ECLI:NL:GHARL:2019:8825

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
200.207.299
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over permanente bewoning en betalingsverplichtingen in recreatiepark

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Allurepark de Batterijen B.V. en de geïntimeerden, die bewoners zijn van een recreatiepark. Allurepark, de eigenaar van het park, had in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerden met betrekking tot ongeoorloofde permanente bewoning, parkeeroverlast en betalingsverplichtingen voor retributie, rioolbijdrage, toeristenbijdrage en nutsvoorzieningen. De kantonrechter had in het vonnis van 10 augustus 2016 enkele vorderingen van Allurepark toegewezen, maar ook een aantal afgewezen. Allurepark ging in hoger beroep, waarbij zij acht grieven aanvoerde. Het hof heeft de feiten uit het eerdere vonnis overgenomen en beoordeeld of de geïntimeerden hun recreatieverblijven als hoofdverblijf mochten gebruiken. Het hof oordeelde dat permanente bewoning niet was toegestaan, wat in lijn was met de Algemene akte die de rechten en verplichtingen van de partijen regelde. Het hof heeft de vorderingen van Allurepark met betrekking tot retributie en andere kosten grotendeels toegewezen, en de geïntimeerden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen. Het hof heeft ook geoordeeld dat de kosten voor nutsvoorzieningen en andere bijdragen aan Allurepark door de geïntimeerden moesten worden voldaan, en dat de kantonrechter in sommige gevallen onterecht had geoordeeld. De kosten in beide instanties werden gecompenseerd, met uitzondering van de kosten van het incidenteel appel, die voor rekening van de geïntimeerden kwamen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.207.299
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, 4005952)
arrest van 22 oktober 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Allurepark de Batterijen B.V.,
h.o.d.n. Duynparc Soest,
gevestigd te Soest,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: ‘Allurepark’,
advocaat: mr. P.J. Passenier, advocaat te Utrecht,
tegen

1.[geïntimeerde1] en

2.
[geïntimeerde2] ,
wonende te [A] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [geïntimeerden] c.s.
advocaat: mr. X.H.C. Woodhouse.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 5 juni 2018 (hierna: het tussenarrest) hier over.
1.2
Ter uitvoering van het tussenarrest heeft op 8 mei 2019 een meervoudige comparitie van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal van comparitie van partijen bevindt zich in het dossier, met daaraan gehecht de door mr. Passenier daarbij overgelegde aantekeningen en de door hem in het geding gebrachte akte eisvermindering en –wijziging, waartegen [geïntimeerden] c.s. geen bezwaar hebben gemaakt.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 van het bestreden vonnis van 10 augustus 2016 van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Amersfoort, die hierna voor de leesbaarheid van dit arrest opnieuw worden weergegeven. Hierbij maakt het hof een uitzondering voor het aantal perceeleigenaren naast [geïntimeerden] c.s. en mevrouw [B] , nu Allurepark bij memorie van grieven onder 7, niet bestreden, heeft aangevoerd dat dit aantal op circa 17 (in plaats van 20) moet worden gesteld.
2.1
Allurepark is sinds 30 augustus 2013 eigenaar van een recreatiepark gelegen aan de [a-straat 1] in [a-straat 1] .
2.2.
[geïntimeerden] c.s. zijn eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat 1] in [A] . Ook zijn zij, samen met mevrouw [B] , eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat 1] in [A] . [geïntimeerden] c.s. hebben op 4 maart 2011 het perceel met nummer [1] in eigendom verworven. Op 29 augustus 2011 hebben zij, samen met mevrouw [B] , het perceel met nummer [1] in eigendom verworven.
2.3.
Beide genoemde percelen maken deel uit van het recreatiepark.
2.4.
Naast [geïntimeerden] c.s. en mevrouw [B] kent het park nog circa 17 perceeleigenaren.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Allurepark heeft in eerste aanleg, na eiswijziging bij akte van 25 januari 2016, kort samengevat vorderingen ingesteld ter zake van:
