In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee zeer jonge kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, die in hoger beroep ging tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, had het gezag over beide kinderen, maar de raad voor de kinderbescherming had verzocht om dit gezag te beëindigen. De rechtbank had op 15 mei 2019 in beide zaken het gezag van de moeder beëindigd en JBN en JBRR tot voogd benoemd.
De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij het niet eens is met de beëindiging van het gezag en heeft verzocht om de eerdere beslissingen te vernietigen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Horsten van Gemeren. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen JBN en JBRR hebben verweer gevoerd.
Het hof heeft overwogen dat het belang van de kinderen voorop staat en dat bij zeer jonge kinderen, zoals [de minderjarige1] en [de minderjarige2], het van groot belang is dat beslissingen over hun verblijfplaats snel en duidelijk worden genomen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen nieuwe stellingen zijn ingebracht die niet eerder door de rechtbank zijn gewogen. De moeder heeft veel van haar kinderen, maar het hof oordeelt dat de beëindiging van het gezag in het belang van de kinderen is, om stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie te waarborgen. Daarom heeft het hof de bestreden beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd.