ECLI:NL:GHARL:2019:9273

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
21-002578-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor woningoverval met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor zijn betrokkenheid bij een woningoverval op een 74-jarige man in Tolkamer. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. Zowel de verdediging als het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het verweer van de verdediging, dat de herkenning van de verdachte op camerabeelden onjuist en onbetrouwbaar zou zijn, verworpen. Het hof heeft de bewijsbeslissing van de rechtbank bevestigd, maar heeft de strafoplegging gewijzigd. De verdachte is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren.

De zaak betreft een gewelddadige overval waarbij de verdachte en een medeverdachte het slachtoffer in zijn woning hebben overvallen, hem hebben mishandeld en met een mes hebben bedreigd. De rechtbank had de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, maar het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de hoogte van de schade niet kon worden vastgesteld. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de gevolgen van de overval.

Het hof heeft de gevangenisstraf van vijf jaren als passend en geboden beschouwd, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte, maar heeft geen aanleiding gezien om een kortere straf op te leggen. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002578-18
Uitspraak d.d.: 30 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 24 april 2018 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 2 augustus 2016 met parketnummer 05-881479-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1971] ,
wonende te [woonplaats 1] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 juni 2019 en 16 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren is gebracht.

Verzoeken van de verdediging

Ter terechtzitting van 16 oktober 2019 is medeverdachte [medeverdachte] op verzoek van de raadsman alsnog gehoord als getuige in de zaak tegen verdachte. Bij pleidooi heeft de raadsman gepersisteerd bij andere onderzoekswensen die eerder zijn afgewezen. Daarbij heeft de raadsman expliciet verwezen naar twee onderzoekswensen.
Dit betreft het verzoek met betrekking tot OVC-gesprekken dat het hof destijds - voor de terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - heeft "afgewezen" omdat die stukken volgens de raadsman terecht niet voor het bewijs zijn gebruik. Het hof begrijpt dat de raadsman dit verzoek herhaalt indien voldaan wordt aan de voorwaarde dat het hof de inhoud van het OVC-gesprek thans wel voor het bewijs zal gebruiken. Aan die voorwaarde wordt niet voldaan. Daarom zal het hof niet beslissen op dit verzoek.
Voorts handhaaft de raadsman het verzoek tot het horen van/onderzoek laten doen door, de deskundige Van Koppen. Dit verzoek ziet op de kwaliteit van de foto’s van de persoon die met bankpassen van aangever [benadeelde] bij een geldautomaat geld pint (de pinner) in combinatie met de daarmee verband houdende herkenning en de wijze waarop deze herkenning tot stand is gekomen. Volgens de raadsman kan de deskundige bijvoorbeeld ook bekijken of de verklaring zoals die door de 12-jarige dochter van verdachte is afgelegd betrouwbaar is, gezien de omstandigheden waaronder die verklaring is afgelegd.
Het hof vat dit verzoek van de raadsman op als een verzoek om Van Koppen als deskundige te horen dan wel onderzoek door hem te laten doen met betrekking tot de herkenning van verdachte door zijn dochter [naam dochter] op het beeldmateriaal van de persoon (de pinner) die geldbedragen heeft opgenomen met de bankpassen van aangever [benadeelde] .
Ter terechtzitting van 4 juni 2019 heeft de raadsman ook verzocht om een deskundige te horen over de kwaliteit van het beeldmateriaal en de betrouwbaarheid van de herkenning van een persoon op dat beeldmateriaal. Over dit verzoek heeft het hof als volgt overwogen in het tussenarrest van 18 juni 2019:
Het hof acht het niet noodzakelijk een deskundige op het gebied van persoonsherkenningen te horen. De kwaliteit van het beeldmateriaal in het dossier kan worden waargenomen door alle procespartijen. De verdediging en het openbaar ministerie kunnen hun standpunten ten aanzien de mogelijkheden van een persoonsherkenning op basis van de camerabeelden naar voren brengen. Het is uiteindelijk aan de rechter om de betrouwbaarheid en de bewijswaarde van de eventuele herkenning van een persoon op de camerabeelden te beoordelen. Het hof acht zich op basis van het beeldmateriaal en overige stukken in het dossier voldoende voorgelicht om een en ander te kunnen beoordelen. Het verzoek tot het horen van een deskundige op dat gebied wordt dan ook afgewezen.
