ECLI:NL:GHARL:2019:8438

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
19/00011
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor looninkomsten uit Liechtenstein

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) van belanghebbende, die in 2014 in loondienst was op een binnenvaartschip voor een vennootschap in Liechtenstein. De belanghebbende, die het gehele jaar 2014 in Nederland woonde, verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, maar het Hof oordeelde dat hij niet in aanmerking kwam voor deze aftrek omdat hij zijn werkzaamheden niet binnen het grondgebied van Liechtenstein had verricht. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de aanslag ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belastingplichtige geen recht had op aftrek, aangezien de werkzaamheden niet in Liechtenstein waren uitgevoerd. Het Hof concludeerde dat de belastingwetgeving van Liechtenstein niet relevant was voor de beoordeling van de Nederlandse belastingplicht. De verzoeken om proceskostenvergoeding werden afgewezen, omdat er geen bezwaar was gemaakt tegen de ambtshalve vermindering van de aanslag. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 19/00011
uitspraakdatum: 15 oktober 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 november 2018, nummer LEE 17/4036, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht de aanslag ambtshalve te verminderen.
1.3.
De Inspecteur heeft daarop ambtshalve de aanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
Belanghebbende is tegen die verminderingsbeschikkingen rechtstreeks in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). Partijen hebben ingestemd met een inhoudelijke behandeling van de verminderingsbeschikkingen. De Rechtbank heeft het beroep behandeld met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) (prorogatie). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft het gehele jaar 2014 in Nederland gewoond.
2.2.
Belanghebbende is tot en met de maand augustus van het jaar 2014 in loondienst werkzaam geweest op twee binnenvaartschepen binnen de Europese Unie die voornamelijk in het stroomgebied van de Rijn hebben gevaren. De Rijn is in Liechtenstein niet bevaarbaar voor binnenvaartschepen.
2.3.
Belanghebbende is in die periode in dienst geweest bij de in Liechtenstein gevestigde vennootschap [A] AG en heeft zijn werkzaamheden verricht aan boord van de [B] en de [C] . Beide schepen zijn in Nederland geregistreerd, hebben een Nederlandse eigenaar en een in Nederland wonende schipper.
2.4.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.825.
2.5.
Voordat de Inspecteur de aanslag heeft opgelegd, heeft hij belanghebbende verzocht om onder meer een jaaropgaaf van [A] AG te overleggen. Nadat belanghebbende de jaaropgaaf heeft overgelegd, heeft de Inspecteur de aanslag vastgesteld waarbij hij het belastbare inkomen uit werk en woning heeft verhoogd met het door belanghebbende genoten loon van [A] AG. De aanslag heeft als dagtekening 23 maart 2017.
2.6.
In zijn brief van 24 juli 2017 heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht om herziening van de aanslag, omdat daarin ten onrechte met bepaalde kosten geen rekening is gehouden en de Inspecteur ten onrechte geen aftrek te voorkoming van dubbele belasting heeft toegepast.
2.7.
De Inspecteur heeft het verzoek om herziening behandeld als een bezwaarschrift en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. Hij heeft de brief van 24 juli 2017 tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve herziening van de aanslag. De Inspecteur heeft de aanslag ambtshalve verminderd en het belastbare inkomen uit woning en werk nader vastgesteld op € 18.906. Een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting heeft de Inspecteur niet verleend.

3.Geschil

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van zijn looninkomsten uit Liechtenstein. Verder is in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, omdat de Inspecteur tegemoet is gekomen aan belanghebbendes verzoek om ambtshalve herziening van de aanslag.

