ECLI:NL:GHARL:2019:8435

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
200.231.047
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontbinding koopovereenkomst appartementsrecht met ontbindende voorwaarde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de koopovereenkomst tussen de appellanten en geïntimeerden buitengerechtelijk is ontbonden. De appellanten, verkopers van een appartementsrecht, hebben in eerste aanleg gevorderd dat de koopovereenkomst ontbonden werd, omdat de kopers, de geïntimeerden, niet voldaan hadden aan hun verplichtingen uit de koopovereenkomst. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ontbinding op 4 november 2016 rechtsgeldig was, omdat de geïntimeerden niet in staat waren om aan hun verplichtingen te voldoen, onder andere door het niet tijdig verkopen van hun wijngoed. In hoger beroep hebben de appellanten de beslissing van de rechtbank bestreden, maar het hof heeft geoordeeld dat de grieven van de appellanten falen. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerden voldoende inspanningen hebben geleverd om hun wijngoed te verkopen en dat zij tijdig de ontbindende voorwaarde hebben ingeroepen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellanten in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.231.047/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, C/05/321302 / HA ZA 17-289)
arrest van 15 oktober 2019
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als:
[appellanten],
advocaat: thans mr. M.J. Willemsen, kantoorhoudend te Rotterdam, voorheen mr.
M. Oudriss, kantoorhoudend te Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. G.J. Gerrits, kantoorhoudend te Arnhem.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 27 maart 2018, waarbij een comparitie van partijen is bepaald, hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 2 juli 2018;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord, met producties.
1.3.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 23 augustus 2016 is tussen [appellanten] . - als verkopers - en [geïntimeerden] - als kopers - een schriftelijke koopovereenkomst tot stand gekomen ten aanzien van het appartementsrecht,
recht gevende op het uitsluitend gebruik van de appartementswoning(…)plaatselijk bekend [adres][plaats 1], met bijbehorende parkeerplaats (hierna: de woning), voor een koopsom van € 345.000,00.
[appellanten] . werden bij het sluiten van de koopovereenkomst bijgestaan door [de makelaar] als verkopend makelaar (hierna: de makelaar). [geïntimeerden] traden op voor zichzelf.
2.2.
De koopovereenkomst is opgesteld met gebruikmaking van het model koopovereenkomst voor een bestaand appartementsrecht (2014) van de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM), met bijbehorende artikelsgewijze toelichting.
2.3.
Volgens artikel 5 van de koopovereenkomst dient tot zekerheid uiterlijk op 4 november 2016 door [geïntimeerden] voor € 34.500,00 een bankgarantie te worden gesteld dan wel een waarborgsom onder de notaris te worden gestort. In artikel 4 van de koopovereenkomst is bepaald dat de akte van levering verleden zal worden op 1 december 2016.
2.4.
In artikel 14, leden 1 en 2 van de koopovereenkomst is bepaald dat de koopovereenkomst kan worden ontbonden, indien een van partijen na ingebrekestelling door de andere partij gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming, waarbij een terstond opeisbare boete van 10% van de koopsom wordt verbeurd, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.
2.5.
In artikel 19, lid 1 aanhef en onder c van de koopovereenkomst is een ontbindende voorwaarde opgenomen, inhoudende dat [geïntimeerden] de koopovereenkomst kunnen ontbinden indien zij niet uiterlijk op 1 november 2016 hun
eigendom (…) te [plaats in land] )(hierna: het wijngoed) onvoorwaardelijk hebben verkocht.
In artikel 19 lid 3 van de koopovereenkomst is bepaald dat partijen zich over en weer verplichten
“al het redelijk mogelijke te doen teneinde de hierboven bedoelde vergunning en/of financiering (…) en/of toezegging(en) en/of andere zaken te verkrijgen.”Verder is in artikel 19, lid 3 van de koopovereenkomst bepaald dat de partij die de ontbinding inroept, er zorg voor dient te dragen dat de mededeling dat de ontbinding wordt ingeroepen uiterlijk de eerste werkdag na de datum waarvan in de ontbindende voorwaarde sprake is door de wederpartij of diens makelaar is ontvangen. Bedoelde mededeling dient
“schriftelijk en goed gedocumenteerd via gangbare communicatiemiddelen te geschieden.”
In de toelichting op artikel 19 staat onder meer vermeld dat
“Wat “goed gedocumenteerd” inhoudt (…) afhankelijk”is
“van de inhoud van de ontbindende voorwaarde.”, met een uitwerking daarvan voor wat betreft documenten ter zake afwijzingen van geldverstrekkers.
