Beoordeling
1. De betrokkene klaagt in hoger beroep over de omstandigheid dat de officier van justitie heeft nagelaten hem in de procedure van het administratief beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken toe te sturen. De betrokkene stelt dat hij hierdoor in zijn verdediging is geschaad.
2. Het is vaste rechtspraak van het hof dat de officier van justitie, op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de fase van het administratief beroep op verzoek van de indiener van het beroepschrift gehouden is de op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. In zaken als deze gaat het – in ieder geval – om het zaakoverzicht en (indien van toepassing) een foto van de gedraging.
3. Uit de stukken blijkt dat de betrokkene in zijn administratief beroepschrift heeft verzocht om toezending van de foto's van de gedraging. Niet blijkt dat de foto's zijn toegezonden. De officier van justitie heeft dus niet aan zijn informatieplicht voldaan.
Dat is door de kantonrechter niet onderkend. De beslissing van de kantonrechter en van de officier van justitie kunnen daarom niet in stand blijven.
4. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen. In dat verband stelt het hof vast dat de betrokkene thans wel beschikt over de foto's van de gedraging en het zaakoverzicht.
5. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 24 juni 2016 om 1.18 uur op de IJsselallee N337 te Zwolle met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
6. De betrokkene voert gedurende de procedure aan dat hij ten tijde van de vermeende gedraging op de IJsselallee reed en dat hij opeens een auto ergens van rechts zag komen. De betrokkene heeft geremd en zag toen dat hij een verkeerslicht over het hoofd had gezien. De betrokkene is toen nog ongeveer één meter achteruit gereden. De betrokkene stelt dat hij, wellicht aan de late kant, wel is gestopt voor het verkeerslicht. In hoger beroep voert de betrokkene naar aanleiding van de beslissing van de kantonrechter aan dat hij langs de pleeglocatie is gereden en daarbij heeft vastgesteld dat, voor zover er al stopstrepen zijn, deze nauwelijks te zien zijn. Gelet hierop is de betrokkene van mening dat de beschikking ten onrechte is opgelegd en dat deze volledig moet worden vernietigd.
7. In zaken op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
8. In de onderhavige zaak bevat het zaakoverzicht onder meer de volgende gegevens:
“De overtreding is met roodlichtapparatuur geautomatiseerd op twee digitale foto's vastgelegd.
Foto 1: Het betreffende voertuig activeert de radardetectie of de lus achter de stopstreep van het rode verkeerslicht. Op het moment van constatering brandde het licht reeds 5,3 seconden.
Foto 2: Circa een seconde later. Op foto 2 is duidelijk te zien dat het voertuig verder is gereden. (…)”
9. Tot de stukken van het dossier behoren foto's van de gedraging. De geregistreerde gegevens zijn vermeld op de databalk boven en naast de foto's. De gedraging is vastgelegd door middel van lusdetectie in het wegdek. Het is het hof ambtshalve bekend dat de lusdetector door inductielussen in het wegdek wordt geactiveerd wanneer een voertuig bij rood licht de stopstreep passeert.
10. Op beide foto's is een voertuig met kenteken [00-YYY-0] te zien. Van dit voertuig is (behalve het kenteken) slechts te zien dat de remlichten branden. Op de databalk naast de foto is vermeld dat op het moment dat de eerste foto (foto A) is genomen het verkeerslicht 05,28 seconden rood licht uitstraalde, terwijl sprake was van een geeltijd van 4 seconden. Ten tijde van het nemen van de tweede foto (foto B) had het verkeerslicht 06,18 seconden rood licht uitgestraald. Op de databalk is voorts te zien dat de snelheid van het voertuig
37 kilometer per uur bedroeg.
11. Uit de foto's valt niet met zekerheid af te leiden dat het voertuig op dat moment de verkeerslichten was gepasseerd. Wel kan op grond van het onder 6. en 7. overwogene worden vastgesteld dat het voertuig bij rood licht de stopstreep is gepasseerd. Niet aannemelijk is geworden dat de stopstreep niet zichtbaar was.
12. Artikel 79 van het RVV 1990 bepaalt dat, wanneer stoppen op grond van die regeling verplicht is, dit dient te geschieden voor de daartoe bestemde stopstreep. De bijlage als bedoeld in artikel 2 WAHV, zoals die luidde ten tijde van de gedraging, maakt onderscheid in de sanctionering van de gedraging met feitcode R602 (‘niet stoppen voor rood licht’: € 230,-) en de gedraging met feitcode R620 (‘niet stoppen voor stopstreep’: € 90,-). De gedraging die in de onderhavige zaak is verricht is dus niet gedraging R602, maar gedraging R620.
13. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond verklaren en de inleidende beschikking wijzigen in die zin, dat als de omschrijving van de gedraging heeft te gelden ‘niet stoppen voor stopstreep’ met als feitcode R620. Het sanctiebedrag wordt aan de gewijzigde feitcode geconformeerd.