ECLI:NL:GHARL:2019:9274

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
21-004358-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor woningoverval met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Gelderland. De verdachte was betrokken bij een gewelddadige woningoverval op een 74-jarige man in Tolkamer, gepleegd in de nacht van 18 juli 2015. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. Zowel de verdediging als het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de bewijsbeslissing van de rechtbank bevestigd, maar de straf opgelegd aan de verdachte verhoogd. De verdachte werd in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft de bewijsoverwegingen van de rechtbank op enkele punten verbeterd en aangevuld, maar heeft het vonnis voor het overige bevestigd. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de 74-jarige man hadden overvallen, hem mishandeld en bedreigd met een mes. Het hof heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van het slachtoffer in overweging genomen bij de strafoplegging. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen. Het hof heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004358-16
Uitspraak d.d.: 30 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 2 augustus 2016 met parketnummer 05-881478-15 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 06-239230-12, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 7 november 2018 en 16 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F.F. Aarts, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen door de rechtbank. Voorts heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken gelast.
Het hof zal de bewijsoverweging van de rechtbank op één punt verbeteren en op één punt aanvullen naar aanleiding van hetgeen door en namens verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
Ten aanzien van de strafoplegging, de vordering van de benadeelde partij en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging, komt het hof tot andere beslissingen dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank overigens op goede gronden en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal het vonnis voor het overige worden bevestigd met verbetering en aanvulling van de gronden voor de bewijsbeslissing.

Verbetering bewijsoverweging

De rechtbank overweegt op pagina 7 van haar vonnis onder meer het volgende ten aanzien van het bewijs:
“De politie heeft de historische verkeersgegevens onderzocht van de telefoon van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte telefonische contacten met [medeverdachte] heeft gehad om 23.27 uur, 01.44 uur, 01.48 uur, 01.50 uur, 03.33 uur, 04.04 uur en 04.14 uur. Bij al die contacten bevonden de telefoons van verdachte en [medeverdachte] zich nabij de mast gelegen aan de [adres] in Tolkamer.”
en
“Tussen 23.27 uur en 04.53 uur is 8 keer contact geweest tussen de telefoons van verdachte en [medeverdachte] waarbij de telefoons steeds in de buurt waren van de mast die in de straat staat waar aangever woont.”
Deze bewijsoverweging is ontleend aan het proces-verbaal van bevindingen op de pagina’s 189 en 190 van het politiedossier. Uit dit proces-verbaal volgt dat verdachte op voormelde tijdstippen niet alleen contact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte] maar ook met twee andere personen. De rechtbank heeft abusievelijk overwogen dat verdachte en zijn medeverdachte tussen voormelde tijdstippen in totaal 8 keer telefonisch contact met elkaar hebben gehad. De genoemde mast is gelegen aan de [adres] in Tolkamer. Het hof zal voormelde bewijsoverweging van de rechtbank verbeteren, met dien verstande dat die overweging als volgt komt te luiden:
“De politie heeft de historische verkeersgegevens onderzocht van de telefoon van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte telefonische contacten met [medeverdachte] heeft gehadop 18 juli 2015 om 01.44 uur, 01.48 uur, 01.50 uur, 03.33 uur, 04.04 uur en 04.14 uur.Bij al die contacten bevonden de telefoons van verdachte en [medeverdachte] zich nabij de mast gelegen aan de[adres]in Tolkamer.”
en
“Tussen01.44 uuren04.14 uur is 6keer contact geweest tussen de telefoons van verdachte en [medeverdachte] waarbij de telefoons steeds in de buurt waren van de mast die in de straat staat waar aangever woont.”