Gelet op deze overweging en de hieronder vermelde aanvullende bewijsoverweging acht het hof het niet noodzakelijk om Van Koppen als deskundige te horen dan wel onderzoek door hem te laten doen. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
In hetgeen de raadsman verder ter terechtzitting van 16 oktober 2019 heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen ten aanzien van andere verzoeken die eerder door het hof zijn afgewezen. Voor zover de raadsman deze verzoeken wenst te handhaven, heeft hij dit niet nader -met nieuwe argumenten- geconcretiseerd of gemotiveerd. Daarom zal het hof het anders of meer verzochte eveneens afwijzen.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen door de rechtbank.
Het hof zal de bewijsoverweging van de rechtbank op één punt verbeteren en op één punt aanvullen naar aanleiding van hetgeen door en namens verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
Ten aanzien van de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij komt het hof tot andere beslissingen dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank overigens op goede gronden en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal het vonnis voor het overige worden bevestigd met -zoals gezegd- verbetering en aanvulling van de gronden voor de bewijsbeslissing.

Verbetering bewijsoverweging

De rechtbank overweegt op pagina 7 van haar vonnis onder meer het volgende over het bewijs:
“De politie heeft de historische verkeersgegevens onderzocht van de telefoon van verdachte. Daaruit blijkt dat [medeverdachte] telefonische contacten met verdachte heeft gehad om 23.27 uur, 01.44 uur, 01.48 uur, 01.50 uur, 03.33 uur, 04.04 uur en 04.14 uur. Bij al die contacten bevonden de telefoons van [medeverdachte] en verdachte zich nabij de mast gelegen aan [adres] in Tolkamer .”
en
“Tussen 23.27 uur en 04.53 uur is 8 keer contact geweest tussen de telefoons van verdachte en [medeverdachte] waarbij de telefoons steeds in de buurt waren van de mast die in de straat staat waar aangever woont.”
Deze bewijsoverweging is ontleend aan het proces-verbaal van bevindingen op de pagina’s 189 en 190 van het politiedossier. Uit dit proces-verbaal volgt dat [medeverdachte] op voormelde tijdstippen niet alleen contact heeft gehad met verdachte maar ook met twee andere personen. De rechtbank heeft abusievelijk overwogen dat [medeverdachte] en verdachte tussen voormelde tijdstippen in totaal 8 keer telefonisch contact met elkaar hebben gehad. De genoemde mast is gelegen aan de [adres] in Tolkamer . Het hof zal voormelde bewijsoverweging van de rechtbank verbeteren, met dien verstande dat die overweging als volgt komt te luiden:
“De politie heeft de historische verkeersgegevens onderzocht van de telefoon van [medeverdachte] . Daaruit blijkt dat [medeverdachte] telefonische contacten met verdachte heeft gehadop 18 juli 2015 om 01.44 uur, 01.48 uur, 01.50 uur, 03.33 uur, 04.04 uur en 04.14 uur.Bij al die contacten bevonden de telefoons van verdachte en [medeverdachte] zich nabij de mast gelegen aan de[adres]in Tolkamer .”
en
“Tussen01.44 uuren04.14 uur is 6keer contact geweest tussen de telefoons van verdachte en [medeverdachte] waarbij de telefoons steeds in de buurt waren van de mast die in de straat staat waar aangever woont.”

