan het gasfornuis bevestigd zat, doet daaraan niet af. Met name gelet op de door verbalisant [verbalisant 4] omschreven en de op de na de brand van de woning van verdachte gemaakte foto’s waar te nemen expansievlek op de muur achter het fornuis, is voldoende vast komen te staan dat deze vlek op de muur is ontstaan doordat op deze plaats gas heeft gestroomd, waardoor er een forse hittebelasting op de nabije muur is geweest, hetgeen heeft geleid tot het geëxpandeerde beton.
Bij deze hevige brand is gevaar voor de inboedel in de woningen aan de [adres 2] en [adres 3] ontstaan, maar ook gevaar voor de levens van [getuige 3] en [benadeelde 1] , die ten tijde van de brand lagen te slapen in de woning [adres 2] , respectievelijk de woning Wold [adres 3] .
Uit de verklaringen van getuigen [getuige 3] en [getuige 1] blijkt dat verdachte gedurende de avond van 1 september 2017 en in de nacht van 1 op 2 september 2017 op de bank in de woonkamer wat heeft geslapen. Uit het onderzoek ter terechtzitting en het strafdossier is verder niet gebleken dat er nog andere personen dan verdachte, [getuige 3] en [getuige 1] in de woning zijn geweest op de middag, avond en nacht voordat de brand is ontstaan.
Nu vaststaat dat [getuige 1] de woning aan de [adres 2] rond 03:00 uur op 2 september 2017 heeft verlaten, het bed van [getuige 3] beslapen was en hij door de politie met een ladder uit het raam op de eerste etage van de woning is gehaald, terwijl er al brand woedde en er een enorme rookontwikkeling was, concludeert het hof dat [getuige 3] en [getuige 1] de brand niet hebben gesticht. Gelet daarop en het feit dat verdachte op de bank in de woonkamer heeft geslapen, kan het niet anders dat verdachte de persoon is geweest die de brandhaard bij de zitbank heeft veroorzaakt en de gasslang van het fornuis heeft losgekoppeld.
Het hof overweegt dat het gevaar van brandstichting naar algemene ervaringsregels – gelet op het vrijelijk stromende gas – in dit geval voorzienbaar was. De kans op het ontstaan van brand en daarmee gevaar voor goederen en personen is naar het oordeel van het hof in dit geval naar algemene ervaringsregels ook aanmerkelijk te achten. Derhalve had de verdachte wetenschap van die kans en hij heeft die kans ten tijde van zijn gedragingen bewust aanvaard, nu hij zijn woning in brandende staat heeft achtergelaten terwijl hij wist dat [getuige 3] nog in een slaapkamer op de bovenverdieping lag te slapen. Op grond van de hierboven genoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien oordeelt het hof dat er sprake is van opzet op de brandstichting.
Conclusie
De verweren van de raadsvrouw strekkende tot vrijspraak van verdachte worden naar het oordeel van het hof weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen.
Op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 2 september 2017
opzettelijk brand heeft gesticht in de woning aan de Wold [adres 2] in [plaats] door vuur bij de zitbank te brengen en de gasslang los te koppelen van het fornuis, waardoor gemeen gevaar goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
Het onder 2 ten laste gelegde
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van dit feit is sprake van een bekennende verdachte. Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, volstaat het hof met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] , zoals afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof d.d. 16 oktober 2019;
- het proces-verbaal van aangifte namens de politie d.d. 2 september 2017, pagina 700.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 02 september 2017 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de [adres 2] te [plaats] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (omstreeks 05:00 uur):
- de gasslang losgekoppeld van het fornuis, waarna gas vanuit de slang de woning in was gestroomd en
- open vuur in aanraking gebracht met een zitbank, ten gevolge waarvan die zitbank en de overige zich in de woonkamer bevindende goederen zijn verbrand,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor het pand gelegen aan de [adres 2] en de zich aldaar (in andere ruimtes) bevindende inboedel en het pand gelegen aan de [adres 3] (in gebruik bij mevrouw [benadeelde 1] ) en de zich aldaar bevindende inboedel en
- levensgevaar voor [getuige 3] (die zich nog (slapend) in de woning gelegen aan de [adres 2] bevond tijdens de brand) en de in de naastgelegen woning slapende buurvrouw, mevrouw [benadeelde 1] , te duchten was;
2.
hij op 02 september 2017 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruitje in de deur van een ophoudkamer, toebehorende aan de Politie, Eenheid Midden‑Nederland, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

