Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
1 maart 2018. De grieven zien op de ingangsdatum van de kinderalimentatie (grief 1), de berekening van het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de man (grief 2), de door de rechtbank berekende behoefte van [kind 1] en [kind 2] (grief 3), de draagkracht van de man (grief 4) en de hoogte van de bepaalde kinderalimentatie (grief 5). De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van de vrouw af te wijzen.
5.De motivering van de beslissing
B.V., (hierna: [vennootschap A] ) – welke vennootschap overigens handelt onder meerdere namen –,
[bedrijf B] en [bedrijf C] B.V.en
[bedrijf D] B.V. De man heeft ten aanzien van de onderbouwing van zijn financiële situatie vanaf 2017 in hoger beroep volstaan met het overleggen van de volgende stukken: een arbeidsovereenkomst met [bedrijf] BV (hierna: [bedrijf] ) van 30 maart 2018, salarisspecificaties over februari tot en met april 2018, de jaaropgaaf 2017, een e-mailbericht van [medewerker] van [bedrijf 2] , een aanslag inkomstenbelasting/premieheffing 2017 en een jaarrapportage 2017 van [vennootschap A] . In de procedure bij de rechtbank heeft de man de volgende stukken overgelegd: een minimum-urencontract met [bedrijf] , een aanslag inkomstenbelasting/premieheffing 2016, een aanslag inkomstenbelasting/premieheffing 2015, de concept-jaarrapportages 2016 en 2017 van de Holding en de concept-rapportage 2017 van [vennootschap A] . De man heeft geen belastingaangiften overgelegd, noch aangiften omzetbelasting van de laatste jaren. Ook zijn er geen jaarstukken overgelegd van [bedrijf B] en [bedrijf C] B.V. en [bedrijf D] B.V. De man heeft zijn stelling dat de activiteiten in die vennootschappen zijn gestaakt, niet onderbouwd met bewijs. De enkele verwijzing naar de jaarstukken van de Holding of van [vennootschap A] is onvoldoende, omdat de overgelegde jaarstukken van [vennootschap A] conceptstukken zijn en de in hoger beroep overgelegde jaarstukken 2017 van [vennootschap A] verschillen van de in eerste instantie overgelegde concept-jaarstukken van die vennootschap en de man geen toelichting heeft gegeven op die verschillen. De man heeft ten aanzien van zijn verdiensten bij [bedrijf] een jaaropgave 2017 overgelegd en de salarisspecificaties over de periode februari tot en met april 2018. De specificatie van januari 2018 ontbreekt, evenals die van mei en juni 2018. Niet duidelijk is wat de daadwerkelijke verdiensten van de man waren bij [bedrijf] . De stukken die de man heeft overgelegd geven naar het oordeel van het hof onvoldoende inzicht in zijn inkomenssituatie om de stelling van de man ten aanzien van zijn NBI te kunnen beoordelen. Het had naar het oordeel van het hof op de weg van de man gelegen om daartoe de relevante stukken over te leggen. Omdat de man heeft nagelaten relevante stukken te overleggen, zoals zijn belastingaangifte 2017, de definitieve jaarstukken van de Holding over 2017 en een verklaring van zijn accountant betreffende zijn overige activiteiten, overweegt het hof dat de stellingen van de man ten aanzien van zijn inkomenssituatie niet kunnen worden gecontroleerd. Het hof merkt nog op dat het over het algemeen zo is dat uit de belastingaanslag, waarin slechts het belastbaar inkomen in staat vermeld, niet automatisch het werkelijk genoten inkomen kan worden afgeleid. Daartoe dienen ook belastingaangiften met onderliggende stukken te worden overgelegd. De tweede grief van de man faalt.
€ 552,- per maand is, maar € 951,- per maand. Het hof overweegt dat, nu zowel de door de man als de vrouw opgeworpen bezwaren tegen de vaststelling door de rechtbank van het NBI van de man zijn verworpen, (zie rechtsoverweging 5.10 ), bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn netto besteedbaar inkomen zoals becijferd door de rechtbank tot uitgangspunt moet worden genomen. De draagkracht zal worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 905,-)], aangezien er sprake is van een NBI dat hoger is dan € 1.500,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het NBI ter zake van forfaitaire woonlasten, vermeerderd met een bedrag van € 905,- aan overige lasten, en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie. De draagkracht van de man, komt, uitgaande van het door de rechtbank berekende NBI van € 2.419,- en de tarieven van 2017-2 , uit op afgerond € 551,- per maand. Het verschil van € 1,- met de door de rechtbank genoemde draagkracht van € 552,- is een afrondingsverschil.
6.De slotsom
7.Aanhechten draagkrachtberekeningen
8.De beslissing
20 oktober 2017 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] € 223,- per kind per maand zal betalen, en met ingang van [geboortedatum] 2018 een bedrag van € 189,81 per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;