ECLI:NL:GHARL:2019:8437

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
200.232.560
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over wanprestatie bij voegwerkzaamheden en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de vonnissen van de kantonrechter te Zutphen van 3 augustus 2016 en 6 september 2017. [appellant] had [geïntimeerden] opdracht gegeven voor voegwerkzaamheden aan zijn woning, maar na afronding van de werkzaamheden ontstond er een geschil over de kwaliteit van het geleverde werk. [appellant] stelde dat de werkzaamheden niet deugdelijk waren uitgevoerd en dat er schade was ontstaan aan zijn terras/straatwerk, waarvoor hij een schadevergoeding van € 12.063,70 vorderde. In eerste aanleg werd [geïntimeerden] in het gelijk gesteld, maar [appellant] ging in hoger beroep.

Het hof heeft de grieven van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De deskundige die door de kantonrechter was benoemd, had vastgesteld dat het voegwerk vakbekwaam was uitgevoerd en dat er slechts geringe gebreken waren die geen schade veroorzaakten. Het hof oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat de schade aan het terras/straatwerk het gevolg was van de werkzaamheden van [geïntimeerden]. De eisvermeerdering van [appellant] werd ook afgewezen, omdat deze niet in strijd was met de procesorde. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden vonnissen bekrachtigd en [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.232.560/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland zittingsplaats Zutphen 4839295)
arrest van 15 oktober 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. W.M. Janse,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
[geïntimeerde 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
alsmede haar vennoten:
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie, gedaagden in reconventie,
hierna gezamenlijk: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. R.N. Brugge.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het verdere verloop van het geding na het tussenarrest van 6 maart 2018 waarbij een comparitie van partijen is gelast, blijkt uit:
- de memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis van [appellant] ;
- de memorie van antwoord tevens houdende antwoord op wijziging van eis van [geïntimeerden] ;
- akte van [appellant] ;
- antwoordakte tevens overlegging productie van [geïntimeerden]
1.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het gaat in hoger beroep om het volgende. [geïntimeerden] hebben in opdracht en voor rekening van [appellant] vanaf 27 augustus 2014 voegwerkzaamheden uitgevoerd aan de woning van [appellant] . Nadat de werkzaamheden waren afgerond is er tussen partijen een geschil ontstaan over de vraag of de werkzaamheden van [geïntimeerden] deugdelijk zijn uitgevoerd. Daarnaast acht [appellant] [geïntimeerden] aansprakelijk voor de schade aan zijn terras/straatwerk. [appellant] heeft om die reden de door [geïntimeerden] gestuurde factuur van € 3.395,98 niet voldaan. Op initiatief van [appellant] heeft Schadeoplossing Nederland B.V. (hierna: Schadeoplossing Nederland) een schaderapport opgemaakt. De conclusie van dat rapport is dat [geïntimeerden] slordig en onprofessioneel werk hebben geleverd en dat er schade aan het straatwerk is. De totale schade van [appellant] wordt door Schadeoplossing Nederland begroot op € 12.063,70. [geïntimeerden] hebben vervolgens [x ] Bouwkundige Zaken (hierna: [deskundige] ) ingeschakeld. Deze deskundige komt tot de conclusie dat het voegwerk vakbekwaam is uitgevoerd en van goede kwaliteit is. De deskundige heeft slechts geringe gebreken geconstateerd die volgens hem niet tot enige schade leiden.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg in conventie van [appellant] betaling gevorderd van € 3.348,03, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (resterende) hoofdsom vanaf 16 februari 2016, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van een schadevergoeding van € 12.063,70, althans van een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2014 met veroordeling van de [geïntimeerden] in de proceskosten.
3.3.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 3 augustus 2016 (hierna: het tussenvonnis) [persoon] van Centraal Bureau Bouwtoezicht B.V. benoemd om onderzoek te doen naar de kwaliteit van de door [geïntimeerden] verrichte werkzaamheden en de door [appellant] gestelde schade aan zijn terras/straatwerk.
3.4.
Bij eindvonnis van 6 september 2017 (hierna: het eindvonnis) heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerden] toegewezen en de vorderingen van [appellant] tot een bedrag van € 170,- toegewezen en voor het overige afgewezen. [appellant] is tevens veroordeeld in de kosten van het deskundigenbericht, zijnde € 5.808,50.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
Het hoger beroep van [appellant] is gericht tegen het tussenvonnis alsmede tegen het eindvonnis. [appellant] heeft tegen deze vonnissen acht grieven aangevoerd en het in eerste aanleg gevorderde bedrag vermeerderd naar € 13.443,10.