en

opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar te duchten is.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft het hof gelet op het reclasseringsadvies van 27 maart 2019, het reclasseringsadvies van 24 november 2017, het Pro Justitia rapport ten aanzien van het psychiatrisch onderzoek van 24 november 2017, het Pro Justitia rapport inhoudende het psychologisch onderzoek van 21 november 2017 en het politiedossier. Uit het multidisciplinaire Pro Justitia rapport uit 2017 volgt dat bij verdachte sprake is van een bipolaire stoornis met psychotische kenmerken en een matige stoornis in het alcoholgebruik. Voorts gebruikt verdachte sinds 2011 het medicijn lithium, zijnde een stemmingsstabilisator. In het verleden heeft verdachte meermalen een psychose doorgemaakt. Hij is hiervoor ook diverse keren opgenomen. Sinds het overlijden van zijn vrouw in december 2016 is bij verdachte door ‘disbalans’ een toename in zijn alcoholgebruik te zien. Verdachte beschrijft dat hij bij een psychose “tollende gedachten” heeft en verder beschrijft hij waanbeelden, zenuwen, paranoia gedachten, angst, manie en depressieve gevoelens. Uit het reclasseringsadvies van 27 maart 2019 volgt dat – hoewel behandeling van verdachte geïndiceerd is – verdachte nog geen behandeling heeft gevolgd en dat daardoor de Pro Justitia rapportages nog steeds actueel is.
Uit het politiedossier volgt dat verdachte buiten zijn woning waarin een uitslaande brand woedde is aangetroffen door de politie, waarbij hij in een zombiehouding stond, totaal niet reageerde toen een verbalisant vier keer hard op zijn vingers floot, glazig uit zijn ogen keek en een verwarde indruk maakte. [12] Een buurtbewoner van verdachte heeft verklaard dat verdachte heel gedesoriënteerd was, wazig uit zijn ogen keek en traag van begrip was. [13] Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangegeven dat hij op 1 september 2017 zijn dagelijkse dosering lithium niet had genomen.
Het hof acht gezien de reclasseringsadviezen, het multidisciplinaire Pro Justitia rapport en de hiervoor beschreven waarnemingen van verdachtes toestand vlak na de brand om vast te stellen dat verdachte ten tijde van het onder 1 bewezenverklaarde feit leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens aannemelijk geworden en dat deze stoornis heeft doorgewerkt in het onder 1 bewezenverklaarde feit.
Het hof is van oordeel dat het onder 1 bewezen verklaarde feit aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof acht verdachte overigens strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in zijn woning. Uit de overwegingen met betrekking tot het bewijs volgt reeds dat daarbij sprake is geweest van levensgevaarlijk handelen ten aanzien van [getuige 3] die in de woning op de eerste verdieping lag te slapen en buurvrouw [benadeelde 1] die in de aangrenzende woning lag te slapen. Daarnaast is door de brand enorme schade toegebracht aan niet alleen verdachtes woning, maar ook aan de woning en inboedel van [benadeelde 1] . Bovendien heeft verdachte door zijn handelen behoorlijk wat angst veroorzaakt en een gevoel van onveiligheid veroorzaakt in de buurt. Verdachte had zich dit – ondanks dat het onder 1 bewezenverklaarde niet volledig aan verdachte kan worden toegerekend – kunnen en moeten realiseren. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan beschadiging van andermans eigendom.
Het hof heeft voorts gelet op het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 september 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, zij het niet ter zake van brandstichting. Ter zake van vernieling is verdachte in 2011 een transactie aangeboden.
Het hof houdt verder rekening met het gegeven dat het onder 1 bewezenverklaarde feit, zoals hiervoor onder ‘Strafbaarheid van verdachte’ is overwogen, in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Verdachte is in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis sinds 1 mei 2019 opgenomen in FPA De Boog. Deze klinische opname verloopt goed. Verdachte is momenteel bezig met een traject voor beschermd wonen. Hij is tevens geheel gestopt met het drinken van alcohol.
Met name gelet op de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde feit acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren gerechtvaardigd. Het hof acht het echter tevens van groot belang dat verdachte zijn huidige behandeling en verblijf in FPA De Boog kan voortzetten. Dit mede gelet op de door de reclassering als noodzakelijk bestempelde zorg en begeleiding van verdachte. Het is dan ook onwenselijk dat verdachte FPA De Boog moet verlaten om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te ondergaan. Gelet op het voorgaande zal het hof de in beginsel passende straf van een gevangenisstraf van vier jaren omzetten wat betreft de duur in dagen (1440 dagen) en het onvoorwaardelijke deel daarvan gelijk stellen aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest. Verdachte verblijft volgens eigen opgaaf sinds 1 mei 2019 in FPA De Boog en daarmee heeft hij 607 dagen in voorarrest gezeten. Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf van 1440 dagen, waarvan 833 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals hierna in het dictum geformuleerd, passend en geboden.
Dadelijke uitvoerbaarheid reclasseringstoezicht en voorwaarden
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen.
Gelet op de omstandigheid dat het onder 1 bewezenverklaarde misdrijf gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van twee personen overweegt het hof dat, mede gelet op de inhoud van de over verdachte uitgebrachte rapportages, verdachtes psychiatrische problematiek en het feit dat verdachte het onder 1 bewezenverklaarde feit mede onder invloed van deze problematiek heeft gepleegd, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de veiligheid van één of meer personen. Dit geldt te meer nu de opname in FPA De Boog en de behandeling aldaar, nog maar kortgeleden een aanvang heeft genomen, hetgeen met zich brengt dat ook thans nog de kans op herhaling als hoog moet worden aangemerkt. Het hof zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gelasten en een proeftijd van drie jaren opleggen.