I. ongeoorloofde permanente bewoning op het park;
II. ongeoorloofd parkeren op het park;
III. het mogen sluiten van de slagbomen voor [geïntimeerden] c.s. in geval van verzuim;
IV. de hoogte en betaling van retributie, rioolbijdrage, toeristenbijdrage en kosten voor de afvoer van huisvuil;
V. de hoogte en betaling van nutsvoorzieningen en
VI. de betaling van buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten.
3.2
[geïntimeerden] c.s. hebben tegen die vorderingen gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 10 augustus 2016:
1. verklaard voor recht dat [geïntimeerden] c.s. ter zake van de in het jaar 2015 gebruikte
eenheden propaangas aan Allurepark dienen te voldoen per verbruikte kubieke
meter een tarief berekend conform productie 29 van Allurepark, vermeerderd
met 21% BTW;
2. verklaard voor recht dat Allurepark vanaf 1 januari 2016, na overleg met en uitleg aan [geïntimeerden] c.s., voor het verbruik van elektriciteit de volgende tarieven in rekening mag brengen bij [geïntimeerden] c.s.:
vaste tarieven (per jaar per aansluiting, in 12 delen te factureren):
capaciteitstarief: € 132,01
aansluitvergoeding: € 17,80
metertarief: € 28,01
vast recht transport: € 18,-
vast recht levering: € 34,31
en
variabele tarieven (per verbruikte Kwh)
leveringstarief: € 0,0563
energiebelasting: € 0,1007
opslag duurzame energie: € 0,0056
en dat zij deze tarieven mag vermeerderen met 21% BTW en deze tarieven jaarlijks
mag herzien;
3. [geïntimeerden] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 629,53 aan buitengerechtelijke kosten, met daarbij de bepaling dat voormelde kosten binnen
14 dagen na dagtekening van het vonnis moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn tot de dag der voldoening;
4. Allurepark veroordeeld in de proceskosten, begroot op € 750,-;
5. het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
6. het meer of anders gevorderde afgewezen.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
Tegen dat vonnis is Allurepark in hoger beroep gekomen onder aanvoering van acht grieven. Grief 1 ziet op de permanente bewoning, ter zake waarvan de vorderingen van Allurepark naar haar mening ten onrechte zijn afgewezen. Met grief 2 komt zij op tegen de afwijzende beslissing van de kantonrechter ter zake van het parkeren op het park.
De grieven 3 t/m 8 zien op verschillende betalingsverplichtingen/posten, waarvan grief 3 betrekking heeft op de retributie, grief 4 op de rioolbijdrage, grief 5 op de kosten voor afvoer van huisvuil, grief 6 op de toeristenbijdrage en de grieven 7 en 8 op de nutsvoorzieningen.
4.2
Bij memorie van grieven heeft Allurepark tevens haar eis gewijzigd. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep heeft zij, met instemming van [geïntimeerden] c.s., (opnieuw) haar eis verminderd en gewijzigd (hierna ook: ‘de eisvermindering’), dit naar aanleiding van het feit dat er tussen [geïntimeerden] c.s. en een nieuwe parkeigenaar per 1 oktober 2018 nieuwe afspraken zijn gemaakt. Het gaat in deze procedure, zo heeft Allurepark ter gelegenheid van de comparitie verklaard, alleen nog maar om kosten tot 1 oktober 2018, inclusief het voor het schade-aspect nog relevante verbod op permanente bewoning. De daaraan gekoppelde ontruiming is evenwel, zo verklaarde Allurepark tevens ter comparitie, niet meer van belang. Van de zijde van [geïntimeerden] c.s. is ook bevestigd dat er inderdaad afspraken gemaakt zijn met de nieuwe parkeigenaar omtrent de vergoedingen.
Allurepark vordert nu gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis en, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Met betrekking tot permanente bewoning
1. te verklaren voor recht dat het [geïntimeerden] c.s. niet was toegestaan hun hoofdverblijf op
het park te hebben en dat wonen in hun chalets op perceel 131 en 133 niet was
toegestaan;
Ter zake van retributie
2. te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] c.s., per afzonderlijk perceel, aan retributie voor
2014 een bedrag van € 1.009,01, voor 2015 een bedrag van € 1.019,10 en voor 2016
een bedrag van € 1.029,29 verschuldigd zijn aan Allurepark;
en
hen hoofdelijk te veroordelen tot betaling, binnen 14 dagen na arrestdatum,
van in totaal € 860,11 aan onbetaald gelaten retributie over de jaren 2014 t/m 2016 en daarover verschuldigde BTW, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de betreffende facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
Rioolbijdrage
3.
primairte verklaren voor recht dat [geïntimeerden] c.s. aan rioolbijdraqe per perceel per
jaar een bedrag van € 223,06 incl. BTW verschuldigd waren aan Allurepark,
en
hen hoofdelijk te veroordelen tot betaling, binnen 14 dagen na arrestdatum,
van € 730,24 aan onbetaald gelaten rioolbijdrage over de jaren 2014 t/m 2016, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de factuur tot aan de dag der algehele voldoening,
althans
subsidiairte verklaren voor recht dat [geïntimeerden] c.s. op grond van
toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatige daad aansprakelijk zijn voor de
schade die Allurepark heeft geleden wegens de daardoor toegenomen slijtage van en
werkzaamheden met betrekking tot het riool, welke schade bestaat uit per perceel per
jaar 2/3e deel van € 223,06,
en
hen hoofdelijk te veroordelen tot betaling, binnen 14 dagen na arrestdatum,
van € 486,83, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de
oorspronkelijk verzonden factuur tot aan de dag der algehele voldoening;
Toeristenbijdrage
4. te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] c.s. per afzonderlijk chalet een toeristenbijdrage
aan Allurepark verschuldigd waren ter hoogte van het bedrag waarvoor Allurepark door
de SLVS is aangeslagen,
en
hen ter zake van die toeristenbijdrage hoofdelijk te veroordelen tot betaling,
binnen 14 dagen na arrestdatum, van in totaal € 1.003,75 aan toeristenbijdrage over de
jaren 2014 t/m 2016, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de
betreffende facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
Afvoerkosten huisvuil
5. te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] c.s. op grond van toerekenbare tekortkoming
dan wel onrechtmatige daad aansprakelijk zijn voor de schade die Allurepark heeft
geleden wegens daardoor toegekomen kosten voor de afvoer van huisvuil,
en
hen hoofdelijk te veroordelen tot betaling, binnen 14 dagen na arrestdatum,
van in totaal € 712,16 voor de jaren 2014 t/m 2016, vermeerderd met wettelijke rente
vanaf de vervaldatum van de oorspronkelijk verzonden factuur tot aan de dag der
algehele voldoening;
Nutsvoorzieningen
6. [geïntimeerden] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 1.591,46 uit hoofde van
het verbruik van propaangas, elektriciteit en water in de periode oktober 2013 t/m
december 2014;
7. te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] c.s. ter zake van de in het jaar 2015 verbruikte
eenheden propaangas, elektriciteit en water de volgende bedragen aan Allurepark
hebben te voldoen:
a. propaangas: per verbruikte m3 een tarief berekend conform productie 29 van
Allurepark, vermeerderd met 21% BTW;
b. elektriciteit: per verbruikte Kwh € 0,28, vermeerderd met 21% BTW; en
c. water: per verbruikte m3 € 2,50, vermeerderd met 21% BTW;
Bekrachtiging niet bestreden deel van het vonnis
8. het eindvonnis waarvan beroep voor het overige te bekrachtigen (waaronder dus de
veroordelingen sub 2 en sub 3 van het eindvonnis in eerste aanleg van de
kantonrechter), zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden; en
Proceskosten in beide instanties
9. [geïntimeerden] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding in beide
instanties, te vermeerderen met de nakosten, met daarbij de bepaling dat deze
bedragen binnen 14 dagen na dagtekening van het arrest moeten zijn voldaan, te
vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor betaling
tot aan de dag der algehele voldoening.