4.Beoordeling van het geschil

Prorogatie
4.1.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof gesteld dat hij bij de Rechtbank niet heeft ingestemd met prorogatie. In het verweerschrift van de Inspecteur bij de Rechtbank heeft de Inspecteur aangegeven dat een inhoudelijke behandeling van het geschil alleen mogelijk is, indien het door belanghebbende ingestelde beroep op grond van artikel 7:1a Awb wordt beschouwd als een rechtstreeks beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. In zijn faxbericht van 18 maart 2018 aan de Rechtbank heeft belanghebbende medegedeeld dat hij zich schaart achter het verzoek van de Inspecteur om inhoudelijke behandeling. De Rechtbank heeft daaruit naar het oordeel van het Hof terecht afgeleid, dat belanghebbende heeft ingestemd met prorogatie en een verzoek heeft gedaan als bedoeld in artikel 7:1a Awb.
Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting
4.2.
Aangezien in de relatie met Liechtenstein niet op andere wijze in het voorkomen van dubbele belasting is voorzien, kan aan belanghebbende ter zake van zijn Liechtensteinse looninkomsten slechts een aftrek ter voorkoming van belasting worden verleend als hierin in het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna: het Bvdb 2001) is voorzien.
4.3.
Op grond van artikel 8 van het Bvdb 2001 is een binnenlandse belastingplichtige vrijgesteld van de inkomstenbelasting die betrekking heeft op buitenlands inkomen uit werk en woning.
4.4.
Artikel 9, eerste lid, van het Bvdb 2001 luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Het buitenlandse inkomen uit werk en woning uit een andere Mogendheid bestaat uit het gezamenlijke bedrag van hetgeen de belastingplichtige als bestanddeel van het inkomen uit werk en woning uit die Mogendheid geniet als:
(…)
b. belastbaar loon ter zake van het binnen het gebied van de andere Mogendheid in privaatrechtelijke dienstbetrekking verrichten of hebben verricht van arbeid;
(…),
voorzover deze inkomensbestanddelen zijn onderworpen aan een belasting naar het inkomen die vanwege die andere Mogendheid wordt geheven.”
4.5.
Op grond van artikel 4 van het Bvdb 2001 moet voor de toepassing van het Bvdb 2001 onder gebied van een andere Mogendheid worden verstaan: het grondgebied van die Mogendheid, daaronder begrepen het gebied buiten de territoriale zee van die Mogendheid waar deze in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen.
4.6.
Belanghebbende heeft zijn werkzaamheden voor [A] AG niet binnen het grondgebied van Liechtenstein verricht. Daarmee is geen sprake van belastbaar loon in de zin van artikel 9, eerste lid, letter b, van het Bvdb waarvoor in Nederland een vrijstelling van inkomstenbelasting wordt verleend. Ook overigens komt belanghebbende op grond van het Bvdb 2001 niet in aanmerking voor een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van zijn looninkomsten uit Liechtenstein.
4.7.
Anders dan belanghebbende betoogt, is voor de toepassing van het Bvdb 2001 niet relevant wat in de belastingwet (Steuergesetz) van het Vorstendom Liechtenstein is bepaald omtrent de uitoefening van een onzelfstandig beroep in Liechtenstein en wat daaronder (mede) moet worden verstaan en begrepen. Het Bvdb 2001 betreft immers een Nederlandse eenzijdige regeling die moet worden uitgelegd naar Nederlands recht. Evenmin komt betekenis toe aan wat in het OESO-modelverdrag is bepaald met betrekking tot werkzaamheden die aan boord van een schip of een vliegtuig in het internationale verkeer worden verricht, in aanmerking nemende dat met het Vorstendom Liechtenstein geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting is gesloten voor de uitlegging waarvan het OESO-modelverdrag relevant kan zijn.
4.8.
Belanghebbende heeft aangegeven dat hij een beslissing van de Sociale Verzekeringsbank in het geding wil brengen. Nu deze beslissing ziet op de premieheffing en belanghebbende niet heeft aangegeven waarom dit stuk desondanks voor de voorliggende zaak van belang is, gaat het Hof aan belanghebbendes verzoek voorbij.
4.9.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep slaagt ook in zoverre niet.
4.10.
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding, omdat de Inspecteur de aanslag nadien ambtshalve heeft verminderd naar aanleiding van een verzoek door de gemachtigde van belanghebbende.
4.11.
Ingevolge artikel 7:15 Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge artikel 8:75 Awb is de bestuursrechter bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.12.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof uitdrukkelijk ontkend bezwaar te hebben ingesteld en verwijst daarvoor naar zijn brief van 24 juli 2017, waarin hij enkel verzoekt om een herziening van de aanslag. Uitgaande van belanghebbendes stelling dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding op grond van de artikelen 7:15 en 8:75 Awb.
4.13.
In de onderhavige procedure is niet de aanslag, maar de ambtshalve vermindering het bestreden besluit. Tegen deze ambtshalve vermindering is geen bezwaar gemaakt, aangezien er rechtstreeks beroep is ingesteld. De ambtshalve vermindering is in beroep en hoger beroep in stand gelaten, zodat het Hof ook daarin geen reden ziet voor een veroordeling in de proceskosten.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 15 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 oktober 2019
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.