De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat er sprake is van schending van de hoorplicht door de officier van justitie.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften juncto artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet de officier van justitie de indiener van het administratief beroep in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Van het horen kan op grond van het bepaalde in artikel 7:17 van de Awb worden afgezien indien, voor zover hier van belang, de indiener niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht om te worden gehoord.
Anders dan de gemachtigde stelt, is er niet verzocht om te worden gehoord. Op grond van artikel 7:17, sub d, van de Awb dient het bestuursorgaan een redelijke termijn te stellen waarbinnen er moet worden verzocht om te worden gehoord. Bij brief van 29 maart 2017 heeft de officier van justitie de gemachtigde een uitnodiging gestuurd voor een telefonische hoorzitting. Nu ambtshalve is aangeboden de gemachtigde te horen, maakt de officier van justitie aldus geen gebruik van de bevoegdheid om een redelijke termijn te stellen waarbinnen de gemachtigde moet verzoeken om te worden gehoord. Voor de gemachtigde was het daarmee niet meer nodig te verzoeken om te worden gehoord. Onder deze omstandigheden diende de officier van justitie de gemachtigde in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord.
Uit het dossier blijkt dat er drie pogingen zijn gedaan om de gemachtigde telefonisch te bereiken, dat er telkens berichten zijn ingesproken, maar dat deze pogingen geen resultaat hebben gehad. De officier van justitie heeft het beroep vervolgens ongegrond verklaard.
Het hof is van oordeel dat de officier van justitie de gemachtigde onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Dat er meerdere pogingen zijn gedaan om de gemachtigde telefonisch te bereiken, is daartoe onvoldoende. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de inhoud van de ingesproken berichten niet is weergegeven in het dossier.
Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie niet in stand had mogen laten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook vernietigen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing vernietigen. De overige bezwaren tegen die beslissingen behoeven geen bespreking meer. Vervolgens zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 160,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 29 september 2016 om 07:48 uur op de Parkweg te Voorburg met het voertuig met het kenteken [Y000YY] .
Tegen de inleidende beschikking voert de gemachtigde aan dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat de gedraging is begaan. Er gelden hoge eisen aan het dossier nu de gedraging niet fotografisch is vastgelegd maar visueel is waargenomen. Uit het zaakoverzicht blijkt dat de verweten gedraging plaatsvond op de 'kruising Rozenboomlaan'. Volgens de betrokkene kwam de ambtenaar uit de andere richting en dus is door de ambtenaar slechts verondersteld dat het verkeerslicht die de betrokkene passeerde rood licht uitstraalde. Uit de verklaring van de ambtenaar blijkt niet waarom dit betoog van de betrokkene niet kan slagen. De ambtenaar had moeten vermelden hoe hij heeft kunnen vaststellen dat het verkeerslicht rood licht uitstraalde.
Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
11. In een proces-verbaal van bevindingen van 16 mei 2018 verklaart de ambtenaar - voor zover hier van belang - als volgt:
"Met regelmaat sta ik verbalisant op de locatie Parkweg met de kruising Rozenboomlaan te Voorburg te posten om te zien of de verkeersdeelnemers niet het rode verkeerslicht negeren. Op genoemde locatie komt dit namelijk veelvuldig voor. Vanaf de locaties waar ik sta heb ik direct zicht op de verkeerslichten gelegen op de Parkweg. Het verkeer op de Parkweg rijdt hier dan over de kruising met de Rozenboomlaan. De ene keer sta ik op de hoek van de Parkweg met de kruising Einddorpsstraat. Vanaf deze positie heb ik direct zicht op het verkeerslicht voor het verkeer op de Parkweg dat de kruising met de Rozenboomlaan oversteekt om vervolgens op de Parkweg door te rijden in de richting van Leidschendam, dan wel linksaf of rechtsaf te slaan de Rozenboomlaan in. De andere keer sta ik op het parkeerterrein van de Rabobank dat gelegen is aan de achterzijde van de Rabobank. De Rabobank zelf is gelegen op de hoek Parkweg met de Rozenboomlaan (Parkweg 127). Vanaf deze positie heb ik direct zicht op het verkeerslicht voor het verkeer op de Parkweg dat de kruising met de Rozenboomlaan oversteekt om vervolgens op de Parkweg door te rijden in de richting van Rijswijk/'s-Gravenhage, dan wel linksaf of rechtsaf te slaan de Rozenboomlaan in. Anders dan in het bezwaarschrift wordt aangegeven, reed ik dus niet op de Rozenboomlaan, echter ik stond op een van deze locaties op de Parkweg en had ik wel degelijk direct zicht op de aldaar gelegen verkeerslichten. Ik kan echter, gezien de datum van voorval, niet aangeven of ik op die bewuste dag op de Parkweg bij de Rabobank of aan de andere zijde op de Parkweg met de kruising Einddorpsstraat stond."
11. Bij bovenstaand proces-verbaal heeft de ambtenaar twee afbeeldingen van Google Maps gevoegd. Op deze afbeeldingen heeft de ambtenaar aangegeven op welke twee plaatsen hij op de pleegdatum heeft kunnen staan posten.
11. Het betreft hier een visuele waarneming van de ambtenaar. De door de ambtenaar overgelegde foto's geven de situatie ter plaatse weer. Een foto van de gedraging is niet beschikbaar. Dat betekent niet dat de vaststelling dat de gedraging is verricht niet uitsluitend op de verklaring van de ambtenaar kan worden gebaseerd.
11. Hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de ambtenaar. Dat de ambtenaar de gedraging niet (goed) heeft kunnen waarnemen, acht het hof niet aannemelijk geworden, gelet op de uitdrukkelijke verklaring van de ambtenaar dat hij direct zicht had op het verkeerslicht. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
11. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
11. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).