4.3
Bij memorie van antwoord tevens inhoudende grieven in incidenteel appel hebben [geïntimeerden] c.s. verweer gevoerd tegen die vorderingen en drie incidentele grieven geformuleerd, waarmee zij zich in het bijzonder richten tegen het deel van het bestreden vonnis waartegen de principale grieven (juist) niet zijn gericht.
Met hun eerste grief komen [geïntimeerden] c.s. op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Allurepark het tarief voor propaangas mag berekenen conform haar productie 29. Volgens [geïntimeerden] c.s. is een tarief van € 2,57 per m3 afgesproken.
De tweede grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerden] c.s. voor elektriciteit verschuldigd waren € 0,28 per Kwh en voor water € 2,50 per m3, beide vermeerderd met 21% BTW. Volgens [geïntimeerden] c.s. zijn deze tarieven wel overeengekomen, maar zouden deze tarieven inclusief BTW zijn. Grief 3 betreft de Elektriciteitswet en de gehoudenheid van Allurepark om te factureren en de tarieven op te bouwen conform die wet. Volgens [geïntimeerden] c.s. mag dit niet, waardoor de kantonrechter die vordering ten onrechte heeft toegewezen.
4.4
Bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep heeft Allurepark op die grieven geantwoord.
4.5
Het hof zal de grieven achtereenvolgens beoordelen en samen nemen waar dit het hof geraden voorkomt. Het hof zal daarbij voor zover nodig ook de betekenis van de hiervoor onder 4.2 bedoelde eisvermindering voor die grieven vermelden.
Principaal hoger beroep
Permanent gebruik chalets
4.6
Allereerst komt aan de orde de vraag of het [geïntimeerden] c.s. al dan niet is toegestaan hun hoofdverblijf op het park te hebben en of het wonen in hun chalets op perceel 131 en 133 hun al dan niet is toegestaan (
grief 1). Deze grief blijft, zoals uit hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen, van belang in verband met de (aangepaste) vorderingen van Allurepark.
Partijen zijn het erover eens dat hun rechtsverhouding wordt beheerst door onder meer de door partijen als ‘de Algemene akte’ aangeduide notariële akte, verleden op 15 maart 2010 (productie 1 bij inleidende dagvaarding). In die akte zijn over en weer rechten en verplichtingen opgenomen tussen de parkeigenaar, Allurepark, en de kaveleigenaren, onder wie [geïntimeerden] c.s.
Volgens artikel B.2.1 van die akte is de kaveleigenaar verplicht de kavel te bestemmen en bestemd te houden voor het daarop (doen) plaatsen en/of houden van een recreatieverblijf, bestemd voor recreatief gebruik.
Volgens artikel B.6.1.m van die akte is permanente bewoning van een recreatieverblijf niet toegestaan. Een kaveleigenaar mag niet zodanig handelen dat zijn handelen noopt tot inschrijving op een van de adressen van de parkeigenaar in het persoonsregister van de gemeente Soest.
De inhoud van deze bepalingen uit de Algemene akte zijn bij de notariële akten waarbij de kavels aan [geïntimeerden] c.s. zijn geleverd (producties 2 en 3 bij inleidende dagvaarding), in volgorde van de mogelijkheid daartoe, als erfdienstbaarheid dan wel als kwalitatieve verplichting gevestigd dan wel als aan rechtsopvolgers op te leggen kettingbeding in die akten opgenomen.
Het hof gaat ervan uit dat een beding als het onderhavige, vormende een last voornamelijk bestaande uit een niet doen, voor de vestiging van een erfdienstbaarheid in aanmerking komt (artikel 5:70 BW).
Anders dan [geïntimeerden] c.s. voorstaan (zie de memorie van antwoord tevens inhoudende grieven in incidenteel appel onder 31) geldt voor de vestiging van beperkte rechten op onroerende zaken, zoals erfdienstbaarheden, als uitlegmaatstaf dat het aankomt op de in die akten tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in die akten opgenomen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akten uit te leggen omschrijving van het te vestigen beperkte recht. De ratio voor die maatstaf is gelegen in de derdenwerking van hetgeen in de registers wordt ingeschreven, voor welke inschrijving immers de notariële akte de basis vormt. Derden moeten op die inschrijving kunnen vertrouwen en daarbij past niet een uitleg naar subjectieve maatstaven, gebaseerd op een uit die akte niet af te leiden partijbedoeling.
Nu de bepalingen eenduidig zijn geformuleerd en in objectieve zin niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn, brengt het voorgaande mee dat permanente bewoning [geïntimeerden] c.s. niet vrijstaat, dit ten gunste van het behoud van het recreatieve karakter van het park.
Volgens artikel B.6.1.m betekent dit (mede) dat een kaveleigenaar niet zodanig mag handelen dat zijn handelen noopt tot inschrijving op een van de adressen van de parkeigenaar in het persoonsregister van de gemeente Soest. Blijkens de memorie van antwoord tevens inhoudende grieven in incidenteel appel onder 32 betwisten [geïntimeerden] c.s. dit ook niet.
Het voorgaande maakt dat [geïntimeerden] c.s. hun recreatieverblijven feitelijk niet als woonadres in de zin van artikel 1.1 sub o van de Wet basisregistratie personen (het adres waar betrokkene naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste nachten zal overnachten) mogen gebruiken, zoals zij, naar zij ook zelf in de stukken (vgl. onder meer de conclusie van antwoord onder 29 t/m 31) tot uitdrukking hebben gebracht, wel degelijk doen.
Allurepark heeft haar belang bij een dergelijke voorziening voldoende tot uitdrukking gebracht. Zelfs als dit (mede) zou bestaan uit naleving op het park van het bestemmingsplan, zou daarvan reeds sprake zijn. Er zijn voor haar als parkeigenaar evenwel ook andere belangen, zoals het behoud van het recreatieve karakter van het park en de extra kosten die permanente bewoning met zich brengt.
Voor zover [geïntimeerden] c.s. zich hebben beroepen op andersgerichte afspraken met de rechtsvoorgangster van Allurepark is laatstgenoemde daaraan niet gebonden, althans hebben [geïntimeerden] c.s. onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit zo’n binding zou kunnen volgen. Voor zover zij zich beroepen op de powerpointpresentatie van Allurepark volgt daaruit geenszins dat Allurepark daarmee haar rechten uit de erfdienstbaarheid zou hebben prijsgegeven. Naar tussen partijen vaststaat, is die presentatie gehouden kort na de aanschaf door Allurepark van de eigendom van het park, toen haar de rechtsverhouding tussen partijen nog niet geheel en al voor ogen stond en hebben partijen zich na overleg over en weer uitgesproken voor het respecteren van de Algemene akte, waarop de leveringsakten van [geïntimeerden] c.s. zijn gebaseerd. Bovendien heeft Allurepark aangevoerd dat [geïntimeerden] c.s. aan het zinnetje ‘is een zaak tussen gemeente en u’ binnen de volledige voordracht, zoals deze uit haar powerpointpresentatie blijkt (vgl. productie 33 van Allurepark), teveel gewicht hebben toegekend en dat zij dit uit de context hebben gehaald (zie de memorie van grieven onder 28). Daarop hebben [geïntimeerden] c.s. niet gereageerd, hetgeen tegen de achtergrond van de hele presentatie, waarin juist tot uitdrukking wordt gebracht dat ter plaatse van een woonbestemming geen sprake is en permanente bewoning een overtreding vormt, wel op hun weg had gelegen. Het hof ziet daarom ook geen reden hen op dit punt bewijs op te dragen.
Het voorgaande leidt ertoe dat
grief 1 slaagten de desbetreffende vordering van Allurepark (vgl. hiervoor onder 4.2. sub 1) voor toewijzing gereed ligt.
Parkeren
4.7
Grief 2betreft de afwijzing door de kantonrechter van het door Allurepark gevorderde verbod aan [geïntimeerden] c.s. hun auto(‘s) anders dan op de daartoe middels borden aangegeven parkeerplaats te parkeren, op straffe van een dwangsom.
Bij de hiervoor onder 4.2 vermelde eisvermindering heeft Allurepark haar desbetreffende vordering evenwel laten vervallen, zodat het hof ervan uitgaat dat deze grief bij gebrek aan belang
geen behandelingmeer behoeft.
Retributie
4.8
Met haar
derde griefbestrijdt Allurepark de afwijzing door de kantonrechter van haar retributievordering. Deze vordering baseert Allurepark op artikel A.1.3 van de tussen partijen toepasselijke Algemene akte. Deze bepaling luidt als volgt:
‘3. De Kaveleigenaar zal voor het hiervoor genoemde recht tot het gebruik van de
wegen, paden en voorzieningen en als tegenprestatie voor het verrichten van
voormelde werkzaamheden en diensten respectievelijk het bieden van faciliteiten
per kalenderjaar een retributie/parkbijdrage verschuldigd zijn aan de
Vennootschap of een door deze aan te wijzen derde, alsmede een vergoeding
wegens afvoer van huisvuil. De retributie/parkbijdrage/vergoeding dient te worden
betaald voor één januari van elk jaar.