2.6.
Op 20 oktober 2016 hebben [geïntimeerden] een e-mailbericht verzonden aan de makelaar van [appellanten] ., inhoudende:
“De situatie is nu dat op 4 november het voorlopig koopcontract voor onze domaine wordt getekend (...). Daar de koper financieel nog niet alles rond heeft, kan er nog niet met zekerheid gezegd worden wanneer de officiële overdracht kan plaats vinden ( verwacht wordt in de maand januari).
Wij blijven geïnteresseerd in het appartement in [plaats 1] , maar zijn afhankelijk van de datum van verkoop van ons bezit hier in [land] . (...)
Wij hebben zelf geprobeerd bij diverse banken in [plaats 1] en in [plaats 2] een overbruggingskrediet te
verkrijgen, alsmede in [land] , maar helaas zonder succes omdat deze niet kan worden verstrekt
voor buitenlandse objecten (…).
Mocht u, [de makelaar] een financiële instelling vinden voor een overbruggingskrediet, dan zijn wij
daarin zeer geïnteresseerd. (...)
Mogelijk is uw cliënt erin geïnteresseerd om vanaf 15 december het appartement aan ons te verhuren tot de datum van overdracht.
Graag vernemen wij, (...)”.
2.7.
Bij e-mail van 28 oktober 2016 heeft de makelaar de e-mail van [geïntimeerden] van 20 oktober 2016 doen toekomen aan [appellanten] ., met de mededeling:
“(…) ik ben er even een weekje tussenuit geweest en lees nu het (…) bericht: concreter kan ik het helaas ook niet maken, het blijft wat lastig te duiden waar wij en met name zij nu staan in hun onderhandelingstraject.
Ik verneem graag wat jullie reactie hier op is. (…)”.
2.8.
Op 4 november 2016 hebben [geïntimeerden] aan de makelaar per e-mail als volgt bericht:
“Hedenmorgen waren wij bij de notaris om de "compromis de vente" te ondertekenen voor de verkoop van onze wijndomaine.
Helaas wilde de koper enkele voorwaarden die in het compromis beschreven stonden, niet accepteren, zodat de ondertekening vandaag niet door kon gaan.
Wij vrezen daarom dat wij dan de aankoop van het pand (…) te [plaats 1] niet kunnen financieren op de afgesproken data, en ook niet kunnen zeggen wanneer of dat wel het geval zal zijn.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. (…)”.
2.9.
Er is op 4 november 2016 geen bankgarantie gesteld noch een waarborgsom gestort door [geïntimeerden]
2.10.
Bij brief van 9 november 2016 zijn [geïntimeerden] door de toenmalige advocaat van [appellanten] . gesommeerd alsnog binnen acht dagen een bankgarantie af te geven of een waarborgsom te storten, met ingebrekestelling en onder aanzegging van de contractuele boete.
2.11.
Bij brief van 14 november 2016 hebben [geïntimeerden] aan de toenmalige advocaat van [appellanten] . bericht dat de datum voor het inroepen van de ontbindende voorwaarde in overleg met de makelaar was verschoven naar 4 november 2016, dat op die dag de ondertekening van de voorlopige koopovereenkomst betreffende het wijngoed niet is doorgegaan en dat zij op diezelfde dag aan de makelaar hebben medegedeeld dat de koop van de woning niet door kon gaan. Ook hebben [geïntimeerden] bij diezelfde brief medegedeeld dat gelet op het inroepen van de ontbindende voorwaarde er
“geen enkele reden om geld te storten op wiens rekening dan ook”bestaat.
2.12.
Bij brief van 18 november 2016 heeft de toenmalige advocaat van [appellanten] . aan [geïntimeerden] te kennen gegeven dat [geïntimeerden] in verzuim zijn en dat [appellanten] . betwisten op 4 november 2016 een mededeling van [geïntimeerden] gehad te hebben
“met de strekking om een beroep te doen op de (…) ontbindende voorwaarde.”Voorts is bij diezelfde brief medegedeeld dat uit de eerdere brief van [geïntimeerden] kan worden opgemaakt dat [geïntimeerden] niet voornemens zijn na te komen en dat indien niet alsnog op uiterlijk 23 november 2016 de toezegging wordt gedaan dat alsnog aan de afnameverplichting wordt voldaan, geen nakoming meer wordt verwacht en in dat geval aanspraak zal worden gemaakt
op de contractuele boete.
