Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een naheffingsaanslag omzetbelasting die aan belanghebbende is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2013. De naheffingsaanslag bedroeg € 17.647, met een belastingrente van € 1.328 en een boete van € 750. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
De kern van het geschil is of belanghebbende het recht heeft om de voorbelasting te herzien op basis van artikel 15, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het Hof oordeelt dat belanghebbende in het jaar van ingebruikneming de bij de aanschaf van onroerende zaken in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek kan brengen. Het Hof stelt vast dat belanghebbende de percelen pas bij de verkoop in 2013 in gebruik heeft genomen, en dat de naheffingsaanslag door de Inspecteur tot een te hoog bedrag is opgelegd. Het Hof vermindert de naheffingsaanslag tot € 1.681 en de boete tot € 168.
Het Hof heeft ook geoordeeld dat de Inspecteur de proceskosten van belanghebbende moet vergoeden, die in totaal op € 2.556 zijn vastgesteld, maar vanwege samenhang met een andere zaak wordt dit bedrag verlaagd tot € 1.278. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.