ECLI:NL:GHARL:2019:8816

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
21-005496-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van diefstal met valse sleutel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor diefstal van een geldbedrag door middel van een valse sleutel. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na het onderzoek op de zitting van 8 oktober 2019 en heeft vastgesteld dat het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant onduidelijkheden bevatte en niet als bewijs kon dienen. De camerabeelden die ter zitting zijn getoond, boden onvoldoende basis om te concluderen dat de verdachte de persoon op de beelden was. Het hof oordeelde dat er onvoldoende wettige bewijsmiddelen waren om de verdachte te veroordelen voor het tenlastegelegde feit. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van diefstal. De beslissing is genomen in tegenwoordigheid van de griffier, en mr. R.R.H. Laurens was niet in staat het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005496-17
Uitspraak d.d.: 22 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 8 augustus 2017 met parketnummer 16-127539-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsvrouw, mr. M.P. Hilhorst, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 2 februari 2016 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een betaalautomaat (gelegen aan De deel 1) heeft weggenomen een geldbedrag ( ad 700 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of de Rabobank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door te weten door met een (gestolen/onrechtmatig verkregen) bankpas behorende bij Rabobank met bank rekeningnummer [Iban] ten name van [slachtoffer] en/of die pinpas door de geldautomaat heeft gehaald en/of (vervolgens) een aan de rechtmatige houder van die pas opgegeven (geheime) pincode heeft ingetoetst.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Op 2 februari 2016 is met de pas van het slachtoffer, mw. [slachtoffer] , zonder haar toestemming door een ander € 670,- van de bankrekening van die [slachtoffer] opgenomen. Van deze pintransactie bevinden zich camerabeelden en zogenaamde stills (afbeeldingen van de bewegende beelden) in het dossier.
Verdachte heeft tijdens haar verhoor bij de politie ontkend het tenlastegelegde feit te hebben gepleegd en heeft bovendien verklaard dat zij zichzelf niet herkent op de stills.
Naar aanleiding van de opgemaakte ID-staat van verdachte verklaart verbalisant [verbalisant] op 14 juli 2017 in een proces-verbaal van bevindingen het volgende:
(..) dat de foto die op de ID-staat staat dezelfde persoon is als die ik op de beelden heb gezien. Het betreft de beelden die zijn gemaakt van de verdachte tijdens het pinnen met de gestolen pinpas (..).
Het hof stelt vast dat deze verbalisant niet één van de verbalisanten is die verdachte heeft verhoord. Voorts wordt uit het door verbalisant [verbalisant] opgestelde proces-verbaal van bevindingen niet duidelijk of zij de foto op de ID-staat van verdachte heeft vergeleken met de (stills van) de camerabeelden in [plaats 1] of die in [plaats 2] . Dit is van belang nu het tenlastegelegde feit bij de pinautomaat in [plaats 2] is gepleegd. Daarnaast overweegt het hof dat verbalisant [verbalisant] op geen enkele wijze inzicht heeft gegeven op grond waarvan zij tot deze bevinding is gekomen. Ook in aanmerking nemende dat de verbalisant kennelijk – zonder enige onderbouwing – uitgaat van de vooronderstelling dat het verdachte is die te zien is op de beelden, maakt – mede gelet op al voorgaande – naar het oordeel van het hof dat het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] niet tot het bewijs kan dienen.
Ten slotte overweegt het hof nog het volgende.
De camerabeelden zijn ter zitting in hoger beroep getoond. De eigen waarneming van het hof is dat de persoon die zichtbaar is op de camerabeelden van de pinautomaat in [plaats 1] , qua kleding, postuur en sieraden sterke gelijkenissen vertoont met de persoon die zichtbaar is op de camerabeelden van de pinautomaat in [plaats 2] , waar het tenlastegelegde feit is gepleegd. Ook vertoont het gezicht van de persoon dat zichtbaar is op de camerabeelden in [plaats 1] gelijkenissen met het gezicht van verdachte zoals te zien is op de foto op haar ID-staat, met name het donkere plekje onder het rechteroog. Echter, overige specifieke uiterlijke kenmerken die tot een herkenning zouden kunnen leiden, ontbreken. Naar het oordeel van het hof is daarom niet genoegzaam vast te stellen dat de persoon op de camerabeelden verdachte betreft.
Het hof concludeert dat uit het onderzoek ter terechtzitting aldus niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging is bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 22 oktober 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.R.H. Laurens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.