2.6De deskundige heeft in het tweede deskundigenrapport de door het hof voorgelegde vragen als volgt beantwoord.
“(…)
1. Wat is de waarde in het economisch verkeer van het aandeel van de man in de maatschap en haar onderneming per 28 november 2003, althans per 31 december 2003?
Op grond van de bovengenoemde informatie met de daarbij gehanteerde uitgangspunten bedraagt de waarde in het economisch verkeer per 31 december 2003 van het aandeel van de man € 61.110.
2. Is er sprake van belichaamde goodwill door de man in de onderneming en zo ja, welke waarde bedroeg deze per 28 november 2003, althans per 31 december 2003?
HR 31 mei 2002, LJN AE0748
Belichaamde goodwill: goodwill die onlosmakelijk verbonden is met de vermogensbestanddelen in een onderneming en die tot uitdrukking komt in de meerwaarde van die vermogensbestanddelen in hun geheel bij voortzetting van de onderneming boven de som van de waarde van de afzonderlijke vermogensbestanddelen. In het algemeen is aanvaard dat belichaamde goodwill in een verdeling van een gemeenschap dient te worden betrokken.
De belichaamde goodwill van de man is deel van de waarde in het economisch verkeer van zijn belang in [straat] : € 61.110.
3. Kunt u toelichten hoe de waardering van deze goodwill tot stand is gekomen?
In grote lijnen kan de berekening van de waarde als volgt worden samengevat.
- Eerst worden de verwachte vrije gelstromen voor zowel de prognoseperiode als de restperiode bepaald.
- De verwachte geldstromen worden niet aan afzonderlijke productiemiddelen toegerekend; het zijn de verwachte opbrengsten (positief/negatief) die het resultaat zijn van het gehele complex van bedrijfsgebonden productiemiddelen.
- Van deze verwachte vrije geldstromen wordt per peildatum de contante waarde berekend aan de hand van de op peildatum geldende kostenvoet eigen vermogen unlevered (Keu).
- De gevonden contante waarde moet worden gecorrigeerd voor de waarde van de niet-bedrijfsgebonden activa (positief) en de waarde van het autonome vreemd vermogen dat op de peildatum aanwezig is.
- Deze aldus berekende waarde moet worden toegerekend aan het Eigen Vermogen. Rechthebbenden op deze waarde zijn de maten in de maatschap.
- De goodwill kan nu worden berekend als het verschil tussen de economische waarde en de boekwaarde van het eigen vermogen.
- Uitgaande van verkoop van de onderneming zou betaalde goodwill kunnen worden bepaald als het verschil tussen de boekwaarde van het eigen vermogen en de prijs die daarvoor is betaald.
- Goodwill is zo doende een homogeen bedrag dat betrekking heeft op het gehele complex van productiemiddelen (inclusief alle werkenden in de onderneming). Uitgaande van die homogeniteit is het niet mogelijk om de goodwill aan afzonderlijke belanghebbenden toe te kennen.
- Ter wille van de beeldvorming: als heterogeniteit al mogelijk zou zijn, zouden de afzonderlijke productiemiddelen elk en ieder een eigen vrije geldstroom met een eigen risicoprofiel moeten hebben. De som daarvan zou afwijken van de waarde van het gehele complex.
4. Is de waarde van de hiervoor genoemde goodwill al verdisconteerd in de waarde van het aandeel van de man in de onderneming zoals hiervoor genoemd onder punt 1 of is dit een post die afzonderlijk verdeeld en gewaardeerd dient te worden?
Goodwill = economische waarde Eigen Vermogen -/- boekwaarde Eigen Vermogen
Of
(Betaalde) goodwill = de (ver)koopprijs van (het Eigen Vermogen in) de onderneming -/- de boekwaarde daarvan.
Zie bij vraag 3: in beide benaderingen kan de goodwill niet worden onderverdeeld en toegerekend aan afzonderlijke productiemiddelen (inclusief arbeid).
In wezen is goodwill een boekhoudkundig ontwerp. Goodwill dankt het bestaan aan een verschil tussen economie en accounting. Economie is gebaseerd op verwachting en accounting op realisatie. Goodwill heeft alleen voor de accountant en zijn administratie betekenis.
Voor zover dan toch over goodwill wordt gesproken, kan het niet anders zijn dan dat zij deel is van de onder vraag 1 genoemde waarde van € 61.110. Het antwoord is dus ja.
5 Kunt u gemotiveerd aangeven welke methode u voor de waardering van de onderneming hebt gebruikt?
De hier toegepaste methode staat bekend als de APV methode (= Adjusted Present Value). Dit is een variant van DCF (= Discounted Cash Flows). De andere variant van DCF is de WACC-methode ( + Weighted Average Cost of Capital). Mits goed toegepast, geven beide varianten dezelfde uitkomst. Maar bij de WACC methode leiden leverage-effecten vaak tot onjuistheid. Hetzelfde geldt voor de weging van de vermogenssoorten, die niet op accounting-basis maar op economische basis moet plaatsvinden. De APV-methode is duidelijker en eenvoudiger.
Voor een DCF methode is gekozen omdat in economie de waarde is bepaald op basis van verwachting.
