ECLI:NL:GHARL:2019:8931

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
18/00895 en 18/00896
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terbeschikkingstelling van werkruimte in een woning en belastingaanslagen IB/PVV

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2010 en 2011 ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende, directeur en enig aandeelhouder van [A] BV, had een woning gekocht en deze ingrijpend verbouwd, waarbij een opnamestudio in het souterrain werd aangelegd en de benedenverdieping werd verhuurd aan de BV. De Inspecteur stelde dat slechts het kantoor ter beschikking was gesteld, terwijl belanghebbende betoogde dat de gehele benedenverdieping ter beschikking was gesteld aan de BV. Het Hof oordeelt dat belanghebbende de gehele benedenverdieping ter beschikking heeft gesteld aan de BV, en dat de terbeschikkingstellingsregeling van toepassing is. De uitspraak van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, waarbij de aanslag voor het jaar 2011 wordt verminderd tot nihil en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen wordt vastgesteld op € 11.708. De kosten van het hoger beroep worden vergoed door de Inspecteur.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 18/00895 en 18/00896
uitspraakdatum: 22 oktober 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 augustus 2018, nummers AWB 16/2908 en 16/2909, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 123.990 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 49.426. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 april 2016 het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 118.990 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 49.426. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.432 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 52.717. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
1.4.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 maart 2016 het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 ongegrond verklaard en de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.5.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van [A] BV (hierna: Holding BV). Holding BV houdt alle aandelen in [B] BV (hierna: de BV). Deze laatste vennootschap houdt zich bezig met het uitoefenen van management, het overeenkomen van boekingen en de advisering en begeleiding van artiesten en radio- en televisiepresentatoren. Naast belanghebbende is ook [C] (hierna: [C] ) - voor ongeveer één dag per week - in dienst van Holding BV.
2.2.
[C] drijft naast zijn werkzaamheden in dienst van Holding BV onder de naam [D] voor eigen rekening een onderneming op het gebied van het voeren van management voor tv-presentatoren, radio-dj’s en artiesten. Op grond van een in 1999 gesloten samenwerkingsovereenkomst voert [C] ook diverse werkzaamheden ten behoeve van de BV uit.
2.3.
De BV heeft als (fulltime) werknemer mevrouw [E] . Zij treedt op als office manager.
2.4.
In 2006 heeft belanghebbende de woning aan de [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) gekocht. Deze woning is na aankoop ingrijpend verbouwd. In het souterrain is een opnamestudio aangelegd. Deze studio is vervolgens verhuurd aan de BV. Daarnaast heeft belanghebbende de woning als hoofdverblijf in gebruik genomen.
2.5.
Tot 15 december 2009 huurde de BV kantoorruimte elders in [Z] voor € 1.440 per maand. Blijkens een op 15 december 2009 gesloten overeenkomst heeft belanghebbende de ruimte gelegen op de benedenverdieping van de woning (hierna: de benedenverdieping) tegen een huurprijs van € 1.000 per maand (exclusief servicekosten) voor een periode van twee jaar verhuurd aan de BV. Vanaf deze datum staan zowel Holding BV als de BV bij de Kamer van Koophandel ingeschreven op het adres van de woning. Met ingang van 1 september 2011 heeft de BV elders in [Z] kantoorruimte gehuurd tegen een huurprijs van € 800 per maand.
2.6.
Belanghebbende verbleef vanaf 15 december 2009 veelvuldig en langdurig in het buitenland, met name in zijn tweede woning in Spanje. Afgezien van de periode van 28 oktober 2009 tot 23 december 2009 was belanghebbende in de basisadministratie ingeschreven op het adres van de woning. Een in 1991 geboren zoon van belanghebbende woonde gedurende de verhuur van de benedenverdieping aan de BV in de woning en maakte daarbij voornamelijk gebruik van de bovenetage.
2.7.
Tot de zakenrelaties van belanghebbende behoorde [F] , handelend onder de naam [G] . Volgens een tot de gedingstukken behorende factuur van 19 augustus 2011 heeft de BV voor de periode januari tot en met juni 2011 € 1.500 (exclusief btw) in rekening gebracht voor huur van een - niet nader aangeduid gedeelte - van de benedenverdieping van de woning.
2.8.
De benedenverdieping van de woning bestaat uit een kantoor met eigen ingang, hal met trapopgang, toilet, woonkamer, eetkamer en keuken. De totale oppervlakte bedraagt ongeveer 150 m2, waarvan 20 m2 aan het kantoor is toe te rekenen.