De totale vergoeding bedraagt thans achthonderd vijftig euro (€ 850,00), inclusief
omzetbelasting.
De totale vergoeding zal jaarlijks door de Vennootschap opnieuw worden
vastgesteld, zulks door de vergoeding te verhogen of te verlagen overeenkomstig
de stijging of daling van de “Consumentenprijsindex- alle huishoudens” in het
kalenderjaar, dat eindigde bij de aanvang van het kalenderjaar, dat direct
voorafgaat aan het jaar van aanpassing.
Het vorenstaande echter met dien verstande dat indien de in voormelde jaarlijkse
vergoeding begrepen onkosten terzake van aan publiekrechtelijke instanties te
betalen leges en belastingen, alsmede de energiekosten en afvoer huisvuil,
zijn gestegen dan voormelde index, de daadwerkelijk te maken kosten naar
evenredigheid kunnen worden doorberekend;’
Bij memorie van grieven (onder 59 t/m 64) heeft Allurepark toegelicht hoe zij tot haar berekening van de retributie over de jaren 2014, 2015 en 2016 is gekomen.
Het hof neemt deze berekening over, voor zover het de berekening van de retributie en de gehanteerde consumentenprijsindex betreft. Partijen verschillen daarover immers niet van mening, met dien verstande dat [geïntimeerden] c.s. bij de berekening van de retributie een rekenfout maakte waarop Allurepark terecht heeft gewezen: het in de hiervoor geciteerde bepaling opgenomen bedrag van € 850,- inclusief 6% BTW dient om tot het juiste bedrag aan retributie exclusief BTW te komen inderdaad te worden gedeeld door 1,06.
Uitgaande van de retributie die de curator in 2013 in rekening bracht van € 870,- inclusief 6% BTW (zie hierna) heeft Allurepark de geïndexeerde retributie exclusief BTW over 2014, 2015 en 2016 terecht berekend op € 833,89 respectievelijk € 842,23 respectievelijk
€ 850,65.
Wat betreft de hoogte van de BTW geldt het volgende:
zoals Allurepark heeft aangetoond (vgl. haar productie 15) factureerde King’s Home B.V. het lage BTW-tarief. Tegen de achtergrond van de afspraak dat [geïntimeerden] c.s. slechts recreatief op het park zouden verblijven, was dit ook juist. Vaststaat evenwel dat [geïntimeerden] c.s. in de vermelde jaren woonden op het park en ingeschreven staan bij de gemeente Soest. Daarvan uitgaande dient Allurepark voor haar 21% BTW af te dragen en kan zij dit percentage conform het hiervoor aangehaalde in artikel A.1.3 van de Algemene akte aan
c.s. doorberekenen.
Grief 3 slaagtderhalve en de desbetreffende vordering van Allurepark te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] c.s., per afzonderlijk perceel, aan retributie voor 2014 een bedrag van
€ 1.009,01, voor 2015 een bedrag van € 1.019,10 en voor 2016 een bedrag van € 1.029,29 verschuldigd zijn aan Allurepark, alsmede hen hoofdelijk te veroordelen tot betaling, binnen 14 dagen na arrestdatum, van in totaal € 860,11 aan onbetaald gelaten retributie over de jaren 2014 t/m 2016 en daarover verschuldigde BTW, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de betreffende facturen tot aan de dag der algehele voldoening (zie hiervoor onder 4.2 sub 2), zal worden toegewezen.
Rioolbijdrage
4.9
De
vierde griefziet op de rioolbijdrage, meer in het bijzonder op het oordeel van de kantonrechter dat de kosten voor het onderhoud van het riool op grond van de Algemene akte niet bij [geïntimeerden] c.s. in rekening kunnen worden gebracht.
Het ter zake relevante artikel uit de Algemene akte (artikel B.2.10) luidt als volgt:
‘Kosten verbonden aan het gebruik van gas, water, elektriciteit en indien van toepassing de levering van een zenderpakket, komen voor rekening van de Kaveleigenaar/Gebruiker, alsmede de zuiveringslasten en zakelijke belastingen, zoals onder andere: onroerende zaakbelasting, rioolrechten, waterschapslasten, toeristenbelasting en forensenbelasting.
De kosten van gas, water en elektriciteit (inclusief een opslag voor ondermeer administratie en overige onkosten) worden de Kaveleigenaar door de Vennootschap in rekening gebracht, respectievelijk in voorkomend geval door de desbetreffende leverancier(s).’
Deze bepaling ziet, zoals [geïntimeerden] c.s. ook hebben aangevoerd (zie haar akte na comparitie van 18 mei 2016 onder 15 e.v.), op kostenposten van leveranciers van gas, water en electra, alsmede belastingen en heffingen, en niet op onderhoudswerkzaamheden van Allurepark.