Aanvulling bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw het ter terechtzitting in eerste aanleg geschetste alternatieve scenario herhaald en nader onderbouwd. Dit alternatieve scenario komt er op neer dat niet verdachte maar de getuige [getuige 1] dan wel zijn vrienden betrokken zijn geweest bij de overval op aangever [benadeelde] in zijn woning aan de [adres] te Tolkamer. Ter nadere onderbouwing van dit verweer heeft de raadsvrouw verwezen naar de getuigenverklaringen die [getuige 1] en zijn vrienden, [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] hebben afgelegd bij de politie en de raadsheer-commissaris. De getuigen hebben allen verklaard dat zij zich tot ongeveer 06:00 uur bevonden in een kroeg in Kleve (Duitsland). Uit zendmastgegevens blijkt echter dat de telefoon van [getuige 1] op 18 juli 2015 om 03:13 uur en om 05:52 uur een zendmast in Spijk heeft aangestraald. Ten tijde van de overval op aangever waren [getuige 1] en zijn vrienden in ieder geval niet in Duitsland, maar in de buurt van Spijk. De reistijd met de auto van Spijk tot het adres van aangever betreft ongeveer 7 minuten. Het is dus goed mogelijk dat [getuige 1] en/of zijn vrienden op het moment van de pintransacties in Tolkamer waren. De raadsvrouw heeft – mede op grond van dit alternatieve scenario - bepleit verdachte vrij te spreken.
Het hof overweegt als volgt.
De politie heeft onderzoek verricht naar de mogelijke betrokkenheid van de getuige [getuige 1] bij de overval op aangever [benadeelde] in zijn woning te Tolkamer in de nacht van 18 juli 2015. Uit dit onderzoek is onder meer gebleken dat een telefoontoestel met het mobiele nummer [telefoonnummer] van [getuige 1] die nacht om 03.13 uur en om 05.52 uur een mast in Spijk heeft aangestraald. [1] De getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij zich in de bewuste nacht ongeveer tot 02:20 uur in Tolkamer bevond. Daarna ging hij met drie vrienden naar een kroeg in Kleve (Duitsland). [2] Bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige 1] verklaard dat hij rond 05:00-05:30 uur uit Kleve is vertrokken. [getuige 1] heeft verklaard dat hij met zijn vrienden terugreed naar Spijk, waar hij en zijn vrienden hebben overnacht. [3] Deze verklaring van de getuige [getuige 1] wordt bevestigd door de getuigenverklaringen van zijn vrienden [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] . [4]
Naar het oordeel van het hof valt enkel en alleen uit de zendmastgegevens niet af te leiden dat de getuige [getuige 1] , al dan niet samen met één of meer vrienden, betrokken is geweest bij de overval in Tolkamer. Het hof stelt vast dat de getuigen verschillend hebben verklaard over het tijdstip waarop zij vanuit Tolkamer vertrokken naar Kleve en het tijdstip waarop zij terugreden naar Spijk. De logische rijroute van Tolkamer naar Kleve loopt via Spijk. Het is mogelijk dat de mobiele telefoon van [getuige 1] de mast in Spijk om 03.13 uur heeft aangestraald terwijl hij samen met zijn vrienden naar Kleve reed en dat zijn telefoon deze mast om 05.52 uur opnieuw heeft aangestraald bij terugkomst in Spijk. De enkele aanwezigheid van de telefoon van getuige [getuige 1] in (de buurt van) Spijk vormt naar het oordeel van het hof in ieder geval onvoldoende aanwijzing voor enige vorm van betrokkenheid van [getuige 1] dan wel een of meer van zijn vrienden bij de overval in Tolkamer en doet niets af aan de betrouwbaarheid en juistheid van de gebezigde bewijsmiddelen voor de betrokkenheid van verdachte bij die overval, temeer nu er een zendmast in de directe nabijheid van de woning van aangever staat, waarop de telefoon van [getuige 1] niet is aangestraald. Het hof acht het door de raadsvrouw geschetste alternatieve scenario - ook in onderling(e) verband en samenhang bezien met de overige omstandigheden die door en namens verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zijn aangevoerd - niet aannemelijk geworden. Het verweer wordt verworpen.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsvrouw heeft subsidiair bepleit de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en daarnaast een taakstraf van 240 uren aan hem op te leggen.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan een brutale en gewelddadige overval op een 74-jarige man. Beide verdachten hebben, terwijl zij donkere kleding en bivakmutsen droegen, het slachtoffer opgewacht en hem bij thuiskomst in de nacht van 18 juli 2015 kort na 02:00 uur overvallen in zijn eigen woning. Daarbij werd het slachtoffer mishandeld en zowel verbaal als met een mes bedreigd.
Hierna volgt een korte samenvatting van wat het slachtoffer door toedoen van beide verdachten, gedurende de ongeveer twee uren waarin een ander zich heeft afgespeeld, allemaal heeft moeten doorstaan.
Beide verdachten hielden het slachtoffer vast en duwden hem op het bed in de slaapkamer, waar zijn polsen en enkels strak aan elkaar werden getapet. Verdachte haalde een portemonnee uit de broekzak van het slachtoffer, waarop hij een geldbedrag van 200 euro en een bankpas uit deze portemonnee haalde. Het slachtoffer moest de pincode noemen. De medeverdachte verliet daarna de woning om een geldbedrag van 1.000 euro op te nemen met behulp van de bankpas van het slachtoffer en de door hem genoemde pincode, terwijl verdachte met het slachtoffer in de woning achterbleef. Na terugkomst van de medeverdachte in de woning zei verdachte dat er meer geld moest zijn. Zij doorzochten hierop de slaapkamer en vonden nog een portemonnee met daarin een geldbedrag van 1.500 euro en de tweede bankpas van het slachtoffer. De verdachten geloofden niet dat het slachtoffer de juiste pincode van deze bankpas noemde en zij sloegen hem meermalen tegen zijn gezicht, armen en lichaam. Ze zeiden tegen het slachtoffer dat hij de politie niet mocht bellen, want dan zou het verkeerd met hem aflopen.
Na het vertrek van verdachte en zijn medeverdachte uit de woning van het slachtoffer werd omstreeks 04:01 uur een geldbedrag van 500 euro opgenomen met de tweede bankpas en de bijbehorende pincode.
Het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren heeft onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar (licht geweld/bedreiging) tot vijf jaar (ander geweld) vastgesteld als oriëntatiepunten bij woningovervallen. Licht geweld wordt gedefinieerd als een enkele duw of ruk zonder noemenswaardig letsel. In de onderhavige zaak is sprake van ander, ernstiger geweld. Daarom neemt het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar als uitgangspunt bij de strafoplegging.
In strafverzwarende zin weegt mee dat verdachte de overval samen met een ander heeft begaan gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in de woning van het slachtoffer, een plek waar hij zich tot die tijd veilig voelde. Het slachtoffer is bovendien, gezien zijn gevorderde leeftijd, kwetsbaar te noemen. Voorts heeft hij aanzienlijk letsel opgelopen als gevolg van het tegen hem gepleegde geweld. Hij is tevens bedreigd met geweld, waarbij gebruik is gemaakt van een steekwapen. Als strafverzwarende omstandigheid wordt verder in aanmerking genomen dat het slachtoffer - hoewel dit niet ten laste is gelegd - wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en beroofd is gehouden tijdens de overval die bijna twee uren heeft geduurd.
Uit de verklaring van het slachtoffer kan worden afgeleid dat hij heel bang is geweest en serieus voor zijn leven heeft gevreesd. Het is bekend dat slachtoffers van dit soort traumatische ervaringen daarvan gedurende zeer lange tijd de nadelige gevolgen kunnen ondervinden.
Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich kennelijk slechts heeft laten leiden door eigen financieel gewin en zich niet heeft bekommerd om de nadelige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer.
In het voordeel van verdachte neemt het hof in aanmerking dat hij blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 9 september 2019 niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
Uit het reclasseringsadvies van 24 april 2018 komt naar voren dat de verdachte zijn leven na de schorsing van de voorlopige hechtenis weer heeft opgepakt, al ging dit aanvankelijk met enige moeite. Een vrijheidsstraf zal gevolgen hebben voor het werk en het inkomen van verdachte. Vermoedelijk zal hij dan ook zijn huurwoning kwijtraken.
Ter terechtzitting is verder gebleken dat verdachte bij een ongeval in 2019 ernstig letsel aan één van zijn ogen heeft opgelopen, waardoor dit oog als verloren wordt beschouwd. Hij is als zelfstandige zonder personeel werkzaam als vrachtwagenchauffeur en heeft schulden overgehouden aan een faillissement.
Het hof heeft oog voor de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de nadelige gevolgen die vrijheidsbenemende straf voor hem zullen hebben. Naar het oordeel van het hof doet de door de raadsvrouw bepleite strafoplegging echter volstrekt onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Hierop kan niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren acht het hof in dit geval een passende reactie. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn bij de behandeling van de zaak tegen verdachte in hoger beroep zal het hof zes maanden in mindering brengen op de duur van de overwogen straf.
Dit alles afwegende is het hof - met de advocaat-generaal - van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vierenvijftig maanden, passend en geboden is.

Vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van verdachte is na zijn inverzekeringstelling op 19 oktober 2015 geschorst met ingang van 2 augustus 2016.
Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven bij de uitspraak van dit arrest.
De raadsvrouw heeft bepleit deze vordering af te wijzen.
Het hof is van oordeel dat de maatschappelijke belangen bij de verdere tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis thans zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van verdachte bij het voortduren van de schorsing. Daarom zal het hof de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 550.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De hoogte van die schade kan echter niet worden vastgesteld. Uit de stukken blijkt dat die schade deels is vergoed door derden, maar niet welk deel. Het is dan ook niet duidelijk welk deel van de schade ten laste van de benadeelde partij is gebleven. Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 11 juli 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, parketnummer 06-239230-12. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte bij verstek is veroordeeld tot de voorwaardelijke straf. Het dossier bevat geen stukken waaruit blijkt of en zo ja, wanneer de mededeling van de uitspraak aan verdachte is uitgereikt en op welke datum de proeftijd is ingegaan. Het staat dan ook niet vast dat verdachte het thans bewezenverklaarde voor het verstrijken van de proeftijd heeft begaan. Daarom zal het hof de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Strafoplegging
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Gelderland van 7 januari 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 11 juli 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, parketnummer 06-239230-12.
Bevestiging
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Voorlopige hechtenis
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Aldus gewezen door
mr. H. Heins, voorzitter,
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans, griffier,
en op 30 oktober 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 30 oktober 2019.
Tegenwoordig:
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. J. van Onna, advocaat-generaal,
mr. C.M.M. van der Waerden, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het tussenarrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen, p. 321 e.v. i.h.b. p. 326.
2.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 5 januari 2016, p. 323 e.v. i.h.b. p. 330.
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 1 juli 2019.
4.Processen-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 3] , [getuige 2] en [getuige 4] d.d. 1 april 2019.