ECLI:NL:GHARL:2019:8826

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
200.214.896
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Exoneratiebeding bij gewasschade na waterpeilverhoging door verpachter met toepassing van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap (hierna: [appellant]) en de vennootschap onder firma Fa. [geïntimeerde] en Zonen (hierna: [geïntimeerde]). De zaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Noord-Holland, waarin het hof op 22 oktober 2019 uitspraak deed. De kern van het geschil draait om een exoneratiebeding in de pachtovereenkomst en de vraag of dit beding kan worden ingeroepen na schade aan gewassen door een waterpeilverhoging door de verpachter. Het hof oordeelt dat [appellant] tekortgeschoten is in haar verplichtingen als verpachter, maar dat de exoneratie niet volledig buiten toepassing kan blijven. Het hof past de proportionele werking van artikel 6:248 lid 2 BW toe, wat betekent dat [appellant] een deel van de schade moet vergoeden, maar niet het volledige bedrag. De schade wordt vastgesteld op € 10.000, waarbij het hof rekening houdt met de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de schade en de verantwoordelijkheden van de partijen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis voor een deel en veroordeelt [appellant] tot betaling van een schadevergoeding aan [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.214.896
(zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 5363942)
arrest van de pachtkamer van 22 oktober 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:

1.de vennootschap onder firma Fa. [geïntimeerde] en Zonen,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