Wat betreft de rioolrechten blijkt uit de door Allurepark overgelegde stukken (onder meer haar productie 21) dat de gemeente Allurepark voor rioolrechten in 2014 heeft belast. Allurepark is op basis van artikel B.2.10 van de Algemene akte derhalve gerechtigd dat bedrag om te slaan over de Kaveleigenaars/Gebruikers. (Slechts) in zoverre kan de door haar gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen. Voor het ter zake van het riool daarboven door haar aan [geïntimeerden] c.s. berekende bedrag – verband houdende met werkzaamheden aan het riool – biedt de bepaling geen grondslag. Allurepark ziet de grondslag van het verhaal van de kosten van onderhoud en instandhouding van de rioolinstallatie op het eigen terrein in het feit dat het om ‘overige onkosten’ gaat (nr. 77 van de memorie van grieven), maar voor het hof is niet duidelijk geworden, op welke bepaling in de Algemene akte of leveringsakte Allurepark doelt. Verder biedt artikel B.2.10 ook geen basis om vanaf 2014 aan de kaveleigenaren het bedrag aan rioolrecht in rekening te brengen, waarvoor de gemeente in de jaren daarvóór de kaveleigenaren rechtstreeks aansloeg.
Grief 4 faalt in zoverre.
Allurepark heeft zich tevens beroepen op extra kosten aan het riool als gevolg van de – hiervoor onder 4.4 reeds omschreven – tekortkoming van [geïntimeerden] c.s. in de nakoming van het verbod op het park te wonen. Zij gaat daarbij uit van de praktijk dat vakantiehuizen en recreatiechalets hooguit één derde van het jaar worden bezocht.
Juist is dat geen sprake was van een recreatief gebruik door Witte c.s. Allurepark echter heeft wel schadevergoeding verzocht, maar daarvoor geen berekening overgelegd anders dan de onderbouwing van de door haar in totaal aan [geïntimeerden] c.s. aan rioolbijdragen in rekening gebrachte bedragen. Zij heeft volstaan met een verzoek aan het hof deze te schatten. Dit staat het hof slechts vrij als het de schade, niettegenstaande een behoorlijk onderbouwde schadevordering van de partij die om vergoeding vraagt, niet nauwkeurig kan vaststellen (vgl. artikel 6:97 BW). Die bevoegdheid is het hof niet gegeven ten gunste van een partij die nalaat haar vordering in zoverre toereikend te onderbouwen.
In zoverre faalt deze grief en zal het hof de betrokken vordering (zie hiervoor onder 4.2 sub 3) afwijzen.
Grief 4 slaagt dus deels en faalt voor het overige.
Kosten afvoer huisvuil
4.1
Met
grief 5bestrijdt Allurepark het oordeel van de kantonrechter dat in het hiervoor onder 4.8 aangehaalde artikel A.1.3 van de Algemene akte een vergoeding voor de parkeigenaar wegens afvoer van huisvuil is begrepen, met dien verstande dat de daadwerkelijk te maken kosten naar evenredigheid kunnen worden doorberekend, indien deze meer mochten zijn gestegen dan voormelde ‘Consumentenprijsindex- alle huishoudens’. Voor een dergelijke stijging van kosten evenwel heeft Allurepark niets aangevoerd, zodat deze dadelijk kan worden gepasseerd. De vergoeding voor huisvuil moet daarmee in de retributie volgens artikel A.1.3 geacht worden te zijn begrepen.
In het bijzonder wijst Allurepark echter mede in dit verband op de door haar vermelde tekortkoming van [geïntimeerden] c.s. in de nakoming van het verbod op het park te wonen, met een vergelijkbare redenering als hiervoor onder 4.9 weergegeven.
Deze vordering zal het hof, niettegenstaande de betwisting ook daarvan door [geïntimeerden] c.s., ten dele toewijzen, en wel voor een derde van de bedragen die Allurepark ‘bij 365 nachten tweepersoonshuishouden’ heeft berekend ad € 294,28, te vermeerderen met 21 % BTW, zijnde € 356,08 inclusief BTW (zie productie 23 van Allurepark). Het hof gaat er daarbij vanuit dat [geïntimeerden] onvoldoende hebben ontkend de afgelopen jaren langer dan twee maanden per jaar niet, en daarmee bij schatting circa vier maanden langer dan hun op grond van de Algemene akte was toegestaan (zie hiervoor onder 4.6), op het park te hebben verbleven. Over de jaren 2014, 2015 en 2016 samen komt dit volgens de in zoverre niet bestreden berekening van Allurepark neer op een bedrag van 3 maal 1/3 = 1 maal € 356,08 inclusief BTW.
In zoverre slaagt grief 5en zal de desbetreffende vordering van Allurepark (zie hiervoor onder 4.2 sub 5) worden toegewezen;
voor het overige faalt de griefen zal deze vordering worden afgewezen.
Toeristenbijdrage
4.11
Grief 6ziet op de vordering van Allurepark op [geïntimeerden] c.s. uit hoofde van een bijdrage ter voorkoming van toeristenbelasting, die zij [geïntimeerden] c.s. in rekening wil brengen, welke vordering de kantonrechter heeft afgewezen.
Over de band van artikel B.2.10 van de Algemene akte (hiervoor aangehaald onder 4.9) wil Allurepark de door Stichting Logieverschaffers Soest (SLVS), op basis van een convenant 2014 – 2018 tussen SLVS en de gemeente Soest (vgl. productie 48 van Allurepark), aan haar in rekening gebrachte bijdragen ter voorkoming van toeristenbelasting, voor de categorie bungalows/units voor 2014 (en kennelijk tevens voor 2015 en 2016) bepaald op € 182,50 per unit, doorberekenen aan [geïntimeerden] c.s.