Aanvulling bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de herkenning van verdachte door zijn dochter [naam dochter] op één van de foto's van de "pinner" juist en betrouwbaar is.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het dossier bevat camerabeelden van een persoon die in de nacht van 18 juli 2015 om 03.29 uur en 04.01 uur geldbedragen heeft opgenomen met de bankpassen van aangever [benadeelde] bij een pinautomaat in Tolkamer . Op de beelden van deze persoon zijn - hoewel hij zich heeft vermomd door zijn gezicht deels te bedekken - beide ogen, een deel van de neus en één van de oren wel zichtbaar. [1]
Voor de overval op aangever [benadeelde] werd aandacht gevraagd in het regionale televisieprogramma Bureau Gelderland op 30 september 2015. Hierbij werd een foto getoond van de persoon die een geldbedrag pinde bij de pinautomaat. Naar aanleiding van dit televisieprogramma kwamen twee meldingen binnen bij Meld Misdaad Anoniem (MMA). Op 30 september 2015 kwam de melding binnen dat [naam 1] , woonachtig in [woonplaats 2] , als pinner van de getoonde beelden is herkend. Op 1 oktober 2015 kwam de melding binnen dat de dader die pint met de gestolen pinpas is herkend aan de ogen, de oren en het postuur. Hij heet [naam 1] , afkomstig uit [woonplaats 2] . Hij is tussen 35 a 40 jaar. [2]
In de ochtend van 13 oktober 2015 werd verdachte aangehouden in zijn woning te [woonplaats 2] . [3]
De getuige [getuige 1] - de ex-partner van verdachte en tevens de moeder van hun dochter [naam dochter] - werd in de avond van 13 oktober 2015 gebeld door [naam 2] die haar vertelde dat verdachte was opgepakt. Dit geloofde [getuige 1] eerst niet. Kort daarna werd [getuige 1] gebeld door een vriendin die haar vroeg of ze het al wist. Na het telefoongesprek stuurde die vriendin via de app een foto van de "pinner" naar [getuige 1] . Toen [getuige 1] de foto bekeek, zag zij dat het verdachte was. De getuige [getuige 1] en haar vriend, de getuige [getuige 2] , besloten [naam dochter] in kennis te stellen van de aanhouding van verdachte, vader van [naam dochter] . Zij hebben haar toen wakker gemaakt, het persbericht laten lezen en daarna de foto van de "pinner" aan [naam dochter] laten zien. Beide getuigen hoorden [naam dochter] gelijk zeggen: "dat is pappa". Getuige [getuige 1] verklaart nog over de reactie van [naam dochter] dat ze overstuur raakte en het niet kon geloven maar ze herkende de pinner. [4]
Verbalisant [verbalisant] heeft op 14 oktober 2015 gesproken met [naam dochter] . [naam dochter] vertelde hem dat zij via sociale media had vernomen dat haar vader was aangehouden. Ook vertelde [naam dochter] dat zij de foto bij het bericht had bekeken. De verbalisant hoorde [naam dochter] zeggen dat zij direct had gezegd: "dat is mijn vader". [5]
Het hof stelt vast dat verdachte niet alleen door zijn dochter [naam dochter] is herkend op een afbeelding van de "pinner", maar ook door zijn ex-partner en twee anonieme melders. De dochter en ex-partner van verdachte kennen hem in ieder geval goed.
Het hof acht het aannemelijk dat de anonieme melders verdachte ook kennen, omdat beide melders zijn roepnaam, achternaam en woonplaats noemen.
Naar het oordeel van het hof kunnen bekenden van verdachte -zeker zijn dochter en zijn ex-partner die hem gedurende langere tijd van nabij en mogelijk dagelijks hebben meegemaakt- hem herkend hebben aan het gedeelte van het gezicht dat zichtbaar is op de afbeeldingen van de "pinner". Het gedeeltelijk vermomd zijn van de pinner en de kwaliteit van de zich in het dossier bevindende afbeeldingen vormen daarvoor in elk geval geen contra-indicatie.
