ECLI:NL:GHARL:2019:9047

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
200.264.304/01 en 200.264.321/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over zeer jonge kinderen na verzoek van de raad voor de kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee zeer jonge kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, die in hoger beroep ging tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, had het gezag over beide kinderen, maar de raad voor de kinderbescherming had verzocht om dit gezag te beëindigen. De rechtbank had op 15 mei 2019 in beide zaken het gezag van de moeder beëindigd en JBN en JBRR tot voogd benoemd.

De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij het niet eens is met de beëindiging van het gezag en heeft verzocht om de eerdere beslissingen te vernietigen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Horsten van Gemeren. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen JBN en JBRR hebben verweer gevoerd.

Het hof heeft overwogen dat het belang van de kinderen voorop staat en dat bij zeer jonge kinderen, zoals [de minderjarige1] en [de minderjarige2], het van groot belang is dat beslissingen over hun verblijfplaats snel en duidelijk worden genomen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen nieuwe stellingen zijn ingebracht die niet eerder door de rechtbank zijn gewogen. De moeder heeft veel van haar kinderen, maar het hof oordeelt dat de beëindiging van het gezag in het belang van de kinderen is, om stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie te waarborgen. Daarom heeft het hof de bestreden beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.264.304/01 en 200.264.321/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland C/19/126226 / FA RK 19-587 en C/19/126228 / FA RK 19-588)
beschikking van 22 oktober 2019
in beide zaken:
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Horsten van Gemeren te Emmen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
in de zaak met zaaknummer 200.264.304/01:de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
kantoorhoudende te Assen,
verder te noemen: JBN,
in de zaak met zaaknummer 200.264.321/01:
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
kantoorhoudende te Rotterdam,
verder te noemen: JBRR,
de pleegouders van [de minderjarige1],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige1] .

1.Het geding in eerste aanleg

In de zaak met zaaknummer 200.264.304/01
1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 15 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer C/19/126226 / FA RK 19-587.
In de zaak met zaaknummer 200.264.321/01
1.2
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 15 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer C/19/126228 / FA RK 19-588.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.264.304/01
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 13 augustus 2019;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 20 september 2019;
- een journaalbericht van mr. Horsten van Gemeren van 25 september 2019 met productie(s).
In de zaak met zaaknummer 200.264.321/01
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 13 augustus 2019;
- het verweerschrift van JBRR met productie(s), ingekomen op 20 september 2019.
- een brief van de raad van 20 september 2019;
- een journaalbericht van mr. Horsten van Gemeren van 25 september 2019 met productie(s).
In beide zaken
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 september 2019 plaatsgevonden. De zaken zijn tegelijkertijd behandeld. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [B] verschenen. Namens JBRR zijn verschenen [C] en [D] .

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn geboren:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2016 (verder te noemen: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2019 (verder te noemen: [de minderjarige2] ).
De moeder was van rechtswege belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
De moeder heeft uit een eerdere relatie nog een minderjarige dochter: [de minderjarige3] , geboren [in] 2007 (verder te noemen: [de minderjarige3] ). [de minderjarige3] verblijft in een pleeggezin. Het gezag van de moeder over [de minderjarige3] is beëindigd.
3.3
[de minderjarige1] staat sinds 16 maart 2016 onder toezicht. Op 18 april 2016 is hij middels een machtiging uit huis geplaatst. Sinds 16 februari 2017 verblijft hij bij de pleegouders (een perspectiefbiedend netwerkpleeggezin).
3.4
[de minderjarige2] staat sinds 21 december 2018 (voorlopig) onder toezicht van JBN. Zij is vanaf haar geboorte met een machtiging uit huis geplaatst. Sinds medio februari 2019 verblijft zij in een perspectiefbiedend pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

In de zaak met zaaknummer 200.264.304/01
4.1
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking van 15 mei 2019 (zaaknummer C/19/126226 / FA RK 19-587) heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige2] beëindigd en JBN tot voogd benoemd.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- primair: het (primaire) verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige2] af te wijzen;
- subsidiair: een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht.
4.3
De raad heeft ter zitting verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.264.321/01
4.4
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking van 15 mei 2019 (zaaknummer C/19/126228 / FA RK 19-588) heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige1] beëindigd en JBRR tot voogd benoemd.
4.5
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- primair: het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige1] af te wijzen;
- subsidiair: een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht.
4.6
De raad heeft ter zitting verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.7
JBRR heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof (zakelijk weergegeven) de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In beide zaken
5.1
Op grond van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat - gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie - niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.4
Het hof constateert dat door de moeder in hoger beroep geen nieuwe stellingen naar voren zijn gebracht die niet al bij de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest en die door de rechtbank in de bestreden beschikkingen zijn gewogen en gemotiveerd zijn verworpen. Het hof neemt die overwegingen na eigen onderzoek over, maakt deze tot de zijne en voegt daar nog het volgende aan toe.
5.5
Voor het hof is duidelijk dat de moeder veel van haar kinderen houdt en dat de kinderen alles voor haar betekenen. Het hof acht het dan ook begrijpelijk dat de moeder voor haar kinderen opkomt en dat het voor haar moeilijk te accepteren is dat de kinderen elders opgroeien, dat de raad - naar de beleving van de moeder: te vroeg - verzoeken tot beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] heeft ingediend en dat die verzoeken zijn toegewezen, waardoor beslissingen over de minderjarige kinderen voortaan door de voogden zullen worden genomen.
Bij de beoordeling van deze zaken staat echter het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voorop. Zoals hiervoor al is overwogen hebben zij recht op zekerheid, continuïteit, een ongestoorde hechting en duidelijkheid over hun opvoedingsperspectief. Bij zeer jonge kinderen, zoals [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , is het van groot belang dat beslissingen over hun definitieve verblijfplaats zo snel en vroeg mogelijk genomen worden, hoe moeilijk dit ook voor ouders is om te accepteren. De beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen draagt bij aan voornoemde duidelijkheid dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in hun pleeggezinnen zullen opgroeien.
5.6
Op grond van het vorenstaande is het naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie te waarborgen door het gezag van de moeder te beëindigen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.264.304/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 15 mei 2019 (zaaknummer C/19/126226 / FA RK 19-587);
in de zaak met zaaknummer 200.264.321/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 15 mei 2019 (zaaknummer C/19/126228 / FA RK 19-588).
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, M.P. den Hollander en J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 22 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.