Allurepark heeft haar desbetreffende vordering bij memorie van grieven nogmaals toegelicht en het belang bij het convenant ook voor [geïntimeerden] c.s. duidelijk gemaakt. Dit neemt niet weg dat het hier gaat om een vrijwillige bijdrage van Allurepark, voor de doorberekening waarvan artikel B.2.10 van de Algemene akte geen basis biedt. Nu [geïntimeerden] c.s. zich daarop beroepen en zich tegen de betaling van dit bedrag verzetten, bestaat voor de doorberekening daarvan geen grondslag, ook niet in ongerechtvaardigde verrijking nu niet vaststaat dat [geïntimeerden] c.s. daadwerkelijk zijn verrijkt, althans zij deze volgens hun stellingen ‘als opgedrongen’ ervaren. Het hof laat dan nog daar de vraag in hoeverre Allurepark ter zake wordt verarmd, nu uit haar productie 48 blijkt dat SLVS heeft besloten Allurepark over de convenantperiode 2014 – 2018 te compenseren met betrekking tot het te betalen bedrag.
Grief 6 faaltderhalve en de desbetreffende vordering (zie hiervoor onder 4.2 sub 4).
Principaal en incidenteel hoger beroep
Nutsvoorzieningen
4.12
De principale grieven 7 en 8, alsmede de incidentele grieven 1 t/m 3 betreffen de nutsvoorzieningen. Deze grieven zal het hof daarom gezamenlijk behandelen.
Allurepark beklaagt zich erover dat de kantonrechter haar desbetreffende vorderingen weliswaar juist behandelde en de verweren daartegen van [geïntimeerden] c.s. in het bestreden vonnis terecht afwees, maar, behoudens:
- wat betreft propaangas opgenomen in haar vordering in dat vonnis weergegeven onder 3.1 sub 10 en
- haar vordering in dat vonnis weergegeven onder 3.1 sub 11,
kennelijk abusievelijk naliet daaraan overeenkomstige veroordelingen van
[geïntimeerden] c.s. in het dictum te verbinden.
Met haar grieven 7 en 8 wil zij het daartoe alsnog leiden, met een vordering tot bekrachtiging van het vonnis voor het overige, waaronder de veroordelingen opgenomen in het dictum ervan sub 2 en 3.
4.13
[geïntimeerden] c.s. willen met hun incidentele grieven het tegendeel bereiken, waartoe zij zich met name beroepen op een afspraak met Allurepark de situatie van voor de overname zoveel mogelijk te respecteren. Zij verwijzen daarvoor naar de brief van mr. L. Kruiswijk aan Allurepark d.d. 25 april 2014 (deel uitmakend van productie 5 bij inleidende dagvaarding). Zij brengen de tarieven naar voren die hen voor de overname inclusief 6% BTW in rekening werden gebracht.
4.14
Volgens artikel B.2.10 van de Algemene akte (hiervoor weergegeven onder 4.9) is Allurepark gerechtigd de kosten van gas, water en elektriciteit door te berekenen aan [geïntimeerden] c.s. Partijen hebben met elkaar afgesproken dat hun rechtsverhouding wordt geregeerd door de Algemene akte en de daarop gebaseerde leveringsakten. Dat situaties van voor de overname werden gerespecteerd, is van de zijde van [geïntimeerden] c.s. bij brief van 25 april 2014 weliswaar gestipuleerd, maar is door Allurepark bij brief van 15 mei 2014 (eveneens onderdeel uitmakend van productie 5 bij inleidende dagvaarding) expliciet voor hun rekening gelaten. Ander voldoende specifiek bewijs van die afspraak is door [geïntimeerden] c.s. niet aangeboden.
In de betekenis hiervan voor de prijs van propaangas, aan de orde in incidentele grief I, heeft Allurepark inzage gegeven op 31 oktober 2013 (deel uitmakend van productie 5 bij inleidende dagvaarding). Hiertegen zijn van de zijde van [geïntimeerden] c.s. geen bezwaren geuit. Na facturering hebben [geïntimeerden] c.s. de desbetreffende gasprijs ook betaald (vgl. productie 49 bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep). Op nadere correspondentie met mr. Kruiswijk inzake het respecteren van situaties uit het verleden, heeft Allurepark, zoals reeds vermeld, geantwoord deze stipulatie voor rekening van mr. Kruiswijk te laten. Het berekende tarief voldoet aan de Algemene akte evenals het daarover berekende BTW-tarief van 21%, dat bij verblijf langer dan voor korte periodes, waarvan hier geen sprake was, in overeenstemming is met de wet.
Wat betreft de BTW over de nutsvoorzieningen (elektriciteit en water) hebben [geïntimeerden] c.s. tegen de vaststelling door de rechtbank, dat voor elektriciteit een tarief van € 0,28 per KwH, vermeerderd met 21% BTW en voor water van € 2,50 per m3 vermeerderd met 21% BTW, op zichzelf niet gegriefd. Anders dan [geïntimeerden] c.s. met hun tweede incidentele grief aanvoeren is in de tussen partijen met tussenkomst van mr. Kruiswijk gemaakte afspraken niet te lezen dat partijen tarieven inclusief BTW zijn overeengekomen. Vaststaat dat Allurepark over de vermelde tarieven 21% BTW verschuldigd is, zodat zij deze volgens de Algemene akte aan [geïntimeerden] c.s. mag doorberekenen.