2.13.
[geïntimeerden] hebben geen gevolg gegeven aan de brief van de toenmalige advocaat van [appellanten] . van 18 november 2016.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[appellanten] . hebben in eerste aanleg, kort gezegd, gevorderd voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. Subsidiair hebben zij ontbinding van de koopovereenkomst gevorderd. Verder hebben [appellanten] ., kort gezegd, gevorderd [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het boetebedrag van € 34.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Een en ander met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
3.2.
[geïntimeerden] hebben verweer gevoerd.
3.3.
Bij tussenvonnis van 13 september 2017 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bevolen, die op 18 oktober 2017 is gehouden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
3.4.
Bij het bestreden eindvonnis van 1 november 2017, hersteld op 14 november 2017, heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden op 4 november 2016 en heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] . voor het overige afgewezen, met veroordeling van [appellanten] . in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen en geoordeeld als volgt. Ingevolge artikel 19, lid 1 aanhef en onder c van de koopovereenkomst mochten [geïntimeerden] , ingeval het wijngoed op 1 november 2016 nog niet onvoorwaardelijk was verkocht, uiterlijk op 2 november 2016 de ontbindende voorwaarde inroepen. [geïntimeerden] hebben de ontbinding ingeroepen met het e-mailbericht van 4 november 2016.
Gelet op de e-mail van [geïntimeerden] van 20 oktober 2016 was het [appellanten] . ruimschoots voor 1 november 2016 duidelijk dat [geïntimeerden] eerst op 4 november 2016 zouden weten of het (voorlopig) koopcontract met betrekking tot het wijngoed zou worden getekend en dat de mogelijkheden van [geïntimeerden] om de financiering rond te krijgen dus nog allerminst zeker waren, waarbij hoe dan ook niet in december 2016, maar pas in januari 2017 zou kunnen worden geleverd. [geïntimeerden] hadden ervoor kunnen kiezen op (uiterlijk) 2 november 2016 de koopovereenkomst te ontbinden, maar hebben ervoor gekozen open kaart te spelen richting [appellanten] . en zij hebben [appellanten] . daarmee voortijdig in staat gesteld om te beslissen of zij al dan niet met [geïntimeerden] verder wilden gaan, met de vertraging die dat met zich zou brengen. [appellanten] . wensten geen vertraging te aanvaarden en besloten vast te houden aan de overeengekomen termijnen. Zij kozen er echter voor om [geïntimeerden] daarvan pas op of na 4 november 2016 op de hoogte te stellen. Die keuze acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden jegens [geïntimeerden] in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
De rechtbank acht het beroep van [appellanten] . op het overschrijden van de uiterste termijn voor het inroepen van de ontbindende voorwaarde in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
De rechtbank gaat aan de stelling van [appellanten] ., inhoudende dat [geïntimeerden] niet hebben voldaan aan hun inspanningsverplichting om het wijngoed te verkopen, als onvoldoende onderbouwd voorbij en de rechtbank gaat ook voorbij aan de stelling van [appellanten] ., inhoudende dat de e-mail van 4 november 2016 verstoken was van de nodige documentatie, nu niet valt in te zien hoe de mededeling dat het wijngoed niet op tijd was verkocht gedocumenteerd had kunnen en moeten worden.
De rechtbank houdt het ervoor dat het inroepen van de ontbindende voorwaarde op 4 november 2016 tijdig was en dat de koopovereenkomst op die datum rechtsgeldig is ontbonden.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
[appellanten] . hebben in hoger beroep - onder aanvoering van vijf grieven - gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, hun vorderingen alsnog toe te wijzen, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
4.2.
[geïntimeerden] hebben bij memorie van antwoord verweer gevoerd en geconcludeerd het bestreden vonnis te bekrachtigen, met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] . in de kosten van het hoger beroep.
4.3.
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerden] ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding in [land] woonden.
Het geschil heeft dan ook internationale aspecten, zodat het hof ambtshalve dient te oordelen omtrent de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
Het geschil betreft een handelszaak als bedoeld in artikel 1 van de herschikte EEX-Verordening (nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken), omdat de vorderingen zijn ingesteld ná de inwerkingtreding van deze verordening op 10 januari 2015. In elk geval op grond van artikel 26 is de aangezochte Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van bedoelde rechtsvorderingen, omdat [geïntimeerden] voor de aangezochte Nederlandse rechter zijn verschenen zonder de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te betwisten, en omdat er geen sprake is van een exclusieve bevoegdheid van een ander gerecht ex artikel 24 van de herschikte EEX-Verordening.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat Nederlands recht van toepassing is op de gestelde rechtsverhoudingen, zoals blijkend uit de koopovereenkomst. Daarvan is de rechter in eerste aanleg uitgegaan en daartegen is niet gegriefd, zodat ook het hof gaat daarvan uitgaat.
