ECLI:NL:GHARL:2019:8264

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
21-001689-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingskwesties en nietigheid van de dagvaarding in smaad- en beledigingszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was vervolgd voor smaad en belediging, waarbij de tenlastelegging betrekking had op uitingen gedaan via Facebook en WhatsApp. Het hof verklaarde de dagvaarding ten aanzien van de primair ten laste gelegde feiten nietig, omdat de uitingen niet voldeden aan de eisen van een concrete gedraging zoals bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht. Hierdoor was de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig en nietig. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan de subsidiair ten laste gelegde eenvoudige belediging. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan beledigende uitlatingen over twee slachtoffers, waarbij hij hen in het openbaar had beledigd door middel van berichten op sociale media. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een voorwaardelijke taakstraf op van veertig uren, met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verleden met alcoholproblemen en zijn huidige inzet voor vrijwilligerswerk.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001689-18
Uitspraak d.d.: 8 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 7 maart 2018 met parketnummer 16-017470-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot nietigverklaring van de gewijzigde dagvaarding ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 primair en tot veroordeling van verdachte wegens de feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.G. Wiebes, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft in hoger beroep zijn verweer herhaald dat het openbaar ministerie ter zake van het onder 2 ten laste gelegde in de vervolging niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De in de pleitnota weergegeven onderbouwing komt – zakelijk weergegeven – op het volgende neer: [slachtoffer 1] kwam er in mei 2017 achter dat berichten over hem waren geplaatst op Facebook. Hij deed daarvan eerst op 12 september 2017 aangifte en daarmee is sprake van overschrijding van de klachttermijn van artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Overschrijding van die termijn brengt mee dat de vervolging daarop afstuit.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
Het hof stelt vast dat in het geval van feit 2, dat wil zeggen voor zover het de berichten op Facebook betreft, niet binnen de op grond van artikel 66, eerste lid, Sr geldende termijn van drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit klacht is gedaan. Dit geldt in ieder geval niet voor de eveneens onder feit 2 genoemde e-mail, in zoverre is de klacht wel tijdig ingediend.
Uit de Memorie van Toelichting bij het Wetboek van Strafrecht blijkt dat de ambtshalve vervolging als regel werd gezien. Afhankelijkheid van de vervolging van de wil van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd, is gezien als een zeldzame uitzondering. De enige grond die de wetgever daarvoor erkent is dat het bijzonder belang (van een individu) groter nadeel lijdt door het instellen van de vervolging dan het openbaar belang door het niet instellen (H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, tweede druk, 1891, eerste deel, p. 493). Dat bijzondere belang is erin gelegen dat ongewenste ruchtbaarheid, die door de door het delict getroffene als pijnlijk wordt ervaren, wordt vermeden. In meer hedendaagse bewoordingen kan worden vooropgesteld dat de regeling van de klacht ten gunste van het slachtoffer dient te gelden. De regeling is niet in het leven geroepen als waarborg voor de belangen van de verdachte. Het voorkomen van de blootstelling van een verdachte aan opsporing of vervolging is immers in dit kader geen rechtens te respecteren belang.
Uit de jurisprudentie van de afgelopen decennia vloeit voort dat het belang van de aan de klacht gestelde formaliteiten sterk is gerelativeerd. Zelfs het ontbreken van een klacht hoeft niet zonder meer tot de niet ontvankelijkheid te leiden van het openbaar ministerie. Naar huidig recht kan worden gesteld dat de essentie bij klachtdelicten is dat vaststaat - of vastgesteld wordt - dat vervolging van verdachte de instemming geniet van het slachtoffer/de aangever. Indien een klacht ontbreekt of wanneer sprake is van tekortkomingen bij het in acht nemen van vormvoorschriften, kan dit worden hersteld. Doorslaggevend is of op grond van het strafdossier en/of het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam komt vast te staan dat het ook de uitdrukkelijke wens is van het slachtoffer dat het openbaar ministerie vervolging instelt tegen de verdachte.
Voornoemde relativering van de aan de strafklacht gestelde vereisten heeft naar het oordeel van het hof ook gevolgen voor de stelling van de verdediging dat de in artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht genoemde drie maanden-termijn van indienen van zo’n klacht door de klachtgerechtigde van dwingende aard is. Termijnoverschrijding zou – als het aan de verdediging ligt - als rechtsgevolg moeten hebben dat het vervolgingsrecht van het openbaar ministerie is vervallen. Het hof verwerpt deze stelling.