Wat betreft incidentele grief III, betreffende de Elektriciteitswet ten slotte, is van belang dat Allurepark als eigenaresse van het elektriciteitsnet op het park, is onderworpen aan de Elektriciteitswet 1998 en daarnaar jegens haar afnemers heeft te handelen. Zij mag overeenkomstig de Algemene akte het verbruik, inclusief tariefswijzigingen, aan haar afnemers doorberekenen, daargelaten de al dan niet ondertekening door [geïntimeerden] c.s. van de hen voorgelegde modelovereenkomst.
Het hof is ingevolge het voorgaande met de kantonrechter van oordeel dat de onderhavige vorderingen van Allurepark voor toewijzing gereed liggen en maakt het oordeel van de kantonrechter dienaangaande tot het zijne. Dit leidt ertoe dat de
grieven 7 en 8 in het principaal appel slagen en de incidentele grieven falen.

5.De slotsom

5.1
In het principaal appel slagen de grieven 1, 3, 7 en 8, slagen de grieven 4 en 5 deels en falen deze voor het overige, faalt grief 6 en behoeft grief 2 geen behandeling meer.
In het incidenteel appel falen de grieven.
Het bestreden vonnis van de kantonrechter van 10 augustus 2016 zal overeenkomstig de vordering van Allurepark worden vernietigd, behoudens wat betreft de onderdelen 2 en 3 van het dictum, die zullen worden bekrachtigd. Het hof zal voorts opnieuw rechtdoen als hierna in het dictum te omschrijven.
5.2
Nu partijen over en weer deels in het ongelijk worden gesteld, zal het hof de kosten in beide instanties compenseren, behoudens die in het incidenteel appel, dat ten onrechte is ingesteld. Die kosten begroot het hof op 1 punt (memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep) x 0,5 x € 1.074,- (tarief II) = € 537,-.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort) van 10 augustus 2016, behoudens voor zover het betreft de onderdelen 2 en 3 van het dictum, bekrachtigt dit vonnis in zoverre en doet voor het overige opnieuw recht;
Met betrekking tot permanente bewoning
1. verklaart voor recht dat het [geïntimeerden] c.s. niet was toegestaan hun hoofdverblijf op
het park te hebben en dat (meer dan zes maanden per jaar) wonen in hun chalets op perceel 131 en 133 niet was toegestaan;
Ter zake van retributie
2. verklaart voor recht dat [geïntimeerden] c.s., per afzonderlijk perceel, aan retributie voor
2014 een bedrag van € 1.009,01, voor 2015 een bedrag van € 1.019,10 en voor 2016
een bedrag van € 1.029,29 verschuldigd zijn aan Allurepark;
en
veroordeelt hen hoofdelijk tot betaling, binnen 14 dagen na arrestdatum,
van in totaal € 860,11 aan onbetaald gelaten retributie over de jaren 2014 t/m 2016 en daarover verschuldigde BTW, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de betreffende facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
Rioolbijdrage
3. verklaart voor recht dat Allurepark gerechtigd is de haar door de gemeente in rekening gebrachte bedragen aan rioolrechten om te slaan over de Kaveleigenaars/Gebruikers, onder wie [geïntimeerden] c.s.;
en
veroordeelt hen hoofdelijk tot betaling van die bedragen over de jaren 2014 t/m 2016, binnen 14 dagen na arrestdatum, voor zover onbetaald gelaten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de factuur tot aan de dag der algehele voldoening;
Afvoerkosten huisvuil
4. verklaart voor recht dat [geïntimeerden] c.s. op grond van toerekenbare tekortkoming
dan wel onrechtmatige daad aansprakelijk zijn voor de schade die Allurepark heeft
geleden wegens daardoor toegekomen kosten voor de afvoer van huisvuil;
en
veroordeelt hen hoofdelijk tot betaling, binnen 14 dagen na arrestdatum,
van in totaal € 356,08 voor de jaren 2014 t/m 2016, vermeerderd met wettelijke rente
vanaf de vervaldatum van de oorspronkelijk verzonden factuur tot aan de dag der
algehele voldoening;
Nutsvoorzieningen
5. veroordeelt [geïntimeerden] c.s. hoofdelijk tot betaling van € 1.591,46 uit hoofde van
het verbruik van propaangas, elektriciteit en water in de periode oktober 2013 t/m
december 2014;
6. verklaart voor recht dat [geïntimeerden] c.s. ter zake van de in het jaar 2015 verbruikte
eenheden propaangas, elektriciteit en water de volgende bedragen aan Allurepark
hebben te voldoen:
a. propaangas: per verbruikte m3 een tarief berekend conform productie 29 van
Allurepark, vermeerderd met 21% BTW;
b. elektriciteit: per verbruikte Kwh € 0,28, vermeerderd met 21% BTW; en
c. water: per verbruikte m3 € 2,50, vermeerderd met 21% BTW;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van beide instanties (eerste aanleg en principaal hoger beroep) draagt;
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de kosten van het incidenteel appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Allurepark vastgesteld op € 537,-;
wijst het meer of anders gevorderde af;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.F. Wiggers-Rust, F.J. de Vries en E.H.P. Brans en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2019.