ECLI:NL:GHARL:2019:8170

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
200.204.910
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bewijswaardering en wanprestatie in civiele zaak tussen opdrachtgever en reparateur

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen een opdrachtgever en een reparateur over de totstandkoming van een overeenkomst en de uitvoering daarvan. De opdrachtgever had zijn auto ter reparatie aangeboden, maar na meer dan twee jaar waren de werkzaamheden nog niet afgerond. De kantonrechter had geoordeeld dat de reparateur wanprestatie had geleverd, omdat de auto in een slechtere staat was teruggekomen dan deze was aangeleverd. De opdrachtgever vorderde schadevergoeding, waaronder de aankoopprijs van de auto, betaald loon voor de reparatie, transportkosten en expertisekosten. Het hof oordeelde dat de reparateur onvoldoende bewijs had geleverd om het vermoeden te ontzenuwen dat de overeenkomst met hem was gesloten en niet met de rechtsvorm van zijn bedrijf, De Klassieker LTD. Het hof oordeelde dat de opdrachtgever in zijn bewijs geslaagd was en dat de reparateur aansprakelijk was voor de schade die de opdrachtgever had geleden door de wanprestatie. Het hof wees de vorderingen van de opdrachtgever toe, met uitzondering van de vordering voor de waarde van de auto na reparatie, die was afgewezen omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 10.900,-, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.204.910
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 4761327)
arrest van 8 oktober 2019
in de zaak van
[appellant], voorheen h.o.d.n. [bedrijf] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [de reparateur] ,
advocaat: mr. S. Hering-de Monchy,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [de opdrachtgever] ,
advocaat: mr. J.M. de Jonge.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 13 november 2018 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor en het tegengetuigenverhoor van 12 februari 2019,
- de memorie na enquête en contra-enquête aan de zijde van [de opdrachtgever] van 9 april 2019 met producties,
- de memorie na enquête aan de zijde van [de reparateur] van 9 april 2019,
- de antwoordmemorie na enquête en contra-enquête aan de zijde van [de opdrachtgever] van 7 mei 2019,
- de antwoordmemorie na enquête en contra-enquête aan de zijde van [de reparateur] van 7 mei 2019.
1.3
Vervolgens heeft [de opdrachtgever] de aanvullende stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van het geschil in hoger beroep

wie is wederpartij [de opdrachtgever] ? Bewijswaardering.
2.1
Ter beantwoording van de vraag met wie [de opdrachtgever] een overeenkomst heeft gesloten heeft het hof in het tussenarrest overwogen dat de door [de opdrachtgever] gestelde feiten en omstandigheden en de overgelegde stukken erop wijzen dat de overeenkomst met [de reparateur] tot stand is gekomen. Uit de opdrachtbevestiging en de correspondentie blijkt niet dat de overeenkomst is gesloten met De Klassieker LTD. Op basis hiervan is het hof er voorshands van uitgegaan dat [de reparateur] geen duidelijkheid aan [de opdrachtgever] heeft gegeven over de hoedanigheid en de rechtsvorm waarin hij optrad en dat [de opdrachtgever] daarmee de gerechtvaardigde verwachting had dat hij met een door [de reparateur] (en zijn broer) gedreven eenmanszaak contracteerde. Het hof heeft daarom [de opdrachtgever] voorshands in het bewijs geslaagd geacht dat de overeenkomst tussen hem en [de reparateur] tot stand is gekomen en heeft [de reparateur] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs van die voorshands aangenomen stelling.
Ter voldoening aan de bewijsopdracht zijn vijf getuigen gehoord. [de reparateur] heeft zichzelf, zijn broer [broer] , zijn vader [vader] en [getuige] laten horen. [de opdrachtgever] heeft zichzelf in tegenverhoor als getuige voorgebracht.
2.2
Zowel [de reparateur] als zijn broer en zijn vader hebben verklaard aanwezig te zijn geweest toen [de opdrachtgever] in het voorjaar van 2012 met zijn auto naar [vestigingsplaats] kwam.