eisvermeerdering
4.2.
[geïntimeerden] hebben in de memorie van antwoord bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering. Het hof overweegt als volgt. Artikel 130 lid 1 Rv in samenhang met artikel 353 lid 1 Rv staat toe dat de oorspronkelijk eiser bevoegd is, zijn in eerste aanleg ingestelde vordering en de gronden daarvan in hoger beroep te veranderen of te vermeerderen. De eisvermeerdering is door [appellant] gedaan bij memorie van grieven, de eerste conclusie/memorie in hoger beroep, en is daarmee op tijd. Dat deze eiswijziging in strijd komt met een goede procesorde is niet gebleken. Het hof wijst het bezwaar van [geïntimeerden] tegen de eisvermeerdering af en zal op de voet van de eis zoals geformuleerd in de memorie van grieven beslissen.
4.3.
Grief 1is gericht tegen de bewijsopdracht aan [appellant] in het tussenvonnis. Betoogd wordt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [geïntimeerden] de stellingen van [appellant] omtrent de schade aan de terrastegels voldoende heeft weersproken, aangezien het door [geïntimeerden] overgelegde rapport van [deskundige] in het geheel niets zegt over de schade aan de terrastegels. Volgens [appellant] lag het op de weg van [geïntimeerden] om te bewijzen dat de schade aan het terras geen gevolg is van de door haar verrichte werkzaamheden.
4.4.
Voorop gesteld wordt dat op grond van artikel 150 Rv de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast draagt van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Toepassing van de slotzinsnede van deze bepaling — een zogenaamde 'zuivere bewijslastomkering' — heeft tot gevolg dat de wederpartij de bewijslast en het bewijsrisico krijgt opgelegd van hetgeen zij ter betwisting van de tegen haar ingestelde vordering heeft aangevoerd. Daarnaast kent het bewijsrecht bewijsvermoedens. Indien een feit voldoende gemotiveerd is betwist om als vaststaand te worden aangemerkt, maar wel zeer aannemelijk is, al of niet mede op grond van het reeds aanwezige bewijsmateriaal, kan de rechter bepaalde feiten voorshands als waar aannemen. De wederpartij kan, indien zij een bewijsaanbod heeft gedaan, tegenbewijs tegen deze voorshands bewezenverklaring leveren. In dat geval rust het bewijsrisico op grond van de hoofdregel nog steeds bij de oorspronkelijke partij, maar deze wordt vooralsnog geacht zich reeds van die bewijslevering te hebben gekweten.
4.5.
In de onderhavige zaak heeft [appellant] als grondslag van zijn (reconventionele) vordering tot schadevergoeding gesteld dat door de werkzaamheden van [geïntimeerden] schade is ontstaan aan zijn terras/straatwerk. Op [appellant] rust dan ook de last om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden geconcludeerd dat deze schade is veroorzaakt door [geïntimeerden] en – indien die stellingen voldoende zijn betwist – die feiten en omstandigheden te bewijzen. Ter onderbouwing heeft hij een schaderapport van Schadeoplossing Nederland B.V. overgelegd, volgens welk rapport er schade is ontstaan aan het terras/straatwerk die is veroorzaakt door “het afspuiten van de straat” waardoor het water zich gemengd heeft met het voegsel, dat in de tegels is getrokken. Ook hebben volgens dit rapport de voegen in de tegels de kleur aangenomen van de voegen in de woning.
[geïntimeerden] hebben bij inleidende dagvaarding betwist dat er schade is ontstaan aan het straatwerk en dat deze schade door [geïntimeerden] is veroorzaakt. Ter onderbouwing van deze stellingen hebben [geïntimeerden] gewezen op overgelegde foto’s (productie 10 inleidende dagvaarding) waaruit zou blijken dat [appellant] ook zelf bouwwerkzaamheden aan zijn woning heeft verricht. [geïntimeerden] hebben daarmee de stelling van [appellant] dat de schade is veroorzaakt door [geïntimeerden] voldoende gemotiveerd weersproken. De stellingen van [appellant] zijn dan ook, anders dan hij betoogt, onvoldoende om te kunnen spreken van een voor tegenbewijs vatbaar vermoeden. De grief faalt.
4.6.
Grief 2is gericht tegen het eindvonnis en houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat gelet op de bevindingen van de (door de kantonrechter benoemde) deskundige onvoldoende is komen vast te staan dat de schade aan de terrastegels is ontstaan omdat [geïntimeerden] de tegels niet hebben afgedekt.
4.7.
Anders dan [appellant] meent kan hij zich niet beroepen op de omkeringsregel. Deze regel, die het causaal verband betreft, houdt in dat indien door een als onrechtmatige daad of wanprestatie aan te merken gedraging een risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens verwezenlijkt, daarmee het causaal verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel is gegeven en het aan degene die op grond van die gedraging wordt aangesproken, is om te stellen en te bewijzen dat die schade ook zonder die gedraging zou zijn ontstaan. Voor toepassing van deze regel is vereist (i) schending van een norm die strekt ter voorkoming van een specifiek gevaar en (ii) verwezenlijking van dat gevaar. Een verplichting tot het afdekken van tegels om zo beschadiging daarvan bij het uitvoeren van werkzaamheden te voorkomen, betreft niet een zodanige norm.
