ECLI:NL:GHARL:2019:8141

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
200.265.237
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens schending van de informatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Overijssel was uitgesproken. De rechtbank had op 20 augustus 2019 de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 van de Faillissementswet, omdat de appellant niet naar behoren aan zijn inlichtingenplicht had voldaan. De appellant had substantiële inkomsten en uitgaven gegenereerd tijdens zijn schuldsanering, maar had deze niet gemeld aan zijn bewindvoerder. Het hof oordeelde dat de appellant vergaande verplichtingen had om de bewindvoerder te informeren over zijn activiteiten en inkomsten, en dat hij deze verplichtingen had geschonden. Het hof bevestigde dat de appellant niet had aangetoond dat zijn activiteiten puur hobbymatig waren en dat hij geen verantwoording had afgelegd over de contante bedragen die hij ontving. De tekortkomingen in de nakoming van de inlichtingenverplichting waren dusdanig dat de schuldsaneringsregeling niet kon voortduren. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.265.237
(insolventienummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: C/08/17/736 R)
arrest van 7 oktober 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. S.L. Geeraths.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), van 24 oktober 2017 is op verzoek van [appellant] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot bewindvoerder benoemd [bewindvoerder 1] , met ingang van 18 april 2019 opgevolgd door [bewindvoerder 2] .
1.2
Bij vonnis van de rechtbank van 20 augustus 2019 (hierna: het bestreden vonnis) is de schuldsaneringsregeling van [appellant] , op voordracht van de rechter-commissaris, tussentijds beëindigd. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 26 augustus 2019 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bepalen dat zijn schuld-saneringsregeling wordt voortgezet, althans een door het hof juist te achten arrest te wijzen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, het op
6 september 2019 van mr. Geeraths ontvangen proces-verbaal van de behandeling bij de rechtbank op 13 augustus 2019 en de brief met bijlagen van 23 september 2019 van de huidige WSNP-bewindvoerder.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 september 2019. [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Geeraths. Voorts is de bewindvoerder verschenen, vergezeld van [faillissementsmedewerkster] , faillissementsmedewerkster.
Ook verschenen is [beschermingsbewindvoerder] namens de medio december 2012 benoemde beschermingsbewindvoerder Stichting Zij aan Zij.

3.3. De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd op grond van artikel 350 lid 3, aanhef en onder c en e van de Faillissementswet (hierna: Fw), omdat [appellant] niet naar behoren aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan en aan zijn verplichting om naar behoren geld aan de boedel af te dragen waardoor sprake is van benadeling van schuldeisers. Aan deze beslissing is het volgende ten grondslag gelegd.
heeft erkend dat hij onder de naam [naam stal] veelvuldig naar buiten treedt en in dat kader langdurig werkzaamheden heeft verricht en nog steeds verricht en dat hij voor die werkzaamheden inkomsten in contanten heeft genoten. [appellant] heeft verklaard dat hij door de eigenaren van de paarden die bij [naam stal] waren ondergebracht is betaald voor voer en verzorging. Dit kan niet anders worden begrepen dan dat [appellant] voor zijn werkzaamheden (verzorging) is beloond. Er werd in het geheel geen boekhouding bijgehouden en in de belastingaangifte(n) voor de IB is hiervan nimmer melding gemaakt. [appellant] stelt anderzijds dat hij met het stallen en verzorgen van de paarden geen geld heeft verdiend en dat hij dit alles als hobby deed.
Wat er is verdiend en dat dit door de kosten netto niets heeft opgeleverd, kan [appellant] echter niet aantonen omdat hij geen boekhouding heeft bijgehouden. Die omstandigheid moet voor rekening van [appellant] blijven, aldus de rechtbank.
De rechtbank is verder met de rechter-commissaris van oordeel dat [appellant] naast de activiteiten in loondienst die hij wél aan de bewindvoerder heeft opgegeven, langdurig activiteiten als zelfstandige (heeft) verricht waarmee contante geldstromen gepaard zijn gegaan en dat [appellant] , naast zijn vrij te laten bedrag, de beschikking heeft gehad over een contante inkomstenstroom die de kosten die hij moest maken aanzienlijk heeft overtroffen. Deze (meer-)inkomsten zijn niet aan de schuldeisers ten goede gekomen omdat deze niet aan de boedel zijn afgedragen, aldus de rechtbank.