[de reparateur] heeft verklaard dat hij in dit soort gesprekken altijd aan klanten vertelt dat zij zaken doen met een Ltd en dat hij dit in dit concrete geval ook aan [de opdrachtgever] , wiens auto Amerikaans was, heeft verteld dat zijn bedrijf een Ltd is, een Engelse rechtspersoon, juist omdat zij daardoor gemakkelijker onderdelen in Engeland zouden kunnen kopen (en dat het bestellen van onderdelen uit Amerika een stuk ingewikkelder zou zijn).
[broer] , de broer van [de reparateur] , heeft verklaard dat zijn vader, [de reparateur] en hijzelf de eerste keer dat [de opdrachtgever] bij hen is geweest in 2012 aan hem de geschiedenis van het bedrijf hebben verteld en wat voor hen de aanleiding is geweest om een Ltd te beginnen, namelijk omdat het als Ltd eenvoudiger is om onderdelen in Engeland te kopen.
Ook de vader van [de reparateur] heeft verklaard dat zijn zoons hebben gekozen voor de Ltd als rechtsvorm voor hun onderneming, omdat zij werken met Engelse auto’s en veel zaken deden met Engeland voor de onderdelen en dat hij dit tegen [de opdrachtgever] heeft gezegd.
De getuige [getuige] , die haar auto’s wel eens liet repareren bij [de reparateur] maar niet aanwezig was bij het gesprek met [de opdrachtgever] , heeft verklaard dat zij op de deur van het kantoor een poster heeft zien hangen waarop stond: leerbedrijf “De Klassieker Ltd” en dat de broers [broers] , toen zij daarnaar vroeg, ook aan haar verteld hebben dat het bedrijf een Ltd was omdat zij veel zaken deden in Engeland.
[de opdrachtgever] heeft verklaard dat hij op 30 mei 2012 in [vestigingsplaats] is geweest en dat de beide broers aanwezig waren, maar dat hij de vader in het geheel niet gezien heeft. Hij heeft bovendien verklaard niet in het kantoor van [de reparateur] te zijn geweest en pas over de Ltd te hebben gehoord van zijn rechtsbijstandverlener, toen hij rechtsbijstand had ingeschakeld, eind 2013/begin 2014.
2.3
Waar het om gaat bij de waardering van deze getuigenverklaringen is wat partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Meer toegespitst op deze zaak is de vraag of [de opdrachtgever] op de een of andere manier heeft kunnen of moeten begrijpen dat hij geen overeenkomst sloot met [de reparateur] als eenmanszaak, maar met een bedrijf dat een andere rechtsvorm had en dat [de reparateur] dus niet zichzelf verbond, maar De Klassieker LTD.
2.4
Het hof acht de verklaringen aan de zijde van [de reparateur] onvoldoende en onvoldoende geloofwaardig om aan te nemen dat [de opdrachtgever] dit heeft kunnen of moeten begrijpen. De betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen van [de reparateur] en zijn [broer] wordt in hoge mate ondergraven door het volgende. [de reparateur] heeft als getuige verklaard dat hij na 2 september 2013 niet meer aan de auto van [de opdrachtgever] heeft gewerkt, omdat de auto in opslag is gegaan omdat het huurpand moest worden verlaten op 31 augustus 2013 en men in die opslag niet meer aan de auto kon werken. Zijn broer [de broer] heeft verklaard dat hij in de loop van 2013 ziek is geworden, een nieuwe schouder kreeg en sindsdien niet meer aan het werk is geweest. Volgens [de broer] kan hij niet zeggen of er na september 2013 nog aan de auto is gewerkt, maar heeft hij er zelf in ieder geval niet aan gewerkt. Op grond van de overgelegde transcripties van de telefoongesprekken tussen [de broer] en [de opdrachtgever] – de overlegging daarvan is niet in strijd met de goede procesorde omdat tegenbewijs ook op deze wijze geleverd mag worden (mede gezien de getuigenverklaringen) en [de reparateur] in de gelegenheid is geweest hierop te reageren – die [de opdrachtgever] vanaf november 2012 heeft opgenomen blijkt dat dit niet juist is. Zo vertelt [de broer] blijkens die transcripties op 19 september 2013 aan [de opdrachtgever] dat hij alles heeft verhuisd naar een eigen bedrijf bij hem in [vestigingsplaats 2] (00.00.19) en dat hij een brug en een put heeft en eigenlijk moderner is gegaan (00.02.20). Op 4 oktober 2013 vertelt hij dat hij een scharniertje klaar heeft en dat hij daar de hele dag druk mee is geweest (00.00.19), dat hij er druk mee bezig is (00.03.40) en op 10 oktober 2013 dat één scharnier kapot is en dat hij er op dat moment mee bezig is (00.00.40). Uit de transcriptie van het telefoongesprek op 18 oktober 2013 blijkt dat [de reparateur] daarbij aanwezig is terwijl [de broer] vertelt dat het ‘het’ zo’n beetje klaar is als de deuren erin zitten en het hemeltje is teruggezet (00.02.23). [de reparateur] verklaart blijkens die transcriptie op de achtergrond over bouten (00.02.29 en 00.02.32) en half geleverde U-beugels (00.03.28).
[de reparateur] heeft nog wel betwist dat hij bij gebrek aan mogelijkheden tot verificatie moet betwisten dat de in het geding gebrachte opnames authentiek zijn, maar zonder nadere, toelichting die ontbreekt, valt niet in te zien dat de mogelijkheid tot controle van de opnames op de overgelegde usb-stick niet mogelijk is.
2.5
Of de vader van [de broers] wel of niet aanwezig was op de dag dat [de opdrachtgever] het bedrijf bezocht is onduidelijk. De vader heeft zelf verklaard dat hij aanwezig was op het bedrijf, maar niet constant bij het gesprek, zodat niet zeker is wat hij van het gesprek heeft kunnen volgen. De vader heeft verder nog verklaard zich te herinneren dat hij [de opdrachtgever] naar het station heeft gebracht.
[de opdrachtgever] heeft stellig betwist dat de vader aanwezig was tijdens het gesprek. Hij heeft verklaard de vader pas ter gelegenheid van het getuigenverhoor te hebben ontmoet en na afloop van het gesprek niet naar het station te zijn gebracht, maar zelf te hebben gelopen.
Zowel [de reparateur] , zijn broer als zijn vader hebben verder nog verklaard dat in het kantoor van het bedrijf posters en stickers hingen met de tekst “De Klassieker Ltd” en dat op de deur van het kantoor ook een bordje was bevestigd met die tekst. [de broer] heeft echter verklaard dat hij zich niet kan herinneren of [de opdrachtgever] in het kantoor is geweest. Zijn vader heeft gezegd te hebben gezien dat [de opdrachtgever] naar het kantoor is gegaan, terwijl hij toen zelf in de garage was. Dat [de opdrachtgever] in het kantoor is geweest, verklaart alleen [de reparateur] met zekerheid. Dit is dus niet komen vast te staan, nu [de opdrachtgever] zelf heeft verklaard wel in de garage en buiten te zijn geweest, maar niet in het kantoor en zich bovendien niet kan herinneren posters of stickers te hebben gezien. Vermeldingen van De Klassieker LTD in het kantoor kunnen dus niet aan het bewijs bijdragen.
Al met al heeft [de reparateur] onvoldoende bewijs aangedragen om het vermoeden te ontzenuwen dat [de opdrachtgever] een overeenkomst heeft gesloten met hem en niet met De Klassieker LTD.