Andere methoden zijn bijvoorbeeld:
- Intrinsieke waarde (IW)
- Rentabiliteitswaarde (RW)
- Verbeterde rentabiliteitswaarde
- Mix van IW en RW, bijvoorbeeld (2*IW + 3*RW)/5
- Market Comparables
- Vuistregels
De vier eerstgenoemde methoden zijn op uiteenlopende wijzen op de boekhouding gebaseerd. Maar boekhouding is gericht op beheer en verantwoording. Zo’n rekeningensysteem genereert geen economische waarde.
Vuistregels behoren tot een hardnekkige folklore. Zij kunnen een eerste indruk geven. Maar vaak zal blijken dat die eerste indruk volkomen onjuist is.
De methode van Market Comparables gaat uit van kengetallen voor soortgelijke ondernemingen. Het is vaak uitermate lastig om vergelijkbare ondernemingen te vinden met dan ook nog de relevante informatie daarbij en met actuele prijsindicaties in een min of meer perfecte vermogensmarkt (volledige mededinging).
6. Heeft u bij de vaststelling van de waarde van de onderneming van de man en diens aandeel in de maatschap rekening gehouden met de stille reserves die door de verkoop van de bedrijfspanden in 2003 staande en gelegen aan de [adres 2] en [adres 3] , liquide zijn gemaakt en op welke wijze, alsmede met de (negatieve) stille reserve als gevolg van het verschil in boekwaarde en marktwaarde bij de waardering van het bedrijfspand aan [adres 1] ?
Met een stille reserve op [adres 2] en [adres 3] is rekening gehouden door bijtelling van € 125.384 bij de primaire ondernemingswaarde. Het bedrag van € 125.384 is de verwachte opbrengst van [adres 3] .
Strikt genomen is de stille reserve bepaald door de al overeengekomen verkoopopbrengst. Met de verkoop eind 2003 (levering maart 2004) is er geen reden om een negatieve stille reserve te veronderstellen.
[adres 1] is nog in een investeringsfase. In die zin is er eind 2003 geen tijd om een verschil te zien ontstaan tussen boekwaarde en investeringsbedragen. Overigens zou een stille reserve positief noch negatief van invloed zijn op de uitkomst van de waardeberekening op basis van APV omdat met APV wordt gerekend op basis van verwachte geldstromen. Daarin speelt de boekhoudkundige benadering van de (balans)waarde geen rol.
7. Kunt u aangeven op welke wijze u de waarde van het pand aan [adres 1] heeft vastgesteld?
De boekwaarde van het pand aan [adres 1] is hier niet vastgesteld. Bij toepassing van de APV-methode doet de boekwaarde daarvan niet ter zake. Verondersteld mag worden dat boekwaarde en investeringsbedragen aan elkaar gelijk zijn (met als basis de historische aanschafprijs of lagere marktwaarde). Vanzelfsprekend is wel met de te verwachten (des)investeringen gerekend. Zij zijn rechtstreeks van invloed op de hoogte van de verwachte geldstromen.
8. Kunt u aangeven in hoeverre de NMT-normen bij de beantwoording van de voorgaande vragen een rol spelen?
De informatie van de KNMT heeft een concrete rol gespeeld bij de vaststelling van het norminkomen van een tandarts (zie par. 5.11).
Bij de zoektocht naar de marktsituatie in de beginjaren van deze eeuw en de destijdse verwachtingen daaromtrent is ook gekeken naar informatie die de KNMT zou kunnen bieden. Maar concrete citaten zijn ontleend aan andere bronnen;
- Concurrentie in de zorg, CPB juli 2002)
- Adviesgroep Capaciteit mondzorg 2000 (Commissie Lapré)
Veel andere bronnen bleken gebruik te hebben gemaakt van het Advies van de Commissie Lapré.(…)
In de producties vond ik wel praktische aanwijzingen omtrent de hoogte van de goodwill zoals van de KNMT
- “10% van de gemiddelde omzet inclusief tandtechniek”, en
- “10% van de gerealiseerde bruto-omzet”, of
- “tussen 0% en 15% van de gemiddeld aan patiënten gedeclareerde omzet”.
Maar:
- hier is geen sprake van verkoop met betaalde goodwill van de onderneming waarbij de goodwill niet is bepaald door de waarde maar door de prijs
- en de gezochte waarde is niet de goodwill, niet de verkoopprijs van de onderneming, maar de economische waarde van een deelbelang in de onderneming.
De hier berekende waarde van € 61.110 voor het deelbelang komt – boven op het normsalaris – overeen met een jaarlijkse verwachte geldstroom van € 9.160.
9. Geeft het onderzoek overigens nog aanleiding tot het maken van opmerkingen, die in verband met de beslissing van dit geschil van belang zouden kunnen zijn?
In de periode rond de peildatum deed de onderneming omvangrijke investeringen in Onroerend Goed en Inventaris. De omvang van het Vreemd Vermogen nam in verband hiermee toe van ca. € 250.000 in 2001 tot € 1.560.000 in 2003. De investeringen zullen zeker van invloed zijn op omzet en kosten: de leden van de maatschap zullen naar hun verwachting deze relatief belangrijke investeringen met een daarop geëist rendement kunnen terugverdienen en wellicht zelfs meer dan dat. Dit impliceert een naar verwachting aanzienlijke jaarlijkse omzetgroei.
Tegen deze achtergrond is de prognose zo goed mogelijk gebaseerd op de historische ontwikkeling. (…)”