De eerste reden is dat wanneer bij gemis van een formele klacht desondanks naar geldend recht vervolgbaarheid mogelijk blijft indien de wens tot vervolging op andere feiten en omstandigheden kan worden gebaseerd, de aan de formele klacht gekoppelde termijn van indiening ook aan belang inboet althans van geringere zelfstandige betekenis wordt.
De tweede reden is dat de geest van de wettelijke regeling van de klacht juist de belangen van het slachtoffer beoogt te beschermen.
De derde reden is van basale aard: een verdachte behoort geen profijt te hebben van een regeling die niet tot zijn bescherming, maar enkel tot bescherming van slachtoffers in het leven is geroepen.
Doorslaggevend voor de vraag of er sprake is van een rechtsgeldige klacht is als gezegd de wens van het slachtoffer dat er vervolging plaatsvindt. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak volstrekt duidelijk van een uitdrukkelijke vervolgingswens blijkt. Naast zijn aangifte heeft [slachtoffer 1] immers eveneens een klacht tegen verdachte ingediend.
Het hof verwerpt daarom het verweer.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte wegens de feiten 1 en 2 veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1. primair:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 15 april 2017 tot en met 29 juni 2017 te [plaats] opzettelijk (telkens) de eer en/of de goede naam van [slachtoffer 2] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door een of meer berichten op facebook te posten en/of whats App-berichten te sturen met onder meer de teksten:
‘ik ga jullie namen noemen wie de hoer is en wie de pedofiel is’;
‘Die gore vriend van je dat niet van kinderen af kan blijven is jullie probleem’ en ‘Dat je met een pedofiel of homo bevriend bent is jouw keuze maar laat dit wel duidelijk zijn laat hij van ander mans kinderen af blijven, nog een opmerking en ik noem wederom zijn naam. zoals gezegd ik zal je te gronden richten met jouw vriendje’
‘ik begrijp zeker je boosheid wie zou nu zijn kind les laten nemen of krijgen bij iemand die pedofiel is en niet voor zijn homo zijn wilt uitkomen ja zich volpropte met anabole en een hoertje uit een ander land die in zijn val liep die daar met blinde ogen is ingelopen’
‘vang je vriendin [slachtoffer 2] maar op die krijgt het nog zwaarder ze zal gebeld worden voor betaald sex wand een hoer is ze toch’ en ‘of hebben jullie de advertentie nog niet gelezen over betaalde sex aan huis’;
subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 15 april 2017 tot en met 23 juni 2017 te [plaats] opzettelijk (telkens) [slachtoffer 2] in het openbaar bij geschrift of afbeelding en/of door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding heeft beledigd door een of meer berichten op facebook te posten en/of Whats App-berichten te sturen met ondermeer de teksten:
‘ik ga jullie namen noemen wie de hoer is en wie de pedofiel is’
‘Die gore vriend van je dat niet van kinderen af kan blijven is jullie probleem’
en
‘Dat je met een pedofiel of homo bevriend bent is jouw keuze maar laat dit wel duidelijk zijn laat hij van ander mans kinderen af blijven, nog een opmerking en ik noem wederom zijn naam. zoals gezegd ik zal je te gronden richten met jouw vriendje’
‘ik begrijp zeker je boosheid wie zou nu zijn kind les laten nemen of krijgen bij iemand die pedofiel is en niet voor zijn homo zijn wilt uitkomen ja zich volpropte met anabole en een hoertje uit een ander land die in zijn val liep die daar met blinde ogen is ingelopen’
‘vang je vriendin [slachtoffer 2] maar op die krijgt het nog zwaarder ze zal gebeld worden voor betaald sex wand een hoer is ze toch’ en ‘of hebben jullie de advertentie nog niet gelezen over betaalde sex aan huis’,
althans (telkens) althans woorden/teksten van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
Primair:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 12 september 2017 te [plaats] opzettelijk (telkens) de eer en/of de goede naam van [slachtoffer 1] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door een of meer berichten op facebook te posten met onder meer de teksten:
"Jammer dat die lul van [slachtoffer 1] geen geld heeft maar een oude zak is [slachtoffer 2] ’
en/of via/per e-mail naar de leidinggevende van [slachtoffer 1] te sturen en/of tegen de leidinggevende van [slachtoffer 1] te zeggen en/of op facebook te posten dat [slachtoffer 1] een relatie heeft met een (ex-) leerling en dat hij een racist en/of pedofiel is;
subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 12 september 2017 te [plaats] opzettelijk (telkens) [slachtoffer 1] in het openbaar bij geschrift of afbeelding en/of door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding heeft beledigd door een of meer berichten op facebook te posten met onder meer de teksten: “Jammer dat die lul van [slachtoffer 1] geen geld heeft maar een oude zak is [slachtoffer 2] ’ en/of via/per email naar de leidinggevende van [slachtoffer 1] te sturen en/of tegen de leidinggevende van [slachtoffer 1] te zeggen en/of op facebook te posten dat hij een relatie heeft met een leerling en dat hij een racist en pedofiel is, althans (telkens) althans woorden/teksten van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Geldigheid van de dagvaarding

De advocaat-generaal heeft op gronden zoals weergegeven in zijn op schrift gestelde requisitoir geconcludeerd tot partiële nietigverklaring van de dagvaarding, en wel ten aanzien van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde smaad. Het standpunt van de advocaat-generaal komt er – zakelijk weergegeven – op neer dat de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde uitingen van verdachte telkens niet een concrete gedraging bevatten, doch dat deze slechts zien op gestelde eigenschappen van een persoon. Omdat daarmee telkens niet sprake is van “tenlastelegging van een bepaald feit” is de tenlastelegging onder 1 primair en 2 primair innerlijk tegenstrijdig en daarom moet deze in zoverre nietig worden verklaard, aldus de advocaat-generaal.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de geldigheid van de tenlastelegging aangesloten bij de advocaat-generaal.