3.2
Bij zijn beoordeling stelt het hof voorop dat, zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350 lid 3 Fw, vergaande verplichtingen rusten op de schuldenaar op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard. Deze verplichtingen vinden hun grond in de doelstelling van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Die komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële situatie zijn terechtgekomen, de kans moeten krijgen weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking wordt verwacht aan de doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling teneinde zoveel als mogelijk geld voor de schuldeisers te sparen. Een van de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling betreft het verschaffen van de inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de regeling.
3.3
Het hof oordeelt verder als volgt. Niet in debat is dat [appellant] de bij zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling benoemde bewindvoerder niet in kennis heeft gesteld van het feit dat hij zich bezighield met het tegen betaling (onder)houden van paarden voor derden. Ook staat vast dat [appellant] deze activiteiten niet aan de orde heeft gesteld in het kennismakingsgesprek dat hij op 26 april 2019 heeft gehad met de nieuwe bewindvoerder en dat de beschermingsbewindvoerder, die al sinds eind 2012 betrokken is bij hem, van niets heeft geweten.
Gezien ook het feit dat hij in het verleden in grote financiële problemen is gekomen omdat mensen uit de paardenwereld zich ten koste van hem hebben verrijkt (hiervoor is beschermingsbewind ingesteld), was [appellant] een gewaarschuwd man en wist hij, of had hij moeten weten, dat hij door zich weer in te laten met mensen om in ruil voor omgang met hun paarden diensten te verrichten grote financiële risico’s nam. In elk geval lag het op zijn weg om, alleen al bezien in het licht van de diverse contante bedragen die hij van de eigenaren van de paarden zou gaan ontvangen (of al ontving) en de daar tegenover staande kosten, de WSNP-bewindvoerder bij zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling van zijn activiteiten op de hoogte te stellen. Zijn stelling dat hij hiertoe niet gehouden was omdat deze activiteiten in zijn beleving puur hobbymatig waren en als uitlaatklep dienden, en hem niet of nauwelijks financieel voordeel hebben gebracht, is onjuist, nu het aan de bewindvoerder als behartiger van de belangen van de saneringsboedel is om een dergelijke beoordeling te maken.
Niet aangevoerd of gebleken is dat [appellant] de contant ontvangen bedragen en uitgaven inzichtelijk heeft gemaakt voor de bewindvoerder of daaromtrent anderszins verantwoording heeft afgelegd. Het door [appellant] in hoger beroep overgelegde
- door hem zelf opgestelde - overzicht betreffende de periode van oktober 2017 tot en met juli 2019, dat inkomsten vermeldt van € 19.670 en kosten van € 19.638, hetgeen neerkomt op een positief saldo van € 32, kan niet ter vervanging van de benodigde administratie dienen, nu dit overzicht incompleet is (slechts enkele facturen zijn bijgevoegd) en op geen enkele manier achteraf te verifiëren valt.
Niet beslissend is hier echter of daadwerkelijk is komen vast te staan dat [appellant] (relevante) inkomsten uit zijn activiteiten in het schuldsaneringstijdvak heeft gehad, maar dat hij niet aan de bewindvoerders bekend heeft gemaakt dat hij dergelijke activiteiten waarmee voortdurend relatief grote bedragen aan contant geld waren gemoeid heeft ontplooid en zodoende de bewindvoerders de kans heeft ontnomen om die activiteiten en de daarmee gemoeide inkomsten en uitgaven te onderzoeken.
Het niet verstrekken van de benodigde inlichtingen vormt een voldoende aanwijzing dat van [appellant] de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Reeds gelet hierop kan de regeling van [appellant] niet voortduren.
3.4
Het hof ziet gelet op de aard, omvang en verwijtbaarheid van de geconstateerde tekortkoming in de nakoming van de voor [appellant] uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inlichtingenverplichting evenmin aanleiding de looptijd van die regeling te verlengen, zoals in hoger beroep (subsidiair) is verzocht.
3.5
Het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 20 augustus 2019.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Stoutjesdijk, Z.J. Oosting en C.J.H.G. Bronzwaer, en is op 7 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.