2.9.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2010 en 2011 het standpunt ingenomen dat de gehele benedenverdieping ter beschikking is gesteld aan de BV, dat sprake is geweest van een zakelijke huurprijs en dat de waardedaling van de woning in de periode van verhuur voor 1/3 gedeelte als last (afschrijving of boekverlies bij het einde van de terbeschikkingstelling) in aanmerking moet worden genomen. De Inspecteur heeft zich bij het vaststellen van de aanslagen op het standpunt gesteld dat slechts het kantoor aan de BV ter beschikking is gesteld, dan wel dat - als de gehele benedenverdieping ter beschikking zou zijn gesteld - de overige ruimtes toch niet onder de terbeschikkingstelling zouden vallen omdat die ruimtes niet als zelfstandige werkruimtes kunnen worden aangemerkt. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de in deze twee jaren in aanmerking te nemen lasten (afschrijving en boekverlies) beperkt moeten blijven tot de op het kantoor betrekking hebbende lasten.
2.10.
De Rechtbank heeft aannemelijk geacht dat de gehele benedenverdieping aan de BV ter beschikking is gesteld, maar dat slechts het kantoor als een zelfstandige werkruimte kan worden aangemerkt. Voor de overige ruimtes geldt dat volgens de Rechtbank niet omdat niet aannemelijk is geworden dat verhuur van die ruimte aan onafhankelijke derden mogelijk zou zijn geweest. Belanghebbende (als deze in Nederland verbleef) en diens zoon konden ongehinderd gebruik maken van de op de benedenverdieping aanwezige voorzieningen voor zover deze niet bij [E] , [C] en [F] in gebruik waren. Op grond hiervan heeft de Rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de vraag of slechts het kantoor (standpunt Inspecteur) of de gehele benedenverdieping (standpunt belanghebbende) aan de BV ter beschikking is gesteld. Indien de gehele benedenverdieping ter beschikking is gesteld, is in geschil of slechts het kantoor onder de terbeschikkingstellingsregeling valt (standpunt Inspecteur) of dat de gehele benedenverdieping daaronder valt (standpunt belanghebbende).
3.2.
De Inspecteur heeft in hoger beroep zijn beroep op interne compensatie met betrekking tot de persoonsgebonden aftrek ingetrokken. De resultaten van de verhuur van de studio aan de BV zijn niet in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge 3.90 van de Wet IB 2001 is belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren verminderd met de terbeschikkingstellingsvrijstelling. Onder werkzaamheid wordt onder meer verstaan het rendabel maken van vermogensbestanddelen voor zover deze vermogensbestanddelen ter beschikking worden gesteld aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon, een aanmerkelijk belang heeft (artikel 3.92, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001; hierna ook aangeduid als de terbeschikkingstellingsregeling).
4.2.
Als uitzondering op het hiervoor vermelde wordt niet als het rendabel maken van vermogensbestanddelen aangemerkt het ter beschikking stellen van een werkruimte in een woning die de belastingplichtige ter beschikking staat, indien het lichaam waaraan ter beschikking wordt gesteld ter zake van die terbeschikkingstelling niet een vergoeding ten laste van de winst of het resultaat uit overige werkzaamheden kan brengen (artikel 3.93, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001).
4.3.
Op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel i, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet VPB) komen bij het bepalen van de winst niet in aftrek:
“kosten en lasten die verband houden met een werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, ten behoeve van een natuurlijk persoon die een aanmerkelijk belang als bedoeld in hoofdstuk 4, uitgezonderd de artikelen 4.10 en 4.11 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in de belastingplichtige heeft, of van een daarmee verbonden persoon als bedoeld in artikel 3.92 van die wet, in zijn woning die niet tot het vermogen van een onderneming of het resultaat uit een werkzaamheid behoort, tenzij de kosten en lasten bestaan uit een vergoeding die als loon wordt belast dan wel de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt en:
1e ingeval bedoeld persoon tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij zijn belastbaar loon hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft, of
2e ingeval bedoeld persoon niet tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij (…)”
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning voor belanghebbende - afgezien van de terbeschikkingstelling - heeft te gelden als een eigen woning als bedoeld in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001.
4.5.