Daarmee is grief II (die klaagde over het passeren van de bewijsaanbod door de kantonrechter) behandeld en faalt grief I en dienen de overige grieven besproken te worden.
wanprestatie
2.6
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [de reparateur] wanprestatie heeft geleverd, in de eerste plaats omdat de auto eind mei/begin juni 2012 ter reparatie is aangeboden en ruim twee jaar later de reparatiewerkzaamheden nog altijd niet waren afgerond en in de tweede plaats omdat vast is komen te staan (op grond van de rapportage van DEKRA) dat de reparatiewerkzaamheden die wel verricht zijn niet deugdelijk zijn uitgevoerd. Voor zover moet worden aangenomen dat grief III dit oordeel bestrijdt, geldt dat dit onvoldoende gemotiveerd is gebeurd. Voor het tijdsverloop sinds de aanbieding ter reparatie heeft [de reparateur] in hoger beroep in het geheel geen nadere verklaring gegeven. De kantonrechter heeft zijn verweer dat de vertraging te wijten was aan het niet aanleveren van onderdelen gepasseerd en daarnaast geoordeeld dat het staken van zijn bedrijfsactiviteiten voor zijn risico komt. [de reparateur] heeft dit niet betwist in hoger beroep. Dat het rapport van DEKRA ondeskundig en onjuist is, met als enige motivering voor deze stelling verwijzing naar stellingen uit de procedure bij de kantonrechter vormt eveneens een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de wanprestatie in hoger beroep.
schade
2.7
De kantonrechter heeft op de volgende schadeposten die [de opdrachtgever] heeft opgevoerd als volgt beslist:
a. afwijzing van de vergoeding van de waarde van de auto na de reparatiewerkzaamheden, door [de opdrachtgever] gesteld op de aankoopprijs van € 3.250,-;
b. toewijzing van het aan [de reparateur] betaalde loon van € 6.400,-;
c. afwijzing van vergoeding van de waarde van de door [de opdrachtgever] aan [de reparateur] ter beschikking gestelde onderdelen ter hoogte van € 1.851,33;
d. afwijzing van de transportkosten van € 420,-;
e. toewijzing van de expertisekosten van € 830,-.
Tegen de toewijzing van de posten b. en e. heeft [de reparateur] (principaal) beroep ingesteld, terwijl [de opdrachtgever] (incidenteel) beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van de posten a, c., en d.
Het hof oordeelt als volgt over deze posten.
a. waarde auto na reparatie
2.8
[de opdrachtgever] heeft de aankoopprijs van de auto gevorderd. Hij heeft zich daarmee op het rapport van DEKRA beroepen, waaruit volgens hem blijkt dat de auto door de werkzaamheden van [de reparateur] in een zodanige mindere staat is komen te verkeren dat een volgende reparateur die werkzaamheden eerst ongedaan zal moeten maken om vervolgens de overeengekomen werkzaamheden opnieuw uit te voeren. Mede gelet op het tijdsverloop is dit economisch onverantwoord en daarmee is de auto als total loss aan te merken.
Nadat [de opdrachtgever] dit ook had aangevoerd bij de kantonrechter heeft die deze schadepost afgewezen, omdat [de opdrachtgever] onvoldoende heeft onderbouwd dat de auto total loss is. De kantonrechter heeft daarvoor verwezen naar het rapport van DEKRA, waarin volgens hem alleen staat vermeld dat “de waarde van het voertuig zeker niet is toegenomen”.