4.8.
[appellant] heeft gesteld dat de schade aan het terras/straatwerk is ontstaan doordat [geïntimeerden] het terras niet hebben afgedekt. Hij verwijst hiervoor naar een foto waarop te zien zou zijn dat onder de steigers het straatwerk niet is afgedekt (productie 5 bij memorie van grieven). [geïntimeerden] hebben deze stelling gemotiveerd weersproken. Zij betwisten dat zij het straatwerk/terras niet hebben afgedekt. Daarnaast hebben [geïntimeerden] onbetwist gesteld dat het kleurverschil op de tegels van het terras en het straatwerk enkel kan worden veroorzaakt door de inwerking van verse, actieve cement en niet door de mortel die op de foto die als productie 5 is overgelegd. [geïntimeerden] hebben er ook nog op gewezen dat [appellant] zelf werkzaamheden aan zijn woning heeft uitgevoerd waarbij het terras niet (volledig) was afgedekt. Ook zij hebben hiervan foto’s in het geding gebracht (productie 1 bij memorie van antwoord). Nu het bewijs dat [appellant] ten aanzien van het door hem gestelde toedracht dient te leveren, niet is geleverd en hij evenmin een op dit punt voldoende toegesneden bewijsaanbod heeft gedaan, is de conclusie dat de toedracht die [appellant] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, niet is komen vast te staan. De vordering tot vergoeding van schade aan het straatwerk/terras wijst het hof dan ook af. Aan de stellingen die [appellant] verder nog aan deze grief ten grondslag heeft gelegd komt het hof niet meer toe. De grief faalt.
4.9.
Met
grief 3komt [appellant] op tegen de overweging in het eindvonnis van de kantonrechter dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat het voegwerk niet correct door [geïntimeerden] is uitgevoerd en dat hij de juistheid van de zienswijze van de door de kantonrechter deskundige onvoldoende heeft bestreden.
4.10.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat het voegwerk niet deugdelijk is uitgevoerd, verwijst [appellant] naar het rapport van Schadeoplossing Nederland B.V. en de in hoger beroep overgelegde foto’s. [geïntimeerden] hebben deze stelling gemotiveerd betwist en verwijzen naar het rapport van [deskundige] en het rapport van de door de kantonrechter benoemde deskundige. Ook het hof is van oordeel dat [appellant] in het licht van deze laatste twee rapporten de gestelde ondeugdelijke uitvoering van het voegwerk onvoldoende heeft onderbouwd. De grief faalt.
4.11.
De
grieven 4 tot en met 6voeren in de kern aan dat het deskundigenbericht niet zorgvuldig tot stand is gekomen, althans niet voldoende is onderbouwd en dat de kantonrechter daarom ten onrechte de conclusie daaruit tot de zijne heeft gemaakt.
4.12.
De grieven falen. Voor zover [appellant] teruggrijpt op de grieven 1 tot en met 3 wordt daaraan voorbij gegaan omdat deze grieven zijn verworpen. [appellant] heeft nog ter onderbouwing van zijn stelling dat het deskundigenbericht niet zorgvuldig en conform de geldende normen is uitgevoerd, een deskundige van Bureau voor Bouwpathologie (hierna: Bouwpathologie) gevraagd de in deze procedure overgelegde rapportages te beoordelen. Het door Bouwpathologie gegeven advies (overgelegd als productie 8 bij akte van 28 augustus 2018) geeft echter aan dat Centraal Bureau Bouwtoezicht B.V. (het bureau van de door de kantonrechter benoemde deskundige) zich bij de beoordeling van het voegwerk op de juiste richtlijn heeft gebaseerd. Ten aanzien van het door Centraal Bureau Bouwtoezicht B.V. gegeven percentage van 5% voor de esthetisch mindere uitvoering van het voegwerk, is Bouwpathologie van oordeel dat op basis van het fotomateriaal niet kan worden aangegeven of het percentage hoger is. [geïntimeerden] hebben betwist dat het percentage hoger zou zijn en hebben nog gewezen op het rapport van [deskundige] , waaruit volgt dat bij 2 tot 10% van het oppervlak sprake is van beschadigde, ontbrekende of ongelijke voegen. Tegen deze achtergrond heeft [appellant] onvoldoende aangevoerd om zijn kritiek op het deskundigenbericht te kunnen volgen.
4.13.
De
grieven 7 en 8richten zich tegen de veroordeling van [appellant] in de kosten van het deskundigenbericht en de proceskosten, maar tevergeefs. Nu alle grieven falen, blijft het oordeel over de kosten van het deskundigenbericht en de proceskosten in stand.

5.De slotsom

5.1.
De grieven falen. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. Het door [appellant] in hoger beroep meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
5.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 716,00
- salaris advocaat € 1.897,50 (2 1/2 punten x tarief I € 759,-)

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
- bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter te Zutphen van 3 augustus 2016 en 6 september 2017;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 716,00 voor griffierecht en op € 1.897,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
- verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en R.M. Wagemakers, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2019.