Het hof overweegt in dit verband het volgende:
Het hof is, gelet op de bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt, van oordeel dat de onder 1 primair en 2 primair gebezigde uitingen van verdachte jegens aangevers niet kunnen worden aangemerkt als de “tenlastelegging van een bepaald feit” als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht, zodat in zoverre de tenlastelegging wegens innerlijke tegenstrijdigheid nietig moet worden verklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.subsidiair
hij op tijdstippen in de periode van 15 april 2017 tot en met 23 juni 2017 te [plaats] opzettelijk telkens [slachtoffer 2] in het openbaar bij geschrift heeft beledigd door berichten op facebook te posten met onder meer de teksten:
‘ik ga jullie namen noemen wie de hoer is en wie de pedofiel is'
en
‘Die gore vriend van je dat niet van kinderen af kan blijven is jullie probleem'
en
‘Dat je met een pedofiel of homo bevriend bent is jouw keuze maar laat dit wel duidelijk zijn laat hij van ander mans kinderen af blijven, nog een opmerking en ik noem wederom zijn naam. zoals gezegd ik zal je te gronden richten met jouw vriendje'
en
‘ik begrijp zeker je boosheid wie zou nu zijn kind les laten nemen of krijgen bij iemand die pedofiel is en niet voor zijn homo zijn wilt uitkomen ja zich volpropte met anabole en een hoertje uit een ander land die in zijn val liep die daar met blinde ogen is ingelopen';
2.subsidiair
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2017 tot en met 12 september 2017 te [plaats] opzettelijk telkens [slachtoffer 1] in het openbaar bij geschrift heeft beledigd door een bericht op facebook te posten met de tekst:
`Jammer dat die lul van [slachtoffer 1] geen geld heeft maar een oude zak is [slachtoffer 2] '
en door een e-mail naar de leidinggevende van [slachtoffer 1] te sturen en/of op facebook te posten dat hij een relatie heeft met een leerling en dat hij een racist en pedofiel is.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde levert telkens op:
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan belediging van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] . Daarmee heeft hij een inbreuk gemaakt op de psychische integriteit van zijn slachtoffers. Verdachte heeft niet een ander motief of aanleiding voor zijn gedragingen gegeven dan dat hij zich door [slachtoffer 1] onheus bejegend heeft gevoeld en dat hij meent dat hij door [slachtoffer 1] uit de tent is gelokt. Op grond van de inhoud van het dossier houdt het hof het ervoor dat verdachte meende dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] een relatie hadden en dat verdachte daar niet goed mee kon omgaan. Door zijn proceshouding heeft verdachte er geen blijk van gegeven dat hij inziet dat zijn gedrag niet acceptabel is.
Bij de strafoplegging houdt het hof er tevens rekening mee dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 augustus 2019 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze door en namens hem naar voren zijn gebracht, neemt het hof ook in aanmerking.
Verdachte heeft langdurig gekampt met een alcoholprobleem en heeft daarvoor in 2016 hulp gezocht en gevonden. Hij krijgt begeleiding, staat onder bewind en hij doet geruime tijd vrijwilligerswerk.
Alles afwegende, zal het hof overeenkomstig het vonnis van de eerste rechter een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van veertig uren opleggen. Deze straf is passend gelet op de aard en ernst van het feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig voor zover het de feiten 1 primair en 2 primair betreft.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. Z.J. Oosting en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 8 oktober 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.