2.9
Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat het rapport van DEKRA wel degelijk voldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de auto inmiddels als total loss is aan te merken. In het rapport is er onder meer het volgende vermeld:
– het spuitwerk is slecht uitgevoerd;
– een aantal onderdelen is niet gedemonteerd zodat het voertuig niet op een goede manier van een nieuwe laklaag kon worden voorzien. Ook de bedrading was niet afgeplakt zodat de kleurcodering van de bedrading niet meer zichtbaar is;
– onder de nieuwe laklaag zijn talloze deukjes te zien in het plaatwerk en er zijn schuurkrassen zichtbaar op de grille en de chroomlijsten;
– er zijn nieuwe plaatjes gelast in de bodem van het voertuig op plaatsen waar ernstige corrosie was opgetreden, maar die plaatjes zijn over de roest heen gelast;
– de afgesproken ML-behandeling om de auto te beschermen tegen corrosie heeft niet plaatsgevonden;
– de afgesproken vervanging van de koppeling heeft niet plaatsgevonden;
– niet aannemelijk is dat er werkzaamheden zijn verricht aan de elektrische installatie van het voertuig;
– er liggen onderdelen los in het voertuig, te weten de remdrukverdeler en de vacuümpomp, die dus niet gemonteerd zijn;
– er waren al wel werkzaamheden verricht aan de vering en wielophanging van het voertuig, maar op een zodanige manier dat rijden op dit moment onmogelijk is. De schokbrekers aan de achterzijde hangen los en de stroppen van het verenpakket zijn opgevuld met houtblokken;
– alle onderdelen waren in het voertuig gepropt, waardoor er diverse beschadigingen zijn ontstaan aan het interieur.
Meer in het algemeen heeft DEKRA geconstateerd dat de auto in een slechtere staat is teruggekomen van de restaurateur dan toen deze werd aangeleverd. Nagenoeg alle uitgevoerde werkzaamheden zullen overgedaan moeten worden, wat inhoudt dat het voertuig volledig gestript zou moeten worden, de ingelaste plaatdelen verwijderd moeten worden en de aangebrachte laklaag ook zal moeten worden verwijderd. Pas dan is het mogelijk de restauratie van begin af aan en op een deugdelijke manier uit te voeren.
2.1
De inhoud van deze rapportage is door [de reparateur] betwist, zowel in de procedure bij de rechtbank als in de procedure bij het hof. [de reparateur] heeft met name aangevoerd dat het niet een rapport van een onafhankelijke deskundige betreft, dat de toestand van de auto bij het geven van de opdracht niet is vastgesteld en dat het rapport mede daarom niet grondig is geweest. [de opdrachtgever] heeft aangevoerd dat hij de auto in 2012 heeft gekocht en dat de auto toen niet in slechte staat verkeerde. Hij heeft foto’s overgelegd waaruit dat blijkt en een keuringsrapport van het RDW van 25 november 2011 waaruit blijkt dat de auto APK was goedgekeurd. [de opdrachtgever] heeft voorts verklaard dat hij de auto voorafgaand aan de restauratie dagelijks gebruikte en dat de auto probleemloos de afstand van zijn woonplaats naar [vestigingsplaats] (200 km) heeft afgelegd.
Hiermee heeft [de opdrachtgever] naar het oordeel van het hof voldoende gesteld om aan te nemen dat de auto bij aanbieding aan [de reparateur] in redelijke conditie verkeerde. Uit het DEKRA-rapport kan verder in voldoende mate worden opgemaakt dat er reparatiewerkzaamheden aan de auto zijn verricht en dat deze slecht zijn uitgevoerd. Gelet op de opsomming hiervoor in 2.9 kan niet volgehouden worden dat het rapport niet grondig was en heeft [de opdrachtgever] daarmee voldoende aangetoond dat het economisch niet meer verantwoord is om de auto opnieuw te laten herstellen, zodat de auto in deze staat als total loss moet worden aangemerkt. Uit het rapport valt in voldoende mate op te maken dat dit is veroorzaakt door de slechte manier waarop [de reparateur] de restauratiewerkzaamheden heeft uitgevoerd. Mede gelet op het feit dat ruim twee jaar is verstreken tussen geven van de opdracht tot restauratie en het moment dat [de opdrachtgever] de auto heeft opgehaald, voor welk tijdsverloop [de reparateur] verantwoordelijk is, dient [de reparateur] de waarde van de auto te vergoeden, zoals die was toen die werd aangeleverd. Bij gebreke aan andere aanknopingspunten zal het hof die waarde vaststellen op de aankoopprijs. [de reparateur] heeft weliswaar nog aangevoerd dat de waarde van dit soort auto’s door het wegvallen van een gunstige belastingregeling voor oldtimers minder is geworden, maar onderbouwt deze stelling verder in het geheel niet.