4.5.
Met de
grieven I tot en met IIIkomen [appellanten] ., kort gezegd, op tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerden] op 4 november 2016 rechtsgeldig en tijdig de ontbindende voorwaarde als bedoeld in artikel 19, lid 1 aanhef en onder c van de koopovereenkomst hebben ingeroepen en de daaraan door de rechtbank ten grondslag gelegde motivering. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.6.
Partijen zijn blijkens de koopovereenkomst als volgt overeengekomen.
Krachtens het bepaalde in artikel 19 lid 3 van de koopovereenkomst rust op [geïntimeerden] een inspanningsverplichting tot onvoorwaardelijke verkoop van hun wijngoed. Indien [geïntimeerden] het wijngoed op 1 november 2016 niet onvoorwaardelijk hebben verkocht, kunnen zij de ontbindende voorwaarde, opgenomen in artikel 19, lid 1 aanhef en onder c van de koopovereenkomst, inroepen. [geïntimeerden] dienen er in dat geval, zo volgt uit artikel 19 lid 3 van de koopovereenkomst, zorg voor te dragen dat de mededeling dat de ontbinding wordt ingeroepen, uiterlijk op 2 november 2016 door [appellanten] . of hun makelaar is ontvangen. Bedoelde mededeling dient schriftelijk en goed gedocumenteerd via gangbare communicatiemiddelen te geschieden.
4.7.
Vaststaat dat [geïntimeerden] per e-mail van 20 oktober 2016 aan de makelaar van [appellanten] . hebben medegedeeld dat het voorlopig koopcontract betreffende het wijngoed eerst op 4 november 2016 zou worden getekend, dat de koper van het wijngoed de financiering nog niet rond had en dat daardoor niet zeker was wanneer de levering plaats zou vinden, maar dat deze naar verwachting in januari 2017 plaats zou kunnen vinden. Voorts hebben [geïntimeerden] in dit e-mailbericht te kennen gegeven geïnteresseerd te blijven in de woning in [plaats 1] , maar afhankelijk te zijn van de datum van verkoop van het wijngoed.
4.8.
Naar het oordeel van het hof behoefden [appellanten] . in de e-mail van [geïntimeerden] van 20 oktober 2016 geen beroep op de ontbindende voorwaarde te lezen.
De strekking van deze e-mail ziet op voortzetting van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst, maar dan met vertraging, afhankelijk van de verkoop van het wijngoed. Het hof leidt uit dit e-mailbericht dan ook af dat [geïntimeerden] de termijn waarbinnen de ontbindende voorwaarde ingeroepen dient te worden, wilden verlengen. Ook [appellanten] . hadden dit e-mailbericht aldus dienen te begrijpen. Dat in deze e-mail de termen ‘verlenging’ of ‘uitstel’ niet worden gebruikt, kan leken als [geïntimeerden] niet worden aangerekend.
4.9.
Dat betekent dat [geïntimeerden] niet binnen de in de koopovereenkomst genoemde termijn de ontbinding hebben ingeroepen.
Anders dan [appellanten] . betogen, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW) er echter aan in de weg staan dat [appellanten] . vasthouden aan de termijn waarbinnen de ontbindende voorwaarde ingeroepen had moeten worden en - daaruit voortvloeiend - de termijn waarop de mededeling dat de ontbinding werd ingeroepen, ontvangen diende te zijn door [appellanten] . of hun makelaar.
4.10.
Niet in geschil is dat de makelaar noch [appellanten] . vóór 2 november 2016 jegens [geïntimeerden] op de e-mail van 20 oktober 2016 hebben gereageerd.
[geïntimeerden] hebben met de e-mail van 20 oktober 2016 duidelijk te kennen gegeven dat de onvoorwaardelijke verkoop van hun wijngoed in elk geval niet vóór het verstrijken van de in de koopovereenkomst bedoelde termijn zou plaatsvinden. Ook hebben zij in dit
e-mailbericht te kennen gegeven geïnteresseerd te blijven in de woning in [plaats 1] , maar afhankelijk te zijn van de datum van verkoop van het wijngoed.