Opheffing voorlopige hechtenis

Verdachte verblijft volgens eigen opgaaf sinds 1 mei 2019 in FPA De Boog. Het hof stelt vast dat verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit sinds 2 september 2017 tot 1 mei 2019, in het kader van de voorlopige hechtenis, detentie heeft ondergaan. Nu het hof tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf komt die gelijk is aan deze reeds ondergane detentie in voorlopige hechtenis, heft het hof het tegen verdachte verleende, en door het hof op 15 april 2019 onder voorwaarden geschorste, bevel tot voorlopige hechtenis op.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 13.582,23. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Met betrekking tot de immateriële schadevergoeding overweegt het hof dat sprake is geweest van opzettelijke brandstichting waarbij levensgevaar voor de benadeelde partij te duchten was. De benadeelde partij is door de huisarts doorverwezen naar een psycholoog vanwege het vermoeden van het bestaan van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De benadeelde partij had sinds de brand onder andere last van slaapproblemen, huilbuien en ze had moeite om mensen te vertrouwen. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof sprake van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ van de benadeelde partij zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Met betrekking tot de hoogte van de immateriële schadevergoeding acht het hof, gelet op hetgeen over de aard en de ernst van de gevolgen van het bewezenverklaarde feit bekend is en gelet op de aard van de aansprakelijkheid, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, toekenning van een bedrag van € 1.500,- billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof zat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de meer gevorderde immateriële schade afwijzen.
Met betrekking tot de materiële schadevergoeding overweegt het hof – met de rechtbank – dat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1440 (duizend vierhonderdveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
833 (achthonderddrieëndertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

- de verdachte de thans bestaande opname in FPA De Boog of een instelling voor soortgelijke intramurale forensische zorg voortzet en dat hij, indien en voor zover Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht, zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen, waarbij de verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft in het kader van de behandeling, om zich te laten behandelen voor zijn bipolaire stoornis (met psychotische kenmerken) en alcoholmisbruik. Deze opname duurt zo lang als Reclassering Nederland dan wel de zorginstelling dat noodzakelijk acht om de verdachte op een verantwoorde en veilige wijze terug te laten keren naar ambulante zorg en maatschappelijke opvang, maar in ieder geval maximaal 12 maanden.
- de verdachte verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd blijft melden op afspraken met Reclassering Nederland, zo vaak en zolang Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht.
- dat de verdachte zich, indien en voor zover Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht, na de intramurale behandeling bij FPA De Boog of een instelling voor soortgelijke intramurale forensische zorg onder behandeling zal stellen van een of meer ambulante behandelaars van een GGZ instelling of een soortgelijke zorgverlener op de tijden en plaatsen als door of namens de behandelaars van de GGZ instelling of een soortgelijke zorgverlener aan te geven, om zich te laten behandelen voor zijn bipolaire stoornis (met psychotische kenmerken) en alcoholmisbruik, zo lang Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht.
- dat de verdachte na de intramurale behandeling bij FPA De Boog of een instelling voor soortgelijke intramurale forensische zorg zal verblijven in een nog nader te bepalen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang of een soortgelijke instelling en zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan hem zullen worden gegeven en aan het aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met Reclassering Nederland heeft opgesteld, zo lang Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 september 2017.

De voorlopige hechtenis

Heft op het onder voorwaarden geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 30 oktober 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.S. van Duurling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of
2.Pagina 504 en 505.
3.Pagina 512.
4.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , opgemaakt en gesloten d.d. 13 september 2017 door verbalisanten [verbalisant 6] , hoofdagent van politie bij de Eenheid Midden-Nederland en [verbalisant 7] , brigadier van politie bij de Eenheid Midden‑Nederland, met nummer 20170913.1412.7780, ongenummerd opgenomen in het strafdossier.
5.Pagina 554.
6.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 3] , opgemaakt en gesloten d.d. 13 september 2017 door verbalisanten [verbalisant 6] , hoofdagent van politie bij de Eenheid Midden-Nederland en [verbalisant 7] , brigadier van politie bij de Eenheid Midden‑Nederland, met nummer 20170913.1045.7780, ongenummerd opgenomen in het strafdossier.
7.Pagina 114.
8.Pagina 529 en 530.
9.Pagina 626 tot en met 628.
10.Proces-verbaal van verhoor door de raadsheer-commissaris van de getuige [verbalisant 4] d.d. 13 mei 2019 (ongenummerd in het strafdossier).
11.Pagina 602.
12.Pagina 500 e.v., pagina 502 e.v., pagina 507 e.v.
13.Pagina 518 e.v.