ECLI:NL:GHARL:2019:8692

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
Wahv 200.231.176/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot de rechter en doorbreking van het appelverbod in bestuursrechtelijke zaken

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 21 oktober 2019, wordt de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de betrokkene beoordeeld. De betrokkene, woonachtig in de Verenigde Staten, had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de kantonrechter die zijn beroep tegen een beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk had verklaard. De kantonrechter had de betrokkene opgeroepen voor een zitting, maar de betrokkene ontving de oproep pas in december 2017, terwijl de zitting op 12 december 2017 plaatsvond. Het hof oordeelt dat de korte oproepingstermijn de betrokkene niet in staat heeft gesteld om de zitting bij te wonen, wat een schending van het recht op toegang tot de rechter met zich meebrengt. Het hof stelt vast dat de kantonrechter het verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak ten onrechte heeft afgewezen, omdat de betrokkene niet tijdig op de hoogte was gesteld van de zitting. Hierdoor is het hof van oordeel dat het appelverbod in dit geval buiten toepassing kan worden gelaten, waardoor het hoger beroep ontvankelijk is. Het hof draagt de griffier op om de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de gemachtigde van de betrokkene te verstrekken en stelt de gemachtigde in de gelegenheid om binnen vier weken een nadere toelichting te geven op het hoger beroep. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.231.176/01
CJIB-nummer
: 173177389
Uitspraak d.d.
: 21 oktober 2019
Tussenarrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 12 december 2017, betreffende

[betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] (VS).
De gemachtigde van de betrokkene is mr. [B] , kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Artikel 14 van de Wahv bepaalt dat in twee situaties hoger beroep kan worden ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter:
- wanneer de sanctie bij de beslissing van de kantonrechter hoger is dan € 70,-;
- wanneer de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat geen (of niet op tijd) zekerheid is gesteld.
2. Van geen van deze situaties is hier sprake. De sanctie die aan de betrokkene is opgelegd bedraagt € 26,-. De situatie als bedoeld in het tweede lid van artikel 14 van de Wahv doet zich niet voor. Tegen de beslissing van de kantonrechter staat geen hoger beroep open.
3. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de betrokkene bij brief van
21 november 2017 is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter van 12 december 2017. De betrokkene woont in de Verenigde Staten en heeft deze brief pas in december ontvangen. De gemachtigde heeft zich op 8 december 2017 namens de betrokkene bij de rechtbank gesteld en verzocht om een afschrift van het dossier. Dat afschrift is niet ontvangen. Het inzien van de stukken op de griffie van de rechtbank was ook niet mogelijk, omdat dit tot een week voorafgaand aan de zitting kon en de gemachtigde toen nog niet op de hoogte van de zitting was. De betrokkene kon zelf de stukken ook niet inzien of ter zitting verschijnen, omdat hij op een dergelijke korte termijn niet naar Nederland kon afreizen. Onder meer om die reden is op 10 december 2017 om aanhouding van de behandeling van de zaak ter zitting verzocht. Daarnaast had de gemachtigde op de geplande datum al een andere zitting en kon zij, door het ontbreken van de stukken, de zaak niet inhoudelijk voorbereiden. De betrokkene dient een redelijke termijn gegund te worden om af te reizen naar Nederland om de zitting bij te kunnen wonen.
4. In artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ligt het recht op toegang tot de rechter besloten. Wanneer een beroep wordt gedaan op schending van dit recht en dit beroep wordt gegrond bevonden, kan het wettelijk appelverbod buiten toepassing worden gelaten. Van een dergelijke schending kan sprake zijn als de kantonrechter degene aan wie de sanctie is opgelegd niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn standpunt op een openbare zitting toe te lichten (vgl. het arrest van het hof van 12 juli 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:6402).
5. Voornoemd recht op toegang tot de rechter dient effectief te zijn (zie onder meer EHRM 25 juni 2009 (Maresti v. Croatia), r.o. 33, gepubliceerd op echr.coe.int met vindplaats ECLI:CE:ECHR:2009:0625JUD005575907). Dat impliceert dat de overheid de plicht heeft om zich daadwerkelijk in te spannen om de betrokkene te bereiken en in te lichten en wel op zodanig moment dat een betrokkene in staat is de zitting van de rechter waar zijn zaak behandeld wordt bij te wonen. In het geval de betrokkene woonachtig is in het buitenland, dient daarbij in het licht van de effectieve uitoefening van het recht op toegang tot de rechter rekening te worden gehouden met de overkomstduur van de brief en de tijd die redelijkerwijs moet worden aangenomen in verband met het regelen en ondernemen van de reis.
6. Naar het oordeel van het hof is hieraan in deze zaak niet voldaan. De betrokkene is woonachtig in de Verenigde Staten. Hij is bij brief, gedateerd 21 november 2017 en geadresseerd aan zijn adres in de Verenigde Staten, opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter van 12 december 2017. Het hof acht de stelling van de gemachtigde dat de betrokkene dit schrijven pas in december heeft ontvangen aannemelijk. Gelet op het voorgaande was de oproepingstermijn in dit geval zodanig kort dat de betrokkene redelijkerwijs niet in staat is gesteld de zitting bij te wonen. De omstandigheid dat de betrokkene vlak voor de zitting een gemachtigde heeft ingeschakeld, doet hieraan niet af, nu de betrokkene zelf ter zitting aanwezig wenste te zijn en noodgedwongen een gemachtigde moest inschakelen om zijn belangen te behartigen. Dit brengt mee dat de kantonrechter het op 11 december 2017 door de griffie van de rechtbank Den Haag ontvangen verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak ter zitting, onder meer omdat de betrokkene erg laat op de hoogte is gesteld van de zitting, niet had mogen afwijzen.
7. Het hof ziet in voornoemde inbreuk op het recht op toegang tot de rechter reden om het appelverbod buiten toepassing te laten. Het hoger beroep is ontvankelijk.
8. In hoger beroep heeft de gemachtigde nogmaals verzocht om het procesdossier. Het hof kan op basis van het dossier niet vaststellen dat de gemachtigde inmiddels over de op de zaak betrekking hebbende stukken beschikt. Deze stukken dienen op grond van artikel 19, vierde lid, van de Wahv, alsnog aan de gemachtigde te worden toegezonden. De gemachtigde zal in de gelegenheid worden gesteld het hoger beroep nader toe te lichten naar aanleiding van de verstrekte stukken. De advocaat-generaal zal in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.
9. Het hof zal de gemachtigde tevens in de gelegenheid stellen te worden gehoord op een nader te bepalen zitting van het hof. Het hof verzoekt de gemachtigde hierbij om, indien zij van die gelegenheid geen gebruik wenst te maken, dit aan de griffier van het hof door te geven. In dat geval zal het hof het hoger beroep afdoen op basis van de op de zaak betrekking hebbende stukken.
10. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Beslissing
Het gerechtshof:
draagt de griffier van het hof op een afschrift van de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de gemachtigde van de betrokkene te verstrekken;
bepaalt dat de gemachtigde van de betrokkene in de gelegenheid wordt gesteld binnen vier weken na de verzending van de op de zaak betrekking hebbende stukken een nadere toelichting te geven op het hoger beroep;
verstaat - voor het geval de gemachtigde van de betrokkene een nadere toelichting geeft op het beroep - dat de advocaat-generaal in de gelegenheid wordt gesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 19, derde lid, van de Wahv op die nadere toelichting te reageren;
bepaalt dat de zaak vervolgens ter zitting van het hof wordt behandeld, tenzij de gemachtigde aangeeft van die gelegenheid geen gebruik te willen maken;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit tussenarrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. De Jong als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.