Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2019, gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de vaststelling van partneralimentatie tussen twee partijen die in 1990 met elkaar zijn gehuwd. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de afwijzing van haar verzoek om partneralimentatie en de toekenning van vergoedingsrechten aan de man. De man, verzoeker in het incidenteel hoger beroep, heeft ook grieven ingediend tegen de toekenning van vergoedingsrechten aan de vrouw. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg besproken, waarbij de rechtbank Gelderland op 12 december 2018 een beschikking heeft gegeven die door de vrouw is bestreden.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij niet in haar levensonderhoud kan voorzien en heeft verzocht om een bijdrage van € 1.750,- bruto per maand. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vrouw in staat moet worden geacht om een fulltime inkomen te verwerven, gezien haar huidige parttime werk en de mogelijkheid om haar uren uit te breiden. De man heeft betwist dat de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, en het hof heeft geconcludeerd dat de vrouw geen recht heeft op de verzochte alimentatie.
Wat betreft de vergoedingsrechten heeft het hof vastgesteld dat de man recht heeft op een vergoedingsrecht van € 222.115,- op de vrouw, terwijl de vrouw recht heeft op een vergoedingsrecht van € 4.462,50 op de man. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de vergoedingsrechten opnieuw vastgesteld, met inachtneming van de huwelijkse voorwaarden die partijen zijn overeengekomen. De beslissing is genomen met inachtneming van de wettelijke rente en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.