ECLI:NL:GHARL:2019:8494

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
18/00780
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanmaningskosten en proceskostenvergoeding door de gemeente Gooise Meren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de gemeente Gooise Meren, vertegenwoordigd door de invorderingsambtenaar. De zaak betreft aanmaningskosten die aan belanghebbende in rekening zijn gebracht en de vraag of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding en een dwangsom. De invorderingsambtenaar had eerder het bezwaar van belanghebbende tegen de aanmaningskosten niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep eveneens niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Het Hof heeft vastgesteld dat de invorderingsambtenaar met een brief van 10 juli 2017 op het bezwaar heeft beslist en dat belanghebbende op 21 augustus 2017 heeft gereageerd. Het Hof oordeelt dat deze brief als beroepschrift had moeten worden doorgezonden naar de rechtbank, waardoor het beroep ontvankelijk is. Het Hof kent belanghebbende een proceskostenvergoeding toe voor de bezwaarfase van € 63,50 en wijst het verzoek om een dwangsom af. De invorderingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal op € 1.024 worden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00780
uitspraakdatum: 15 oktober 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 juli 2018, nummer UTR 17/4663, in het geding tussen belanghebbende en
de
invorderingsambtenaarvan
de gemeente Gooise Meren(hierna: de invorderingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De invorderingsambtenaar heeft aan belanghebbende aanmaningskosten in rekening gebracht.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de invorderingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslagbiljet gemeentelijke belastingen uitgereikt met dagtekening 28 februari 2017. Belanghebbende heeft de belastingen op 22 mei 2017 betaald.
2.2.
Aan belanghebbende is een aanmaning met dagtekening 29 mei 2017 gezonden. Hierbij zijn aanmaningskosten in rekening gebracht ad € 16. In de bijlage staat onder meer:
“Mocht u intussen betaald hebben, dan verzoek ik u deze aanmaning als niet verzonden te beschouwen.”
2.3.
Belanghebbende heeft op 7 juli 2017 bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten.
2.4.
Bij brief met dagtekening 10 juli 2017 heeft de invorderingsambtenaar de gemachtigde van belanghebbende geïnformeerd dat de aanmaning en de betaling elkaar hebben gekruist en dat de aanmaningskosten niet verschuldigd zijn.
2.5.
De invorderingsambtenaar heeft op 27 september 2017 uitspraak op bezwaar gedaan. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard omdat de aanmaningskosten niet in rekening zijn gebracht. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen omdat geen sprake zou zijn van een bezwaar of besluit waartegen bezwaar of beroep kan worden ingesteld.
2.6.
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De Rechtbank heeft de onder 2.4. genoemde brief aangemerkt als eerste uitspraak op bezwaar, en de onder 2.5. genoemde brief als tweede uitspraak op bezwaar.
2.7.
De avond voorafgaand aan de zitting bij het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende een kopie overgelegd van een brief gericht aan de gemeente Bussum en gedagtekend 21 augustus 2017. De tekst van de brief luidt als volgt:
“Op 10 juli 2017 heeft u beslist op het bezwaarschrift van 7 juli 2017. U besloot niet op de aanvraag de kosten van het bezwaarschrift te vergoeden. Dat moet dus nog gedaan worden.”
Aan de kopie van de brief is een kopie gehecht van een ontvangstbewijs afgegeven door het Klant Contact Centrum van de gemeente Gooise Meren en gedagtekend 21 augustus 2017. De tekst van de ontvangstbevestiging luidt als volgt:
“Ondergetekende zorgt er voor dat deze brief ter registratie wordt aangeboden, waarna de brief zo spoedig mogelijk in behandeling wordt genomen door de desbetreffende afdeling.”

3.Geschil

In geschil is of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding en een dwangsom.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof stelt vast dat beide partijen ervan uitgaan dat de invorderingsambtenaar met de brief van 10 juli 2017 op het bezwaar heeft beslist en dat belanghebbende op 21 augustus 2017 heeft gereageerd op de uit die uitspraak blijkende impliciete weigering van de invorderingsambtenaar om een beslissing te nemen op het verzoek om proceskostenvergoeding. Het Hof is van oordeel dat de brief van belanghebbende van 21 augustus 2017 als beroepschrift had moeten worden doorgezonden naar de Rechtbank. Het Hof is van oordeel dat het geschrift binnen de beroepstermijn (door een onbevoegde instantie) is ontvangen, zodat het Hof, doende wat de Rechtbank had moeten doen, het beroep ontvankelijk zal verklaren. Het Hof zal belanghebbende een proceskostenvergoeding toekennen voor de bezwaarfase van € 63,50 (1 punt (bezwaarschrift)  wegingsfactor 0,25  € 254 (bedrag 2019)).
4.2.
Het Hof wijst het verzoek om een dwangsom af. Zoals de gemachtigde van belanghebbende in de brief van 21 augustus 2017 schrijft, heeft de invorderingsambtenaar op 10 juli 2017 op het bezwaar beslist. Een ingebrekestelling was daarna niet mogelijk. De brief van 21 augustus 2017 was, zoals volgt uit het door het Hof hiervoor gegeven oordeel, niet een ingebrekestelling maar een aan een onbevoegde instantie gericht beroepschrift.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Aangezien het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de invorderingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 512 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,5  € 512 (bedrag 2019)) en € 512 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,5  € 512 (bedrag 2019)), ofwel in totaal op € 1.024.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de invorderingsambtenaar, voor zover daarin niet is beslist op het verzoek om proceskostenvergoeding,
– kent belanghebbende een proceskostenvergoeding toe voor de bezwaarfase van € 63,50, en veroordeelt de invorderingsambtenaar ertoe deze aan belanghebbende te betalen,
– wijst het verzoek om een dwangsom af,
– veroordeelt de invorderingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.024,
– gelast dat de invorderingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 333 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 508 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.
De beslissing is op 15 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A.W.M. van der Waerden) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 oktober 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.