ECLI:NL:GHARL:2019:8144

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
200.261.292
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late indiening en geen verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.J. Verweij, had in eerste aanleg een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend, maar werd door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzoek incompleet was. De appellant heeft vervolgens op 17 juni 2019 hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelde dat dit verzoek te laat was ingediend. De beroepstermijn, die acht dagen na de uitspraak van de rechtbank verstreek, was op 6 juni 2019. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De omstandigheden die de appellant aanvoerde, zoals zijn beperkte bereikbaarheid en het verkeerd adres waar de rechtbank het vonnis naartoe had gestuurd, werden door het hof niet als voldoende geacht om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. Het hof concludeerde dat de appellant zelf het risico had genomen dat hij belangrijke post niet tijdig zou ontvangen. Daarom werd de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, en kwam het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.261.292
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: C/16/479444)
arrest van 30 september 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. A.J. Verweij.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Ter afwering van een op 19 april 2019 door Hardy House Europe B.V. te Belt-Schutsloot en Colours & Sons GmbH te Mönchengladbach (Duitsland) ingediend faillissementsverzoek heeft mr. M. Eikelboom van Te Biesebeek Advocaten te Zwolle op dezelfde datum een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank).
1.2
Bij brief van 19 april 2019 (waarvan een kopie is gezonden aan mr. Eikelboom) heeft de rechtbank [appellant] meegedeeld dat zijn verzoek nog niet in behandeling kan worden genomen, omdat het nog niet compleet is en heeft zij [appellant] in de gelegenheid gesteld dat verzoek binnen een maand te completeren.
1.3
Bij vonnis van 29 mei 2019 (hierna: het bestreden vonnis) heeft de rechtbank [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om toepassing van de schuldsanerings-regeling omdat dat verzoek incompleet is ingediend. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 17 juni 2019 ingekomen verzoekschrift (ingediend door mr. H.E. ter Horst, kantoorgenoot van mr. Eikelboom) is [appellant] in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen, hem ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en, opnieuw recht doende, de schuldsanerings-regeling op hem van toepassing te verklaren.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen en van de op
20 september 2019 en 24 september 2019 van mr. Verweij ontvangen stukken.
2.3
De mondelinge behandeling was aanvankelijk vastgesteld op 5 augustus 2019.
In verband met de bij faxbericht van 30 juli 2019 door mr. Ter Horst meegedeelde onttrekking als advocaat is die behandeling aangehouden en nader bepaald op 30 september 2019. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door zijn bij V2-formulier op 23 augustus 2019 gestelde nieuwe advocaat, mr. Verweij en haar kantoorgenoot, mr. W. Sallé.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Allereerst moet worden beoordeeld of [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep. In dit verband is het volgende gebleken.
Het gaat hier om een vonnis waarin [appellant] niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 287 lid 2 van de Faillissementswet (hierna: Fw). Deze uitspraak houdt een afwijzing in als bedoeld in artikel 292 lid 3 Fw, waarvan hoger beroep openstaat.
Het vonnis dateert van 29 mei 2019. Ingevolge artikel 351 lid 1 Fw heeft de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak de tijd om hoger beroep in te stellen.
De beroepstermijn verstreek dus op 6 juni 2019. Op 17 juni 2019 is het door mr. Ter Horst opgestelde verzoekschrift in hoger beroep bij het hof binnengekomen.
Volgens vaste rechtspraak kan op de regel dat aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden slechts een gerechtvaardigde uitzondering worden gemaakt als degene die hoger beroep instelt ten gevolge van een door (de griffie van) het rechterlijke apparaat begane fout of verzuim niet wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter een beslissing had genomen en de beslissing hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep is toegezonden of verstrekt.
3.2
Eerst ter zitting in hoger beroep zijn door en namens [appellant] omstandigheden aangevoerd op basis waarvan het hof verzocht is de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Deze omstandigheden komen op het volgende neer.
Ten tijde van het ingediende toelatingsverzoek woonde [appellant] in een caravan en was hij ‘van alles’ afgesloten. De post liet hij in die tijd eerst bij zijn zus komen en op enig moment daarna bij zijn dochter in ’ [plaatsnaam] , het adres waar hij inmiddels (volgens het uittreksel uit de basisregistratie van 18 september 2019) ook ingeschreven staat. Sinds juni 2019 beschikt hij weer over internet en is hij weer (veel) beter bereikbaar.
Mr. Ter Horst heeft het bestreden vonnis in een laat stadium - op welke datum precies is hem niet bekend - per fax van de rechtbank ontvangen en op enig moment daarna het verzoek in hoger beroep ingediend. Hij heeft mr. Ter Horst hier later nog wel op bevraagd, maar deze was niet erg scheutig in het geven van informatie.
De rechtbank had het bestreden vonnis niet naar het adres [straatnaam] mogen sturen, gezien ook het uittreksel uit de Basisregistratie Personen waarin als briefadres ‘ [woonadres] ’ is opgenomen.
3.3
Het hof is van oordeel dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Hiertoe acht het met name van belang dat [appellant] zelf heeft verklaard dat hij ten tijde van het namens hem ingediende verzoek bij de rechtbank niet of nauwelijks bereikbaar is geweest. Hiermee heeft hij het risico genomen dat voor hem bestemde relevante poststukken, waaronder de te nemen beslissing op zijn toelatingsverzoek, niet dan wel niet tijdig door hem zouden worden opgemerkt. De gevolgen van dit zich verwezenlijkte risico komen dan ook voor zijn rekening.
De stelling van [appellant] dat de rechtbank het bestreden vonnis naar een verkeerd adres ( [straatnaam] ) heeft gestuurd, kan hem evenmin baten, nu hij dat adres in het toelatingsverzoek als zijn woonplaats heeft genoemd, zodat daarvan bij gebreke van een andersluidend aan de rechtbank kenbaar gemaakt (post)adres mocht worden uitgegaan.
Gelet op het voorgaande is [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Aan een inhoudelijke beoordeling van dat beroep komt het hof niet toe.
3.4
Het hof zal beslissen als hierna te melden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, Z.J. Oosting en D. Stoutjesdijk, en is ter mondelinge behandeling op 30 september 2019 uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.