Het hof is van oordeel dat in het licht van die omstandigheden de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat in elk geval de makelaar van [appellanten] ., als professioneel en deskundig dienstverlener, vóór 2 november 2016 had dienen te reageren op de e-mail van [geïntimeerden] van 20 oktober 2016.
Dit te meer nu de makelaar in zijn e-mailbericht van 28 oktober 2016 [appellanten] . om een reactie op de e-mail van 20 oktober 2016 heeft gevraagd en [appellanten] . hem daarop, zo voeren zij zelf aan, per e-mail van 30 oktober 2016 te kennen hebben gegeven
“voornemens”te zijn
“het contract naar de letter uit te voeren.”Bovendien hebben zij hun makelaar, zo voeren zij zelf aan, per e-mail van 2 november 2016 laten weten dat zij op hun e-mail van 30 oktober 2016 geen enkele reactie ontvangen hebben en dat zij er dan ook van uitgaan dat ook [geïntimeerden] van plan zijn de koopovereenkomst naar de letter uit te voeren. Voorts hebben zij, naar eigen zeggen, bij deze laatste e-mail te kennen gegeven dat op 4 november 2016 een bankgarantie gesteld moet worden of een borgsom betaald moet worden op een rekening bij de notaris en dat hen nog niet duidelijk is welke notaris [geïntimeerden] hebben aangewezen en dat zij de makelaar hebben gevraagd of deze daar duidelijkheid over kan verschaffen.
4.11.
Deze nalatigheid van de makelaar van [appellanten] . dient aan [appellanten] . te worden toegerekend. [appellanten] . kunnen immers wel taken aan hun makelaar overdragen respectievelijk overlaten, maar zij blijven jegens [geïntimeerden] verantwoordelijk voor het handelen of nalaten van hun makelaar.
Weliswaar kan aan [appellanten] . worden toegegeven dat het, gelet op het uitblijven van een reactie van de zijde van [appellanten] . op de e-mail van 20 oktober 2016, op de weg van [geïntimeerden] had gelegen om vóór 2 november 2016 navraag te doen bij de makelaar of [appellanten] ., maar in dit geval weegt de plicht van een professioneel en deskundig dienstverlener als de makelaar van [appellanten] . om te reageren op de e-mail van [geïntimeerden] van 20 oktober 2016 zwaarder. Dat [geïntimeerden] ervoor hebben gekozen om enkel met de makelaar van [appellanten] . te communiceren en niet rechtstreeks met [appellanten] . te communiceren, doet aan het vorenstaande niet af, te meer nu het geenszins ongebruikelijk is dat contacten over de verkoop via de makelaar lopen.
4.12.
Daarbij komt dat [geïntimeerden] direct op 4 november 2016 per e-mail aan de makelaar te kennen hebben gegeven dat de ondertekening van het koopcontract betreffende het wijngoed diezelfde ochtend niet is doorgegaan, dat zij vrezen de aankoop van de woning in [plaats 1] niet te kunnen financieren op de afgesproken data en dat zij ook niet kunnen zeggen wanneer zij dat wel zouden kunnen.
Het hof is van oordeel dat [appellanten] . dit e-mailbericht, zeker bezien in samenhang met de e-mail van [geïntimeerden] van 20 oktober 2016, redelijkerwijs hadden dienen op te vatten als een beroep op de ontbindende voorwaarde. Ook hier geldt dat het enkele feit dat in deze e-mail niet letterlijk wordt gerept van ‘ontbinding’, ‘ontbindende voorwaarde’ of ‘artikel 19 van de koopovereenkomst’ [geïntimeerden] niet kan worden aangerekend.
Waar [appellanten] . in hun memorie van grieven nog betogen dat uit e-mailcorrespondentie met hun makelaar volgt dat [appellanten] . noch de makelaar uit de e-mail van [geïntimeerden] van 4 november 2016 hebben begrepen dat deze een beroep op de ontbindende voorwaarde bevatte, faalt dit betoog. Dit alleen al omdat bedoelde e-mailcorrespondentie dateert van vóór 4 november 2016 en dus geen betrekking kan hebben op het e-mailbericht van [geïntimeerden] van 4 november 2016.
4.13.
De tijd die [geïntimeerden] hebben laten verstrijken tussen de oorspronkelijk overeengekomen termijnen enerzijds en de datum waarop zij daadwerkelijk de ontbindende voorwaarde hebben ingeroepen en de mededeling dienaangaande ontvangen is door de makelaar anderzijds, is naar het oordeel van het hof zo kort, dat de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat dit beroep op de ontbindende voorwaarde nog als tijdig dient te worden aangemerkt.