Het bedrag van € 3.250,- zal dus worden toegewezen. Grief 1 van [de opdrachtgever] slaagt.
b. betaald loon voor reparatie
2.11
Uit het voorgaande blijkt dat het hof van oordeel is dat de door [de reparateur] verrichte reparatiewerkzaamheden geen waarde vertegenwoordigen. Daarmee faalt grief III van [de reparateur] en is het hof met de kantonrechter van oordeel dat de vordering tot terugbetaling van € 6.400,- aan betaald loon voor reparatie kan worden toegewezen.
c. door [de opdrachtgever] geleverde onderdelen
2.12
De kantonrechter heeft deze schadepost afgewezen omdat [de opdrachtgever] zijn stelling op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd, met name ook vanwege het ontbreken van aankoopfacturen van de onderdelen. Bij inleidende dagvaarding heeft [de opdrachtgever] als productie 7 een lijst overgelegd van onderdelen die door hem zijn aangeschaft en aan [de reparateur] ter hand zijn gesteld, met de mededeling “Niet alle onderdelen zijn met de Jeep mee teruggekomen”. [de reparateur] heeft betwist dat deze onderdelen aan hem zijn overhandigd en dat de onderdelen de door [de opdrachtgever] genoemde waarde vertegenwoordigen.
Dat deze onderdelen door [de opdrachtgever] niet terug ontvangen zijn en dat deze voor de in de lijst genoemde bedragen zijn aangeschaft wordt ook in hoger beroep door [de opdrachtgever] niet onderbouwd. Ook al kan worden volgehouden dat de onderdelen nodeloos zijn aangeschaft (omdat de auto inmiddels als total loss moet worden aangemerkt), deze vordering kan bij gebrek aan onderbouwing van de hoogte daarvan niet worden toegewezen. Grief 2 van [de opdrachtgever] faalt daarmee.
d. transportkosten
2.13
De kantonrechter heeft de kosten voor het transport van de auto vanaf [vestigingsplaats] naar de woonplaats van [de opdrachtgever] afgewezen, omdat niet is gebleken dat partijen hebben afgesproken dat de auto na afronding van de werkzaamheden door [de reparateur] naar [de opdrachtgever] zou worden vervoerd.
[de opdrachtgever] heeft aangevoerd dat het uiteraard de bedoeling was dat de auto na uitvoering van de werkzaamheden door hem terug gereden zou worden naar Zeeland, maar dat hij heeft moeten besluiten om de auto door een gespecialiseerd bedrijf te laten vervoeren naar zijn woonplaats omdat met de auto niet op de weg kon worden gereden, hetgeen aan [de reparateur] is toe te rekenen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [de opdrachtgever] deze kosten heeft moeten maken als gevolg van de wanprestatie door [de reparateur] en dat deze kosten daarmee voor vergoeding in aanmerking komen. Grief 3 van [de opdrachtgever] slaagt daarmee.
e. expertisekosten
2.14
De kantonrechter heeft de gevorderde expertisekosten toegewezen omdat deze kosten in de gegeven omstandigheden in redelijkheid zijn gemaakt. Deze kosten moesten worden gemaakt door [de opdrachtgever] om zijn vordering tot schadevergoeding te kunnen onderbouwen en de hoogte daarvan is ook niet onredelijk te noemen.
Het hof is het eens met dit oordeel van de kantonrechter en verwijst daarnaar.