De herkenning van verdachte op die beelden staat overigens niet op zichzelf maar moet in onderling(e) verband en samenhang worden bezien met de andere bewijsmiddelen voor zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde. Op de afbeeldingen is bijvoorbeeld zichtbaar dat de pinner een linkerhandschoen met de opdruk "PU-FLEX" draagt. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte is, naast andere voorwerpen, alleen een linkerhandschoen met dezelfde opdruk aangetroffen, waarop zich DNA-materiaal van aangever en DNA-materiaal van verdachte bleek te bevinden. Het hof heeft dan ook geen reden om de twijfelen aan de betrouwbaarheid en juistheid van de herkenningen van verdachte op het beeldmateriaal als de persoon die geldbedragen heeft opgenomen met de bankpassen van aangever [benadeelde] nu deze herkenning ook steun vindt in ander bewijsmateriaal.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft subsidiair bepleit bij de strafoplegging rekening te houden met de ouderdom van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de nadelige gevolgen die oplegging van een vrijheidsbenemende straf van een langere duur dan het voorarrest voor hem zouden hebben.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan een brutale en gewelddadige overval op een 74-jarige man. Beide verdachten hebben, terwijl zij donkere kleding en bivakmutsen droegen, het slachtoffer opgewacht en hem bij thuiskomst in de nacht van 18 juli 2015 kort na 02:00 uur overvallen in zijn eigen woning. Daarbij is het slachtoffer mishandeld en zowel verbaal als met een mes bedreigd.
Hierna volgt een korte samenvatting van wat het slachtoffer door toedoen van beide verdachten, gedurende de ongeveer twee uren waarin een ander zich heeft afgespeeld, allemaal heeft moeten doorstaan.
Beide verdachten hielden het slachtoffer vast en duwden hem op het bed in de slaapkamer, waar zijn polsen en enkels strak aan elkaar werden getapet. De medeverdachte haalde een portemonnee uit de broekzak van het slachtoffer, waarop hij een geldbedrag van 200 euro en een bankpas uit deze portemonnee haalde. Het slachtoffer moest de pincode noemen. Verdachte verliet daarna de woning om een geldbedrag van 1.000 euro op te nemen met behulp van de bankpas van het slachtoffer en de door hem genoemde pincode, terwijl de medeverdachte met het slachtoffer in de woning achterbleef. Na terugkomst van verdachte in de woning zei de medeverdachte dat er meer geld moest zijn. Zij doorzochten hierop de slaapkamer en vonden nog een portemonnee met daarin een geldbedrag van 1.500 euro en de tweede bankpas van het slachtoffer. De verdachten geloofden niet dat het slachtoffer de juiste pincode van deze bankpas noemde en zij sloegen hem meermalen tegen zijn gezicht, armen en lichaam. Ze zeiden tegen het slachtoffer dat hij de politie niet mocht bellen, want dan zou het verkeerd met hem aflopen.
Na het vertrek van verdachte en zijn medeverdachte uit de woning van het slachtoffer werd omstreeks 04:01 uur een geldbedrag van 500 euro opgenomen met de tweede bankpas en de bijbehorende pincode.
Het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren heeft onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar (licht geweld/bedreiging) tot vijf jaar (ander geweld) vastgesteld als oriëntatiepunten bij woningovervallen. Licht geweld wordt gedefinieerd als een enkele duw of ruk zonder noemenswaardig letsel. In de onderhavige zaak is sprake van ander, ernstiger geweld. Daarom neemt het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar als uitgangspunt bij de strafoplegging.
In strafverzwarende zin weegt mee dat verdachte de overval samen met een ander heeft begaan gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in de woning van het slachtoffer, een plek waar hij zich tot die tijd veilig voelde. Het slachtoffer is bovendien, gezien zijn gevorderde leeftijd, kwetsbaar te noemen. Voorts heeft hij aanzienlijk letsel opgelopen als gevolg van het tegen hem gepleegde geweld. Hij is tevens bedreigd met geweld, waarbij gebruik is gemaakt van een steekwapen. Als strafverzwarende omstandigheid wordt verder in aanmerking genomen dat het slachtoffer - hoewel dit niet ten laste is gelegd - wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en beroofd is gehouden tijdens de overval die bijna twee uren heeft geduurd.