De hiervoor vermelde in de Wet IB 2001 en de Wet VPB opgenomen bepalingen ten aanzien van de werkruimte in de woning van een belastingplichtige of van de houder van een aanmerkelijk belang zijn voorafgegaan door de met ingang van 1 januari 1990 in artikel 8b, lid 1, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 ingevoerde aftrekbeperking voor kosten van een kantoorruimte in de woning van een belastingplichtige/ondernemer. Uit de tekst en de wetsgeschiedenis van deze laatste bepaling blijkt dat de wetgever de aftrekbeperking slechts heeft willen toepassen op kantoorruimte in gebruik bij de belastingplichtige zelf. In de Memorie van Toelichting wordt hierover opgemerkt:
“Ten slotte zij nog opgemerkt dat de zinsnede “ten behoeve van de ondernemer zelf” in de aanhef van onderdeel a voor de onderhavige post inhoudt dat ingeval hij bij voorbeeld in zijn tot zijn privévermogen behorende woning een kantoorruimte voor een secretaresse heeft ingeruimd, deze kantoorruimte niet door de onderhavige post wordt bestreken. De daaraan verbonden kosten en lasten kunnen zonder beperking van artikel 8b ten laste van de winst worden gebracht.” (Kamerstukken II, 1988-1989, 20874, nr. 3, pag 12).”
Deze beperking van de regeling voor kantoorruimtes in de woning van een belastingplichtige tot kantoorruimtes die gebruikt worden door de belastingplichtige zelf is ook in de thans geldende wettelijke bepalingen voor werkruimtes vastgelegd. In artikel 3.16, lid 1, van de Wet IB 2001 is dat voor ondernemers vastgelegd. In artikel 10, eerste lid, onderdeel i, van de Wet VPB, in samenhang met artikel 3.93, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001, is dat voor de houder van een aanmerkelijk belang in een vennootschap vastgelegd. Dat betekent dat niet alleen moet worden onderzocht welk gedeelte van de woning belanghebbende aan de BV ter beschikking heeft gesteld, maar ook wie daarvan de gebruiker was.
4.6.
Belanghebbende voert in dit verband aan dat hij wegens zijn verwachte langdurige verblijf in Spanje uit kostenoverwegingen ervoor heeft gekozen de door de BV van derden gehuurde kantoorruimte te verlaten en te vervangen door de benedenverdieping van zijn woning. Volgens belanghebbende maakte [E] dagelijks gebruik van het kantoor, [F] van de eetkamer en [C] van de woonkamer, beiden meer dan een dag per week. Zij beschikten alle drie over een sleutel van de woning. Hij wijst er daarnaast op dat de telefooninstallatie van de woning is aangepast aan het gebruik door meerdere personen en dat in eetkamer en woonkamer bureaus waren geplaatst. Voor vergaderingen werd de keuken gebruikt, waar een grote eet-/werktafel aanwezig was. De zoon van belanghebbende gebruikte voornamelijk de bovenverdieping en mocht van de benedenverdieping slechts gebruik maken als de werkzaamheden van de anderen dat toelieten. Voor belanghebbende was - voor gebruik tijdens vakanties en ander kort verblijf - geen eigen werkplek gereserveerd.
4.7.
De Inspecteur voert aan dat de benedenverdieping feitelijk nog aan belanghebbende en diens zoon voor privé gebruik ter beschikking stond. Hij wijst er in dit verband op dat de zoon iedere avond en ieder weekend de vrije beschikking over de gehele woning had en dat belanghebbende tijdens zijn vakantieverblijf of andere kortstondige verblijven in Nederland ook de beschikking had over de gehele woning.
4.8.
Het Hof overweegt met betrekking tot de vraag welk gedeelte van de woning aan de BV ter beschikking werd gesteld en wie daarvan de gebruiker was het volgende. Vast staat dat belanghebbende tijdens de verhuurperiode in ieder geval meer dan hoofdzakelijk in Spanje verbleef. Eveneens staat vast dat de BV in die periode niet elders over kantoor- of werkruimte beschikte. Mede gelet op hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, de inhoud van de huurovereenkomst en de verklaringen van belanghebbende en [C] ter zitting bij de Rechtbank, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende daadwerkelijk de gehele benedenverdieping van de woning aan de BV ter beschikking heeft gesteld en dat [E] , [C] en [F] die verdieping ook veelvuldig gebruikten. Daarnaast mocht de zoon van belanghebbende het gehele jaar slechts in beperkte mate gebruik maken van de benedenverdieping, namelijk zolang daarbij de zakelijke belangen van de BV niet werden verstoord en mocht belanghebbende (tijdens verblijf in Nederland) in beperkte mate zowel voor privé als zakelijke activiteiten gebruik maken van die verdieping. Naar het oordeel van het Hof volgt hieruit dat belanghebbende de gehele benedenverdieping ter beschikking heeft gesteld aan de BV als kantoorruimte voor gebruik door haar zakelijke relaties/werknemer, met dien verstande dat beperkt gebruik van die verdieping door belanghebbende en zijn zoon was toegestaan. Dat betekent naar het oordeel van het Hof dat niet slechts de kantoorruimte moet worden aangemerkt als aan de BV ter beschikking gesteld vermogen, maar de gehele benedenverdieping.
4.9.