4.14.
Daarmee rest de vraag of [appellanten] . zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat [geïntimeerden] geen beroep op de ontbindende voorwaarde toekomt, omdat zij niet aan de inspanningsverplichting als bedoeld in 19 lid 3 van de koopovereenkomst hebben voldaan en zij bovendien hun verkoopinspanningen niet voldoende gedocumenteerd hebben toegelicht als bedoeld in artikel 19 lid 3 van de koopovereenkomst.
4.15.
Aan een ontbindende voorwaarde als de onderhavige is inherent dat op [geïntimeerden] een inspanningsverplichting rust om uiterlijk op 1 november 2016 tot onvoorwaardelijke verkoop van hun wijngoed te komen. Dit volgt ook uit artikel 19 lid 3 van de koopovereenkomst. Het in artikel 19 lid 3 van de koopovereenkomst neergelegde voorschrift dat de mededeling dat de ontbindende voorwaarde wordt ingeroepen goed gedocumenteerd dient te geschieden, heeft in dit verband een bewijsfunctie. Dit voorschrift strekt ertoe om [appellanten] . de gelegenheid te bieden zich aan de hand van documenten een beeld te vormen over de vraag of [geïntimeerden] de ontbindende voorwaarde terecht hebben ingeroepen.
4.16.
Naar het oordeel van het hof hebben [geïntimeerden] vroegtijdig openheid van zaken gegeven over het verkoopproces van hun wijngoed. Zij hebben voldoende toegelicht hoe het verkoopproces en meer in het bijzonder het afbreken daarvan door de beoogde koper is verlopen. Zeker uit het e-mailbericht van 20 oktober 2016 volgt dat [geïntimeerden] zich hebben ingespannen om tot verkoop van hun wijngoed te komen, nodig ter financiering van de woning in [plaats 1] , dat zij andere mogelijkheden ter financiering van de woning in [plaats 1] hebben onderzocht en dat zij in dat verband ook de makelaar van [appellanten] . hebben gevraagd naar andere mogelijkheden. De in deze e-mail genoemde inspanningen komen het hof aannemelijk voor en het hof heeft geen reden om te twijfelen aan het door [geïntimeerden] in dat kader gestelde. Tegenover de gemotiveerde toelichting van [geïntimeerden] is van de zijde van [appellanten] . onvoldoende ingebracht. Het hof is dan ook overtuigd van de intentie van [geïntimeerden] tot onvoorwaardelijke verkoop van het wijngoed uiterlijk 1 november 2016 en van hun voldoende inspanningen ter realisatie daarvan.
Dat [geïntimeerden] bij het inroepen van de ontbindende voorwaarde geen bewijsstukken van de inspanningen die zij zich getroost hebben om het wijngoed te verkopen hebben overgelegd, leidt het hof evenmin tot het oordeel dat [geïntimeerden] geen beroep op de ontbindende voorwaarde toekomt. Door de e-mailberichten van 20 oktober 2016 en 4 november 2016 waren [appellanten] . immers reeds op de hoogte van de inspanningen van [geïntimeerden] en het verloop daarvan.
[geïntimeerden] hebben dan ook rechtsgeldig de ontbindende voorwaarde, opgenomen in artikel 19, lid 1 aanhef en onder c van de koopovereenkomst, ingeroepen.
4.17.
Uit het vorenstaande volgt dat de grieven I tot en met III falen. Gelet daarop, hebben [appellanten] . geen belang meer bij bespreking van de
grieven IV en V, gericht tegen de afwijzing van (het merendeel van) de vorderingen van [appellanten] . en de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.
4.18.
Het bewijsaanbod van [appellanten] . wordt als niet ter zake dienend afgewezen, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld door [appellanten] . die niet vaststaan en die, indien zij na bewijslevering wel zouden komen vast te staan, tot andere beslissingen zouden kunnen leiden.

5.De slotsom

5.1.
Slotsom is dat de grieven tegen het bestreden vonnis falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [appellanten] . veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op
€ 726,00 aan griffierecht en € 2.782,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten, tarief III in hoger beroep à € 1.391,00 per punt).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 november 2017 en hersteld op 14 november 2017;
veroordeelt [appellanten] . hoofdelijk, met dien verstande dat voor zover de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de
zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 726,00 aan griffierecht en € 2.782,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en G.M. Menon en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2019.