Uit de verklaring van het slachtoffer kan worden afgeleid dat hij heel bang is geweest en serieus voor zijn leven heeft gevreesd.
Het is bekend dat slachtoffers van dit soort traumatische ervaringen daarvan gedurende zeer lange tijd de nadelige gevolgen kunnen ondervinden.
Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich kennelijk slechts heeft laten leiden door eigen financieel gewin en zich niet heeft bekommerd om de nadelige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer.
In het voordeel van verdachte neemt het hof in aanmerking dat hij blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 9 september 2019 niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Uit het reclasseringsrapport van 31 mei 2018 komt naar voren dat verdachte zich heeft gehouden aan de voorwaarden van het penitentiaire programma in de periode van 12 oktober 2017 tot de opheffing van zijn voorlopige hechtenis op 16 mei 2018. In die periode heeft verdachte werk gevonden. Hij is ook begonnen met de aflossing van zijn schulden.
Ter terechtzitting is verder gebleken dat verdachte als zelfstandige zonder personeel werkzaam is. Hij heeft inmiddels een zelfstandige huurwoning gevonden.
De dochter van verdachte en de dochter van zijn vriendin verblijven regelmatig in die woning. Verdachte vreest dat hij alles weer kwijt zal raken als hij opnieuw vast komt te zitten.
Het hof heeft oog voor de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de nadelige gevolgen die een vrijheidsbenemende straf van een langere duur voor hem kunnen hebben. Naar het oordeel van het hof doet een gevangenisstraf van gelijke duur als het voorarrest van ruim 30 maanden echter onvoldoende recht aan de bijzondere ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Hierop kan niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren acht het hof in dit geval een passende reactie. In de door en namens verdachte aangevoerde omstandigheden ziet het hof geen aanleiding een gevangenisstraf van een kortere duur op te leggen.
Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat de redelijke termijn niet is overschreden in de afzonderlijke fasen van de procedure. Ten tijde van de voorlopige hechtenis van verdachte is de behandeling van zijn zaak in eerste aanleg en in hoger beroep telkens binnen 16 maanden afgerond. Na de instelling van het cassatieberoep heeft de Hoge Raad binnen 14 maanden uitspraak gedaan. Na de terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad is verdachte in vrijheid gesteld en heeft de behandeling van zijn zaak in hoger beroep niet langer dan 24 maanden geduurd. Naar het oordeel van het hof is de totale duur van de procedure ook niet zodanig dat een inbreuk op artikel 6, eerste lid van het EVRM moet worden aangenomen. Daarom ziet hof - anders dan de advocaat-generaal - in de duur van de procedure geen aanleiding voor strafvermindering en zal het hof een hogere straf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Dit alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur vijf jaren, passend en geboden is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 550.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De hoogte van die schade kan echter niet worden vastgesteld. Uit de stukken blijkt dat die schade deels is vergoed door derden, maar niet welk deel. Het is dan ook niet duidelijk welk deel van de schade ten laste van de benadeelde partij is gebleven. Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. H. Heins, voorzitter,
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans, griffier,
en op 30 oktober 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 30 oktober 2019.
Tegenwoordig:
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. J. van Onna, advocaat-generaal,
mr. C.M.M. van der Waerden, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het tussenarrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.stamproces-verbaal, p. 6 en p. 15-16, prints van de camerabeelden, p. 393-396. ,
2.stamproces-verbaal, p. 23-24, gesproken tekst Bureau Gelderland d.d. 30 september 2015, p. 212-213, MMA-melding d.d. 30 september 2015, p. 215, MMA-melding d.d. 1 oktober 2015, p. 214.
3.stamproces-verbaal, p. 25.
4.proces-verbaal van verhoor, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2] , p. 244, proces-verbaal van verhoor, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1] , p. 248.
5.proces-verbaal van bevindingen, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] , p. 243.