en haar vennoten:
2 [vennoot 1],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
3 [vennoot 2],
wonende te [woonplaats] ,
4 [vennoot 3],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna: [geïntimeerde] (vrouwelijk enkelvoud),
advocaat: mr. K. Kasem.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 30 april 2019 hier over.
1.1
Het verdere verloop blijkt uit:
- een akte uitlating na arrest van 30 april 2019 van [appellant] ,
- de akte na tussenarrest d.d. 30 april 2019 van [geïntimeerde] ,
- de antwoordakte van [appellant] ,
- de antwoordakte van [geïntimeerde] .
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat [appellant] is tekortgeschoten als verpachter. [appellant] heeft ter afwering van haar aansprakelijkheid gewezen op haar exoneratie in de pachtovereenkomst. Het hof heeft het handelen van [B] als beheerder van [appellant] niet aangemerkt als grove schuld (een in laakbaarheid aan opzet grenzende schuld). Wel is sprake van een lichtere vorm van schuld, te omschrijven als laakbare veronachtzaming, in de zin dat [B] zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de gevolgen voor de teelt van [geïntimeerde] toen hij op verzoek van [A] de waterstand verhoogde. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat deze omstandigheid (enige vorm van schuld) in samenhang met de verdere omstandigheden van het geval aan het beroep op het exoneratiebeding in de weg zou kunnen staan. [geïntimeerde] heeft daartoe feiten en omstandigheden aangevoerd waarop [appellant] mocht reageren. Dat heeft zij bij akte gedaan.
2.2
Partijen hebben hun aktes ook te baat genomen om hun standpunten over de klachtplicht, grove schuld en het causaal verband te herhalen of nader toe te lichten. In het tussenarrest heeft het hof echter eindbeslissingen genomen. Voor zover partijen met hun aktes beogen te verzoeken dat het hof van die eindbeslissingen terugkomt, is niet gesteld of gebleken van feitelijke of juridische fouten.
2.3
Bij het door [geïntimeerde] ingeroepen artikel 6:248 lid 2 BW gaat het om de vraag of de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid aan een beroep op een contractueel beding in de weg staat. Het antwoord op die vraag hangt af van alle omstandigheden, zoals de aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de maatschappelijke positie en onderlinge verhouding van partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen, de mate waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust is geweest en de zwaarte van de schuld (ter zake van het veroorzaken van de desbetreffende schade) mede in verband met de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen.
2.4
Een exoneratiebeding dient buiten toepassing te blijven voor zover die toepassing in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, hetgeen in het algemeen het geval zal zijn als de schade is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van de schuldenaar of van met de leiding van zijn bedrijf belaste personen (HR 12 december 1997, NJ 1998, 208). Dit laatste is in deze zaak niet het geval. Bij de vraag of het exoneratiebeding buiten toepassing dient te blijven zal de rechter rekening moeten houden met alle omstandigheden waarop door de partij die het beding buiten toepassing gelaten wil zien, zich heeft beroepen. In het bijzonder zal in aanmerking moeten worden genomen hoe laakbaar het verzuim dat tot aansprakelijkheid zou moeten leiden, is geweest, wat de gevolgen van dit verzuim zijn en in hoeverre de daardoor ontstane schade eventueel door verzekering is gedekt (HR 18 juni 2004, NJ 2004, 585).
2.5
Het gaat hier om een zakelijke, kortdurende rechtsverhouding tussen een professionele teler en professionele grondeigenaar die grond (in pacht) uitgeeft aan telers van intensieve gewassen in Noord-Holland. Een exoneratiebeding als het onderhavige is gangbaar bij dit soort rechtsverhouding.
2.6
De teeltpachtovereenkomst is [geïntimeerde] met het oog op de teelt van een specifiek, intensief en hoogwaardig gewas, ijsbergsla, aangegaan. De pachter is verantwoordelijk voor zijn gewas en de beïnvloeding van de teeltomstandigheden. In de pachtovereenkomst is de verantwoordelijkheid voor de afwatering bij de pachter gelegd. [geïntimeerde] hoefde op dat punt geen bemoeienis van de verpachter te verwachten of te dulden. Voor [geïntimeerde] was er dan ook geen aanleiding om de verpachter op de hoogte te stellen van een door haar gewenst waterpeil.
2.7
[appellant] verpacht aan tuinders. Zij verpacht kleine oppervlakten waarop de pachters in beginsel met de intensieve teelt hoge opbrengsten behalen. Verwacht mag worden dat zij het belang van goede teeltomstandigheden onderkent en weet dat de pachter als teler die moet waarderen en creëren. Bemoeienis van de verpachter of derden met teeltomstandigheden, zonder dat de pachter daarvan op de hoogte is, kan in beginsel verstrekkende gevolgen hebben. Ongeacht de vraag of [appellant] van de precieze gewassen op de percelen op de hoogte is, moet deze algemene kennis bij haar worden bekend verondersteld als professionele verpachter van percelen aan tuinders.
2.8
De schade had met eenvoudige maatregelen, die weinig of niets kosten, voorkomen kunnen worden. [appellant] had vooraf contact met [geïntimeerde] kunnen opnemen voordat zij het waterpeil verhoogde. Ook had ze ervoor kunnen kiezen om de wens van [A] te vervullen door een tussenschot plaatsen (de sloten te scheiden) in plaats van voor twee verschillende gewassen het peil te verhogen. Tenminste had [appellant] [geïntimeerde] achteraf ervan op de hoogte moeten stellen dat het waterpeil was verhoogd. Voor [geïntimeerde] was er geen aanleiding om uit voorzorg maatregelen te nemen, want het was droog weer, het perceel was goed gedraineerd en zij hoefde op basis van de overeenkomst niet te verwachten dat de verpachter het waterpeil zou verhogen. Dat het peil in de sloot regelbaar was, brengt daarin geen verandering.
2.9
De aard van de schade is zaakschade, door [geïntimeerde] becijferd op een bedrag van
€ 26.748. De hoogte van de schade is niet van zodanige omvang dat [geïntimeerde] zonder vergoeding door [appellant] op een faillissement afstevent of anderszins ernstig in financiële problemen komt. Dat is in elk geval niet gesteld. Voor [appellant] mag worden aangenomen dat ook zij niet omvalt als zij de schade aan [geïntimeerde] zal moeten betalen.
2.1
Op basis van al deze feiten en omstandigheden oordeelt het hof dat [appellant] zich beperkt op haar exoneratie mag beroepen. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als zij zich op het beding beroept voor schade die is geleden tot een bedrag van € 10.000. Voor zover de schade meer bedraagt dan € 10.000, kan zij zich wel op het beding beroepen. Het hof geeft dus toepassing aan de proportionele werking van artikel 6:248 lid 2 BW in dit geval.
2.11
Het beroep van [appellant] op eigen schuld van [geïntimeerde] gaat niet op omdat [appellant] daaraan ten grondslag legt wat het hof al heeft beoordeeld en verworpen (het oordeel in rov. 4.5 van het tussenarrest over het reclameren en rov. 2.6 van dit arrest over het niet hoeven geven van instructies over het gewenste waterpeil).
2.12
De schade komt volgens het uitvalspercentage van [appellant] van 25% op
€ 20.289,49 en volgens [geïntimeerde] bij een uitvalspercentage van 10% op € 26.748. Volgens [appellant] dient nog een aftrek van 3% bespaarde veilingkosten te worden meegenomen. Ook met inachtneming daarvan is de schade in elk geval hoger dan € 10.000 waarvoor de exoneratie van [appellant] geldt. Het hof hoeft daarom niet meer in te gaan op de vraag van welk uitvalspercentage moet worden uitgegaan.
Slotsom
2.13
Het hoger beroep slaagt deels zodat het bestreden vonnis deels moet worden vernietigd. [appellant] zal worden veroordeeld om een schadebedrag van € 10.000 aan [geïntimeerde] te voldoen. De andere door de pachtkamer in eerste aanleg toegewezen posten zijn in hoger beroep niet bestreden. In hoofdsom is dan toewijsbaar een bedrag van
€ 14.003,15 (schadebedrag plus deskundigenkosten) te vermeerderen met wettelijke rente over het bedrag van € 10.000 te rekenen vanaf 22 juni 2015 en over € 4.003,13 te rekenen vanaf 8 oktober, en de buitengerechtelijke kosten van € 1.082,51. De vordering van [appellant] tot terugbetaling is toewijsbaar voor zover [appellant] meer heeft betaald dan zij volgens dit arrest verschuldigd is. De vordering tot vergoeding van wettelijke rente daarover is, als verder niet betwist, ook toewijsbaar.
2.14
Het hof ziet aanleiding om de kosten van het hoger beroep te compenseren en de kostenveroordeling in eerste aanleg in stand laten.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de pachtkamer te Alkmaar (rechtbank Noord-Holland) van 22 maart 2017 voor zover onder 5.1 gewezen en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 15.610,67, te vermeerderen met wettelijke rente over het bedrag van € 10.000 vanaf 22 juni 2015 en over € 4.003,13 vanaf 8 oktober 2015 tot de dag van betaling;
bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] aan [appellant] terug te betalen wat [appellant] meer heeft betaald dan zij volgens dit arrest verschuldigd is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat beide partijen de eigen kosten dragen;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, H.L. Wattel en L.R. van Harinxma thoe Slooten en de deskundige leden ing. P. Kerkstra en ir. J.H. Jurrius, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2019.