Zoals hiervoor is overwogen heeft de wetgever bij de invoering van artikel 10, eerste lid, onderdeel i, van de Wet VPB het oog gehad op een werkruimte die door de houder van het aanmerkelijk belang zelf voor diens werkzaamheden wordt gebruikt. Daarvan is echter geen sprake. Zoals hiervoor is overwogen, is de benedenverdieping niet ter beschikking gesteld aan de BV voor gebruik als werkruimte door belanghebbende zelf, maar primair voor gebruik als werkruimte door haar zakelijke relaties/werknemer. Het beperkte gebruik door belanghebbende en diens zoon, doet daar niet aan af. Het vorenstaande betekent dat artikel 10, lid 1, letter i, van de Wet VPB buiten toepassing blijft, de (zakelijk bepaalde) huurvergoeding op de winst van de BV in aftrek komt en de gehele benedenverdieping tot het door belanghebbende ter beschikking gestelde vermogen in de zin van artikel 3.92 van de Wet IB 2001 behoort. De vraag of naast het kantoor ook de overige ruimtes op de benedenverdieping afzonderlijk of gezamenlijk als een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning kunnen worden aangemerkt, is dan niet meer van belang.
4.10.
Uitgaande van het oordeel dat de gehele benedenverdieping ter beschikking wordt gesteld en dat daarop de terbeschikkingstellingsregeling van toepassing is, is tussen partijen in hoger beroep het volgende niet (meer) in geschil:
- De waarde van de gehele woning op 15 december 2009 bedraagt € 2.000.000 en op 15 december 2011 € 1.620.000.
- De waarde van de benedenverdieping kan op 15 december 2009 (inbrengwaarde) op 1/3 gedeelte van de waarde van de gehele woning, ofwel op € 666.667 worden gesteld.
- De waarde van de benedenverdieping op 15 december 2011 (uitbrengwaarde) bedraagt € 540.000 (1/3 x 2.000.000).
- De afschrijving bedraagt 3% van de inbrengwaarde (€ 20.000 per jaar).
- Een zakelijke huur voor de benedenverdieping bedraagt voor beide jaren € 26.000.
- De aan de verhuur van de studio en de benedenverdieping toe te rekenen hypotheekrente bedraagt 40% van de in totaal betaalde hypotheekrente.
4.11.
Met inachtneming van het vorenstaande moeten de aanslagen als volgt worden vastgesteld (bedragen in €).
2010
2011
huur studio
7.875
4.594
huur benedenverdieping
26
26
afschrijving studio
-5.654
-3.298
afschrijving benedenverdieping
-20
-20
hypotheekrente studio + benedenverdieping (samen 40%)
-30.066
-30.049
boekverlies studio
-68.8
boekverlies inventaris
-1.604
boekverlies benedenverdieping (666.667 - 40.000 - 540.000)
-86.667
= resultaat terbeschikkingstelling
-21.845
-179.824
= resultaat na vrijstelling (88% hiervan)
-19.224
-158.245
loon
216.696
201.888
eigenwoningforfait
6.621
7.146
hypotheekrente eigen woning (60%)
-45.1
-45.073
= inkomen box 1 voor persoonsgebonden aftrek (pga)
158.993
5.716
pga levensonderhoud ex-partner en kinderen
-38.84
-5.716
= belastbaar inkomen box 1 na pga
120.153
inkomen box 3 voor pga
49.426
52.717
pga levensonderhoud ex-partner en kinderen
-41.009
= belastbaar inkomen box 3 na pga
49.426
11.708
4.12.
Voor het jaar 2010 heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar het belastbaar inkomen in box 1 vastgesteld op € 118.990 en het belastbaar inkomen in box 3 op € 49.426. Voor het jaar 2011 heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen in box 1 vastgesteld op € 29.432 en het belastbaar inkomen in box 3 op € 52.717. Hieruit volgt dat het hoger beroep tegen de aanslag voor het jaar 2010 ongegrond en voor het jaar 2011 gegrond moet worden verklaard.
4.13.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is in zoverre gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de aanslag voor het jaar 2011 betreft.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep voor het jaar 2010 ongegrond en voor het jaar 2011 gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.024 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 512 ) en € 1.024 voor de kosten in hoger beroep, ofwel in totaal op € € 2.048) . De door belanghebbende en Bogaert voor de zitting bij de Rechtbank gemaakte reiskosten bedragen € 27,40.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het jaar 2010,
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor het jaar 2011,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur voor het jaar 2011,
– vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.708,
– vermindert de beschikking heffingsrente voor het jaar 2011 dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.075,40,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 46 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 126 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 22 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(A. Vellema) (A.I. van Amsterdam)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 oktober 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.