ECLI:NL:GHARL:2019:8527

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
21-005877-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Wet Wapens en Munitie met betrekking tot het dragen van een dolkmes en het voorhanden hebben van een stiletto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het bezit van hennep en wapens, waaronder een dolkmes en een stiletto. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlasteleggingen met betrekking tot het bezit van hennep en een pistool, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het dragen van een dolkmes en het voorhanden hebben van een stiletto. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis. Het hof heeft in zijn overwegingen het onderscheid tussen het dragen van een dolkmes in het publieke domein en het thuis bewaren van een stiletto besproken, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat het ongecontroleerd bezit van dergelijke wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt. De strafoplegging is mede gebaseerd op de eerdere veroordeling van de verdachte voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005877-18
Uitspraak d.d.: 11 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 29 oktober 2018 met parketnummer 18-118648-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter, vrijspraak van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, bewezenverklaring van het onder 3 en 4 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. F.H. Kappelhof, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 29 oktober 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 maart 2018 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 389,06 gram hennep en/of hennepolie, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 6 maart 2018 te [plaats] een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk Tactical Force 18c, genummerd WET5168), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 6 maart 2018 te [plaats] (een) zwart mes voorzien van stootvlak, snijdende aan twee kanten, zijnde (een) voorwerp(en) als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen;
4.
hij op of omstreeks 6 maart 2018 te [plaats] een of meer wapens van categorie I, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een stiletto, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde

Het hof heeft – met de advocaat-generaal – uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
3.
hij op 6 maart 2018 te [plaats] een zwart mes voorzien van stootvlak, snijdende aan twee kanten, zijnde een voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen;
4.
hij op 6 maart 2018 te [plaats] een wapen van categorie I, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een stiletto, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
de overtreding: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dragen, in de zin van: op de openbare weg in de door hem bestuurde auto onverpakt bij zich hebben, van een mes waarvan het lemmet meer dan één snijkant heeft en aan het voorhanden hebben – thuis, in zijn woning - van een stiletto. Het ongecontroleerd bezit van dergelijke messen brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 augustus 2019 waaruit blijkt dat verdachte in 2014 een strafbeschikking heeft gekregen voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie.
Het hof is van oordeel dat oplegging van een taakstraf –zoals door de advocaat-generaal gevorderd – onvoldoende recht doet aan de ernst van het onder 4 bewezen verklaarde feit en aan de omstandigheid dat verdachte eerder een strafbeschikking heeft gekregen voor verboden wapenbezit.
Het hof hecht eraan het volgende op te merken. Bij de bepaling van de strafmaat heeft het hof – uiteraard – mede in aanmerking genomen de toepasselijke wettelijke strafmaxima en strafmodaliteiten. Daarbij valt op dat het dragen van een tweezijdig snijdend ‘dolkmes’ in het publieke domein – ex artikel 54 WWM bedreigd met een geldboete van de derde categorie - in de visie van de wetgever kennelijk aanmerkelijk minder strafwaardig is dan het thuis bewaren van een stiletto – ex artikel 55 WWM bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden of een geldboete van de vierde categorie. Deze vaststelling wekt enige verbazing indien wordt bedacht dat de (rechts)praktijk uitwijst dat het doorgaans de op straat meegevoerde messen zijn die de drager ervan kennelijk de illusie geven van het hebben-van-de-overhand, hem daardoor (extra) ontvankelijk maken voor het aangaan van het fysieke conflict, waarna de daadwerkelijke inzet van het mes de aard, intensiteit en gevolgen van dat conflict maar al te vaak in (zeer) ernstige mate verzwaart.
Het hof zal, alles afwegende, verdachte ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde misdrijf een gevangenisstraf van één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren opleggen. Deze straf dient als stok achter de deur, om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit. Anders dan de politierechter past het hof artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht niet toe. Dit wetsartikel vereist immers voor aftrek van voorarrest onder andere dat een verdachte in verzekering of in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Uit het strafdossier volgt dat verdachte slechts is opgehouden voor onderzoek. De regeling voor aftrek van voorarrest is derhalve niet van toepassing.
Het hof zal verdachte ter zake van de onder 3 bewezen verklaarde overtreding veroordelen tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis. Hierbij heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 27, 54 en 55, lid 1, van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder in de zaak met parketnummer 18-118648-18 onder 4 bewezen verklaarde

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Aldus vastgesteld en gewezen op 27 september 2019 door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 11 oktober 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. T.H. Bosma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.