Grief IV van [de reparateur] komt weliswaar hier tegen op, maar slechts met de stelling dat het rapport van DEKRA ondeskundig, onzorgvuldig en onjuist is. Dit onderschrijft het hof niet, zoals uit r.o. 2.10 blijkt; deze grief faalt.
conclusie ter zake de schade
2.15
Het hof zal de schade van [de opdrachtgever] toewijzen tot een totaalbedrag van € 10.900,- (alle gevorderde schade posten minus post c). Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 december 2014, de dag waarop [de reparateur] in verzuim is geraakt. Uit de inleidende dagvaarding blijkt namelijk dat [de reparateur] aansprakelijk is gesteld bij brief van 25 november 2014, waarbij hij in gebreke is gesteld indien hij niet zou betalen binnen een week na dagtekening van deze brief. De kantonrechter is ook (impliciet) van deze ingangsdatum van de wettelijke rente uitgegaan. Grief V van [de reparateur] bestrijdt de verschuldigdheid en deze ingangsdatum van de wettelijke rente niet, anders dan door vol te houden dat de overeenkomst niet met [de reparateur] maar met De Klassieker LDT is gesloten. Dat dit standpunt niet opgaat blijkt uit het voorgaande. Grief V van [de reparateur] faalt dus ook.

3.De slotsom

3.1
Grief II van [de reparateur] gaat weliswaar op, maar is behandeld doordat het hof bewijslevering heeft toegestaan. Met grief VI heeft [de reparateur] betoogd dat de kantonrechter hem ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld en met grief VII dat de kantonrechter onjuist heeft overwogen en geoordeeld. Uit het voorgaande volgt ook dat deze grieven niet opgaan. De grieven 1 en 3 van [de opdrachtgever] (in incidenteel beroep) slagen, terwijl grief 2 faalt. Omwille van de duidelijkheid van het dictum zal het bestreden vonnis worden vernietigd en zal de vordering van [de opdrachtgever] worden toegewezen zoals hierna te melden.
3.2
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof [de reparateur] in de kosten beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [de opdrachtgever] zullen (net als bij de kantonrechter) worden vastgesteld op:
- explootkosten € 96,01
- griffierecht
€ 223,-
totaal verschotten € 319,01
- salaris advocaat € 500,-
De veroordeling van [de reparateur] in de door de kantonrechter toegewezen nakosten zal worden overgenomen.
3.3
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van [de opdrachtgever] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 718,-
- salaris advocaat € 3.222,- (3 punten x appeltarief II ad € 1.074,- per punt)
en in incidenteel beroep voor salaris advocaat op € 537,- (1 punt tegen de helft van het tarief dat in principaal beroep is gerekend).
3.4
Als niet weersproken zal het hof ook de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten in hoger beroep toewijzen. De kantonrechter heeft de wettelijke rente over proceskosten en nakosten toegewezen, bij niet betaling binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na die dagtekening. Ter comparitie in hoger beroep is gebleken dat niet aan het vonnis is voldaan. De wettelijke rente over de proceskosten en nakosten van de procedure bij de rechtbank zullen dus worden toegewezen met ingang van 1 september 2016. [de opdrachtgever] heeft in hoger beroep geen uitvoerbaar-bij-voorraad-verklaring van de proceskostenveroordeling gevorderd, zodat de proceskostenveroordeling in hoger beroep niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 17 augustus 2016 en doet opnieuw recht:
4.1
veroordeelt [de reparateur] om aan [de opdrachtgever] te betalen € 10.900,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 december 2014 tot aan de dag van algehele betaling;
4.2
veroordeelt [de reparateur] in de kosten van de procedure bij de rechtbank tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [de opdrachtgever] wat betreft de procedure bij de rechtbank vastgesteld op € 319,01 voor verschotten en op € 500,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2016;
4.3
veroordeelt [de reparateur] in de nakosten van de procedure bij de rechtbank, die worden begroot op € 100,-, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2016;
4.4
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
veroordeelt [de reparateur] in de kosten van de procedure bij het hof tot aan deze uitspraak aan de zijde van [de opdrachtgever] wat betreft het principaal hoger beroep vastgesteld op € 718,- voor griffierecht en op € 3.222,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en wat betreft het incidenteel hoger beroep vastgesteld op € 537,- voor salaris advocaat,
deze proceskosten te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
4.6
veroordeelt [de reparateur] in de nakosten van de procedure bij het hof, begroot op € 246,-met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [de reparateur] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
4.7
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, B.J. Engberts en J. Beuving, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019.